ECLI:NL:RBOVE:2018:1672

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6726535 \ VV EXPL 18-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van horecazaak toegewezen wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] c.s. en de vennootschap onder firma V.O.F. Onze Zaak. De eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. Ö. Çolak, vorderden ontruiming van een horecazaak vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, met een huurprijs van € 6.500,00 per maand. De gedaagde partij, Onze Zaak, had een huurachterstand van € 20.835,00 laten ontstaan over de periode van november 2017 tot en met maart 2018, en had ook de huur voor april 2018 niet betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde, waardoor de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure waarschijnlijk zou worden toegewezen. Ondanks het verweer van Onze Zaak, die stelde dat ontruiming zou leiden tot faillissement, oordeelde de rechter dat de belangen van de eisende partijen zwaarder wogen. De rechter wees de vorderingen van [eiser 1] c.s. grotendeels toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde en de betaling van de huurachterstand.

De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, evenals buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft de kosten van de procedure voor de gedaagde partij vastgesteld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6726535 \ VV EXPL 18-24
Vonnis in kort geding van 17 april 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen, hierna gezamenlijk te noemen [eiser 1] c.s.,
gemachtigde: mr. Ö. Çolak,
tegen

1.de vennootschap onder firma V.O.F. ONZE ZAAK,

gevestigd te Zwolle,
2.
[gedaagde 2]
en
3.
[gedaagde 3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen, hierna gezamenlijk te noemen Onze Zaak,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 maart 2018 met producties
- de bij brief van 27 maart 2018 toegezonden aanvullende productie van [eiser 1] c.s.
- de mondelinge behandeling van 3 april 2018.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand met bedrijfswoning aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] (hierna te noemen het gehuurde). Deze huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaren, ingaande op 14 augustus 2015 en lopende tot en met 31 augustus 2020.
2.2.
Onze Zaak exploiteert in het gehuurde een horecazaak.
2.3.
De huurprijs voor het gehuurde bedraagt thans € 6.500,00 per maand, welke huurprijs maandelijks bij vooruitbetaling voldaan dient te worden.
2.4.
Art 6 lid 2 van voornoemde huurovereenkomst luidt als volgt:
“Zo de huur en/of het overige uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde niet op de vervaldag door de verhuurder is of wordt ontvangen, zal verhuurder van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst zijn gerechtigd – zonder dat enige ingebrekestelling door bevel of andere soortgelijke akte of enige formaliteit zal zijn vereist – rente in rekening te brengen van 1% per maand (of een gedeelte van een maand), welk percentage niet voor matiging door de rechter vatbaar is, over achterstallige betalingsverplichtingen van de huurder.”
2.5.
Partijen zijn eveneens een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de bedrijfsinventaris in het gehuurde. In deze huurovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Artikel 2 Bestemming; gebruik
(…)3 Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming (de onderdelen van) inventaris te vervangen. Het eigendom van de vervangen zaken/voorwerpen gaat van rechtswege over naar de verhuurder.
(…)
Artikel 3 Duur, verlenging en opzegging
1 Deze huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar, ingaande op 1 oktober 2015 en lopende tot en met 30 september 2020.
(…)
Artikel 6 Huurprijs, huurprijsindexering, huurprijsherziening
1 De huurprijs bedraagt bij aanvang van de huurovereenkomst € 15.000 (zegge: vijftienduizend euro) per jaar. (..) Vanaf 1 oktober 2016 dient de jaarhuur in 12 maandelijkse termijnen van € 1.250, bij vooruitbetaling, te worden voldaan.2 Zo de huur en/of het overige uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde niet op de vervaldag door de verhuurder is of wordt ontvangen, zal verhuurder van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst zijn gerechtigd – zonder dat enige ingebrekestelling door bevel of andere soortgelijke akte of enige formaliteit zal zijn vereist – rente in rekening te brengen van 1% per maand (of een gedeelte van een maand), welk percentage niet voor matiging door de rechter vatbaar is, over achterstallige betalingsverplichtingen van de huurder.
(…)
Artikel 9 Overige bepalingen
1. Huurder en verhuurder komen overeen dat het gehuurde na beëindiging van de huurovereenkomst en na betaling van de gehele huursom voor een nader te bepalen koopsom zal worden gekocht door de huurder.
(…)”
2.6.
Onze Zaak heeft over de periode van oktober 2015 tot en met maart 2018 ten aanzien van de inventaris een bedrag van € 5.070,50 aan [eiser 1] c.s. betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
Onze Zaak te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en ontruimd te houden, met achterlating van de inventaris blijkend uit de Huurovereenkomst Bedrijfsinventaris, en te verlaten en met afgifte van alle sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser 1] c.s. te stellen.
subsidiair
Onze Zaak te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de verplichtingen uit de huurovereenkomsten correct en tijdig na te komen, waaronder doch niet uitsluitend de huurpenningen voor of op de eerste van iedere maand te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van
€ 50.000,00.
primair en subsidiair
Onze Zaak hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser 1] c.s. te betalen:
- een bedrag van € 20.835,00 aan huurachterstand ter zake van het gehuurde tot en met maart 2018, te vermeerderen met een (boete)rente van 1% per kalendermaand, althans de wettelijke rente, vanaf 1 november 2017 tot de dag der feitelijke voldoening;
- een bedrag van € 6.500,00 aan huur voor het gehuurde voor iedere maand of een gedeelte daarvan, te rekenen vanaf 1 april 2018, telkens bij vooruitbetaling en uiterlijk voor of op de eerste dag van iedere maand, tot en met de einddatum van de lopende huurovereenkomst, te weten 31 augustus 2020, althans tot de dag van feitelijke ontruiming;
- een bedrag van € 40.304,50 aan huurachterstand ter zake van de inventaris tot en met maart 2018, te vermeerderen met een (boete)rente van 1% per kalendermaand, althans de wettelijke rente, vanaf 1 oktober 2015 tot de dag der feitelijke voldoening;
- een bedrag van € 1.512,50 aan huur voor de bedrijfsinventaris voor iedere maand of een gedeelte daarvan, te rekenen vanaf 1 april 2018, telkens bij vooruitbetaling en uiterlijk voor of op de eerste dag van iedere maand, tot en met de einddatum van de lopende huurovereenkomst, te weten 31 augustus 2020, althans tot de dag van feitelijke ontruiming;
- een bedrag van € 1.386,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover indien betaling van deze kosten niet binnen acht dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt;
- de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, voor een bedrag van € 199,00 en met bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan daarover wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag. Onze Zaak komt haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomsten niet na. Zij heeft over de periode van november 2017 tot en met maart 2018 een huurachterstand van
€ 20.835,00 laten ontstaan en betaalt de huur bovendien structureel te laat. Deze omstandigheden rechtvaardigen zowel afzonderlijk als tezamen de ontruiming van het gehuurde. Van [eiser 1] c.s. kan niet worden gevergd dat zij de huidige situatie laten voortduren en in een bodemprocedure zal de ontbinding van de huurovereenkomst met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden toegewezen. Ten aanzien van de ter zake van de bedrijfsinventaris verschuldigde huur heeft Onze Zaak over de periode van oktober 2015 tot en met maart 2018 een huurachterstand van € 40.304,50 laten ontstaan, uitgaande van een huurprijs van € 1.512,50 inclusief btw per maand. Op grond van artikel 6.2 van de beide huurovereenkomsten is Onze Zaak een (boete)rente verschuldigd en door de niet tijdige betaling zijn [eiser 1] c.s. genoodzaakt geweest tot het maken van incassokosten.
3.3.
Onze Zaak heeft verweer gevoerd. Voor zover van belang, zal dit verweer hierna worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop gesteld wordt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Onze Zaak erkent dat er over de periode van november 2017 tot en met maart 2018 een huurachterstand van € 20.835,00 is ontstaan, zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen. De over voornoemd bedrag gevorderde (boete)rente is op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst eveneens toewijsbaar.
4.3.
Wat betreft de gevorderde ontruiming geldt dat voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding slechts dan plaats is, indien met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming van het gehuurde zullen worden toegewezen.
4.4.
Gelet op de ontstane huurachterstand, die op de datum van dagvaarden ruim drie maanden bedroeg en inmiddels verder is opgelopen aangezien Onze Zaak de huur over de maand april 2018 ook onbetaald heeft gelaten, is voldoende aannemelijk dat sprake is van een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van Onze Zaak, dat de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Er is geen sprake van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet zou rechtvaardigen.
4.5.
Onze Zaak ziet de ernst van haar tekortkoming in, maar wil graag extra tijd om de huurachterstand te kunnen voldoen. Zij voert daartoe aan dat het toewijzen van de ontruiming het faillissement van Onze Zaak en dat van haar vennoten tot gevolg zal hebben. Volgens Onze Zaak loopt het bedrijf goed, maar heeft zij veel kosten moeten maken waardoor er schulden zijn ontstaan en is haar boekhouding bovendien lange tijd niet op orde geweest. Onze Zaak stelt verder dat er al langere tijd sprake is van een conflict met Grolsch over een bonus die zij nog moet ontvangen en dat als die bonus betaald wordt, (een deel van) de vordering van [eiser 1] c.s. betaald kan worden.
4.6.
Onze Zaak heeft geen concrete termijn genoemd waarbinnen zij in staat zal zijn tot betaling van de achterstallige huur over te gaan. Zij heeft erkend dat het conflict met Grolsch inmiddels al twee jaar loopt en de kantonrechter heeft er dan ook weinig vertrouwen in dat Onze Zaak op korte termijn de huurachterstand kan inlopen. Er bestaat daarom geen aanleiding Onze Zaak nog een termijn te gunnen om financieel orde op zaken te stellen. Nu zeer waarschijnlijk is dat de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zal de kantonrechter de gevorderde ontruiming toewijzen. Het feit dat de ontruiming (waarschijnlijk) tot het faillissement van Onze Zaak en haar vennoten zal leiden, kan – hoe spijtig ook – gelet op de ernst van de tekortkoming en de belangen van [eiser 1] c.s. niet tot een ander oordeel leiden.
4.7.
De door [eiser 1] c.s. ten aanzien van het gehuurde gevorderde toekomstige huurtermijnen zullen slechts worden toegewezen tot de dag van de feitelijke ontruiming.
Voor toewijzing van het meerdere bestaat geen aanleiding, nu [eiser 1] c.s. geen spoedeisend belang bij dat deel van hun vorderingen hebben.
4.8.
Onze Zaak voert verweer tegen het gevorderde bedrag van € 40.304,50 aan huurachterstand ter zake van de inventaris. Zij stelt zich op het standpunt dat zij een deel van de inventaris heeft vervangen en dat zij met [eiser 1] c.s. mondeling heeft afgesproken dat de nieuwe inventaris haar eigendom zou blijven zolang zij geen huur voor de inventaris zou betalen. Ook wijst Onze Zaak er op dat [eiser 1] c.s. bij toewijzing van dit deel van de vordering dubbel profiteren, aangezien zij op grond van de huurovereenkomst ook menen eigenaar te zijn geworden van de nieuwe inventaris.
4.9.
De kantonrechter heeft ter zitting geen duidelijk antwoord gekregen op de aan [eiser 1] c.s. gestelde vraag of er ten aanzien van de inventaris een nadere afspraak met Onze Zaak is gemaakt. Gelet hierop en op het feit dat [eiser 1] c.s. gedurende een aantal jaren geen juridische consequenties hebben verbonden aan het feit dat Onze Zaak nauwelijks huur betaalde voor de inventaris, terwijl [eiser 1] c.s. – zoals ter zitting is gebleken – wisten dat Onze Zaak in het gehuurde investeerde, is het goed mogelijk dat er ten aanzien van de inventaris inderdaad nadere afspraken zijn gemaakt. Vanwege de onduidelijkheid hierover, welke onduidelijkheid in kort geding niet kan worden opgehelderd, acht de kantonrechter het bestaan van de vordering van € 40.304,50 aan achterstallige huurtermijnen voor de inventaris thans onvoldoende aannemelijk. Dit deel van de vorderingen van [eiser 1] c.s. zal daarom worden afgewezen. De over het bedrag van € 40.304,50 gevorderde boete en de voor de inventaris gevorderde toekomstige huurtermijnen delen dit lot.
4.10.
[eiser 1] c.s. vorderen ook een bedrag van € 1.386,40 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser 1] c.s. voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aan de hand van de toe te wijzen hoofdsom van € 20.835,00 zal op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 983,35 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde rente zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] c.s. deze kosten reeds hebben voldaan.
4.11.
Onze Zaak dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld. De gevorderde nakosten zijn slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 100,00, zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde, met een maximum van € 100,00.
5 . De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Onze Zaak om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres 1] en [adres 2] te Zwolle te ontruimen en ontruimd te houden, met achterlating van de inventaris blijkend uit de Huurovereenkomst Bedrijfsinventaris, en te verlaten en met afgifte van alle sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser 1] c.s. te stellen;
5.2.
veroordeelt Onze Zaak hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om tegen kwijting aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 20.835,00, te vermeerderen met een (boete)rente van 1% per kalendermaand daarover vanaf de datum dat Onze Zaak met de betaling van de respectieve huurtermijnen in verzuim is geraakt tot de dag der feitelijke voldoening;
5.3.
veroordeelt Onze Zaak hoofdelijk om tegen kwijting aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 6.500,00 voor iedere maand of een gedeelte daarvan vanaf 1 april 2018 tot de dag van de feitelijke ontruiming;
5.4.
veroordeelt Onze Zaak hoofdelijk om tegen kwijting aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 983,35 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt Onze Zaak hoofdelijk in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na heden. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser 1] c.s. begroot op:
- € 89,14 aan explootkosten,
- € 476,00 aan griffierecht,
- € 800,00 voor salaris gemachtigde, en
- € 100,00 aan nakosten;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
(md)