ECLI:NL:RBOVE:2018:1848

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
C/08/193165 / HA ZA 16-475
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot bewijs van afgifte van brief in brievenbus

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde te bewijzen dat hij op 3 december 2012 een brief in de brievenbus van gedaagde heeft gedeponeerd. De rechtbank heeft in een eerdere tussenvonnis van 2 augustus 2017 eiser opgedragen dit bewijs te leveren. Tijdens de getuigenverhoren heeft eiser zelf en zijn getuige, de heer A, verklaard dat eiser de brief in de brievenbus heeft gedeponeerd. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verklaring van getuige A onvoldoende aanvullend bewijs oplevert om de verklaring van eiser geloofwaardig te maken. A heeft namelijk verklaard dat hij niet precies kon zien wat eiser deed, omdat hij met zijn rug naar hem toe stond. De rechtbank heeft ook de verklaringen van gedaagde en zijn broer betrokken in de beoordeling. Zij hebben consistent verklaard dat zij op de bewuste dag samen aanwezig waren en dat er geen deurbel is gehoord, de hond niet heeft geblaft en er geen brief op de deurmat lag. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser de brief daadwerkelijk in de brievenbus heeft gedeponeerd. Hierdoor is eiser niet geslaagd in zijn bewijsopdracht en wordt zijn vordering afgewezen. Tevens wordt eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 5.181,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/193165 / HA ZA 16-475
Vonnis van 16 mei 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 augustus 2017
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 oktober 2017
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van tegenverhoor van 23 januari 2018
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank aan [eiser] opgedragen te bewijzen dat hij de brief zoals weergegeven in productie 4 bij de dagvaarding op 20 november 2012 in de brievenbus van [gedaagde] op het [adres] heeft gedeponeerd. Ter gelegenheid van het eerste getuigenverhoor heeft de rechtbank aan partijen voorgehouden dat in (het dictum van) het tussenvonnis een onjuiste datum van de stuitingsbrief staat vermeld, dit had 30 november 2012 moeten zijn (zie het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 oktober 2017). Tevens heeft de rechtbank medegedeeld dat ten onrechte in het vonnis niet het standpunt van [eiser] is weergegeven dat hij de brief op 3 december 2012 zou hebben bezorgd. In het vervolg van deze procedure zal er dan dus ook van worden uitgegaan dat de bewijsopdracht luidt dat [eiser] de brief d.d. 30 november 2012 zoals weergegeven in productie 4 bij de dagvaarding op 3 december 2012 in de brievenbus van [gedaagde] op het [adres] heeft gedeponeerd. Dit heeft met instemming van beide partijen ook als uitgangspunt gediend voor de getuigenverhoren.
2.2.
[eiser] heeft twee getuigen doen horen, te weten hemzelf en de heer [A] , directeur van Pick-Up International, een bedrijf van [eiser] (hierna: [A] ). In het tegenverhoor heeft [gedaagde] zichzelf doen horen en zijn broer de heer [B] ).
2.3.
Het volgende wordt vooropgesteld. [eiser] is partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv. De verklaring van een partijgetuige kan omtrent door deze partij te bewijzen feiten geen bewijs in het voordeel van deze partij opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. [eiser] dient daarom over steunbewijs te beschikken, in die zin dat – naar vaste rechtspraak – voldoende aanvullende bewijzen voorhanden moeten zijn, die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van [eiser] voldoende geloofwaardig maken.
2.4.
[eiser] heeft onder meer het volgende als getuige verklaard:
(…) Ik was op die maandag na het opstellen van de brief, dat is 3 december 2012, tegen een uur of 9/10 aanwezig in het bedrijf te Dedemsvaart. Wij hadden om 13.00 uur een sollicitatiegesprek en hierna zijn wij naar [plaats 2] vertrokken. Ik schat dat dit tussen 15.00 en 15.30 uur was. Ik ben samen met de heer [A] vertrokken vanuit Dedemsvaart en naar [plaats 2] gereden. (…) Er zijn vast wel mensen geweest die ons hebben zien wegrijden, maar daar let je niet op. Het is ongeveer 20/30 minuten rijden naar [plaats 2] vanaf Dedemsvaart. Wij zijn naar [plaats 2] toegereden, voordat wij [plaats 2] inreden zijn wij nog voor de grote T-splitsing ter hoogte van een tankstation rechts de woonwijk ingegaan. Als je de woonwijk al kronkelend doorrijdt, kom je bij het adres van de heer [gedaagde] .
Wij hadden de auto op de stoep geparkeerd en toen ben ik alleen de auto uitgestapt. Ik heb aangebeld, er werd niet open gedaan en vervolgens heb ik de brief in de brievenbus achtergelaten. Ik heb niet meer geprobeerd [gedaagde] te bellen om te kijken of hij in de buurt was. Ik had ook geen telefoonnummer van hem. Ik kan mij verder geen bijzonderheden herinneren.
Als ik het mij goed herinner was de brievenbus een gleuf in de deur. (…)
Volgens mij stond er niets, geen auto en ook geen fiets op de oprit. (…)
Getuige [A] heeft de volgende verklaring afgelegd:
(…) Op maandag 3 december 2012 hadden wij na de lunch rond 13.00 uur een sollicitatiegesprek met een nieuwe buitendienstmedewerker. (…) Het gesprek heeft ruim een uur geduurd. Wij moesten het gesprek nog evalueren en [eiser] stelde voor om naar [plaats 2] te rijden en gedurende de rit het gesprek onder vier ogen te evalueren. Zodoende zijn wij in de auto gestapt naar [plaats 2] , dit was mijn auto. Het was ongeveer 30 minuten rijden naar [plaats 2] . Halverwege de rit heb ik het adres van [eiser] gekregen en ingevoerd in de TomTom. Als ik het mij goed herinner zijn wij bij een tankstation een woonwijk ingereden en via een kronkelweg aangekomen bij het huis van [gedaagde] .
Toen wij bij het adres aankwamen, stonden wij half op de weg en half op de oprit geparkeerd. [eiser] is met de brief in zijn hand naar het huis gelopen. Als ik het mij goed herinner was de voordeur naast de garagedeur. [eiser] heeft er een poosje, een minuutje ofzo, staan wachten. Vervolgens heeft [eiser] de brief in de brievenbus gedaan en is ingestapt, daarna zijn wij terug gereden.
Vanaf de weg was lastig te zien waar de brievenbus zat, maar ik dacht dat die in de deur zat. (…)
U vraagt mij waar ik mijn auto had geparkeerd, hierop antwoord ik u dat wij op de weg stonden dus niet op de oprit, maar zo dat wij meteen weer weg konden rijden. We stonden deels op de stoep. Ik was bestuurder van de auto en [eiser] was het dichtste bij het huis. U vraagt mij of er nog iets op de oprit stond, hierop antwoord ik dat ik mij dit niet kan herinneren.
U vraagt mij of ik [eiser] de brief in de brievenbus heb zien doen, hierop antwoord ik u dat ik hem met brief heb zien weggaan en zonder brief heb zien terugkomen. Hieruit neem ik aan dat hij de brief in de brievenbus heeft gedaan. [eiser] stond met zijn rug naar mij toe, dus ik kon niet precies zien wat hij deed.
In het tegenverhoor heeft [gedaagde] als getuige onder meer het volgende verklaard:
Ik heb teruggekeken wat ik op 3 december 2012 gedaan heb. Ik was die dag vrij. Ik had die middag een gesprek met mijn broer over privé aangelegenheden. Onder andere zouden wij in diezelfde week onze zus helpen verhuizen waarbij wij zouden helpen. Mijn broer was kort na de middag bij mij thuis en ik denk dat dit zeker een paar uur heeft geduurd. Volgens mij is hij aan het eind van de middag weer vertrokken. Ik kan me niet meer herinneren of het bij vertrek van mijn broer intussen donker was geworden. Ik heb daar ook niet op gelet. (…)
In die tijd hadden wij een grote Berner Senner, er is niet iemand aan de deur geweest die middag want dan zou hij hebben geblaft en dat had ik het nog geweten. Ik heb [eiser] niet gezien die dag. Ik heb geen brief op de deurmat gevonden die dag. De brievenbus zit in de voordeur, de post valt op de grond en daar kom ik langs als ik naar buiten ga. Ik herinner mij het gesprek met mijn broer goed, mede door de voorbereiding voor onze zus. (…)
[B] heeft de volgende verklaring afgelegd als getuige:
Ik was op 3 december 2012 bij mijn broer op bezoek. Onze zus ging verhuizen en daar hadden we een draaiboek voor opgesteld en we moesten ook nog over een familiair geschil praten. Ik ben ongeveer rond 13.00 uur bij mijn broer gekomen. Ik ben, dat weet ik heel zeker, om 17.00 uur naar huis gegaan. Ik weet dat zeker omdat ik te laat thuis was voor het eten. Daar kreeg ik een opmerking over van mijn vrouw.
Er is op die middag niet aangebeld aan de voordeur bij mijn broer. Zij hadden destijds een hond en die heeft niet geblaft. Dat weet ik heel zeker. De hond heeft de hele middag bij mij gelegen, voor mijn voeten of op de bank. (…)
Toen ik weg ging heb ik niets op de deurmat zien liggen. (…)
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. De verklaring van [A] levert onvoldoende aanvullend bewijs op, dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft, dat de verklaring van [eiser] daarmee voldoende geloofwaardig wordt gemaakt. Op het meest belangrijke onderdeel van de bewijsopdracht, namelijk of [eiser] de envelop in de brievenbus heeft gedeponeerd, heeft [A] - nadat daarop werd doorgevraagd - verklaard dat hij niet precies kon zien wat [eiser] deed bij deur, omdat hij met de rug naar hem toestond. Uit het feit dat hij zonder de brief in zijn hand terugkeerde heeft [A] aangenomen dat [eiser] de brief in de bus heeft gedaan, maar dat heeft hij niet zelf waargenomen. Uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto van het huis van [gedaagde] blijkt overigens dat de voordeur met brievenbus (gleuf) aan de linkerzijde zit en dat degene die voor de voordeur staat derhalve van de zijkant zichtbaar moet zijn geweest. Voorts betrekt de rechtbank de verklaringen van [gedaagde] en zijn broer bij de beoordeling van het geleverde getuigenbewijs. Zij hebben consistent verklaard dat en waarom zij op 3 december 2012 in de middag gezamenlijk aanwezig waren in de woning en dat zij geen deurbel hebben gehoord, dat de hond niet heeft geblaft en dat zij geen brief op de deurmat hebben gezien. Concluderend kan de rechtbank aan de verklaringen van [eiser] en [A] in verhouding tot de verklaringen van [gedaagde] en zijn broer niet een redelijke mate van zekerheid ontlenen dat de brief d.d. 30 november 2012 op 3 december 2012 door [eiser] in de brievenbus van [gedaagde] is gedeponeerd. Dit betekent dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht.
2.6.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 2 augustus 2017 is overwogen (r.o. 4.4) zal de vordering van [eiser] bijgevolg worden afgewezen, omdat het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt. Niet is komen vast te staan dat de verjaring tijdig is gestuit.
2.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 885,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
4.296,00(4,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 5.181,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.181,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: