ECLI:NL:RBOVE:2018:1903

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
C/08/207486 / HA ZA 17-417
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentierecht en stilzwijgende instemming met opslagkosten in civiele procedure

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Waardevast B.V. en A&D Calamiteiten Service B.V. draait het om een geschil over retentierecht en de betaling van opslagkosten. Waardevast had A&D opdracht gegeven om inboedel uit een bedrijfspand te verwijderen en op te slaan na een lekkage. A&D heeft de inboedel opgeslagen en heeft opslagkosten in rekening gebracht, welke Waardevast niet heeft betaald. A&D beroept zich op een retentierecht, omdat Waardevast de BTW over een factuur van A&D niet heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat Waardevast stilzwijgend heeft ingestemd met de opslagkosten, omdat zij op de hoogte was van de kosten en de goederen bij A&D heeft laten staan. De rechtbank wijst de vorderingen van Waardevast af en veroordeelt haar tot betaling van de verschuldigde BTW en opslagkosten aan A&D. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/207486 / HA ZA 17-417
Vonnis van 9 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAARDEVAST B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.A. de Boer te Dronten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A&D CALAMITEITEN SERVICE B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.B. Brusse te Almelo.
Partijen zullen hierna Waardevast en A&D genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 november 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2018
Waardevast d.d. 11 januari 2018
- de akte wijziging van eis van Waardevast d.d. 31 januari 2018
- de antwoordakte in conventie en reconventie van A&D d.d. 28 februari 2018
- de akte uitlating productie van Waardevast d.d. 28 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de volgende feiten, die door de ene partij zijn gesteld en door de andere niet zijn betwist.
2.2.
Waardevast drijft een onderneming in vastgoed. A&D heeft zich gespecialiseerd in het inspecteren en herstellen van schades.
2.3.
Op 2 mei 2016 is in het bedrijfspand van Waardevast aan de Zaanstraat 6a te Lelystad lekkage ontstaan als gevolg van een gesprongen waterleiding. Waardevast heeft aan A&D opdracht gegeven om de op een lijst (productie 1 bij dagvaarding) gespecificeerde inboedel van het pand af te voeren, op te slaan en te reinigen. A&D heeft die inboedel uit het bedrijfspand van Waardevast afgevoerd.
2.4.
A&D heeft de inboedel voor een belangrijk deel afgekeurd en voor een klein deel goedgekeurd. Bij factuur van 13 juli 2016 (factuur 2016-0082) op naam van Waardevast heeft A&D voor onder meer het afvoeren, reinigen, drogen, testen (van computers en van diverse andere elektronica), opslaan en terugbrengen van die inboedel € 49.751,48 inclusief BTW in rekening gebracht bij de inboedelverzekeraar van Waardevast, Reaal Verzekering.
2.5.
De verzekeraar heeft deze nota van A&D betaald. Deze door de verzekeraar uitbetaalde vergoeding had betrekking op het afgekeurde deel van de inboedel. Volgens de factuur is een deel van de inboedel gestort in een (afval-)container.
2.6.
Bij factuur d.d. 22 september 2016 (factuur 2016-0130) heeft A&D voor “
werkzaamheden conform begroting nr. 2922” een bedrag van € 24.861,43 inclusief
€ 4.314,79 BTW in rekening gebracht aan een opstalverzekeraar Meeus. Deze factuur heeft betrekking op herstel van schade aan het bedrijfspand van Waardevast, welke schade was ontstaan als gevolg van dezelfde lekkage, waardoor de inventaris was beschadigd. Deze rekening heeft A&D gesteld op naam van Waardevast B.V., ter attentie van [X], zijnde de bestuurder van Waardevast, en verzonden aan het adres van het genoemde bedrijfspand, Zaanstraat 6a te Lelystad.
2.7.
Meeus heeft die rekening aan A&D betaald, behalve de BTW, op grond dat het om een bedrijfspolis ging en de BTW daarom niet als schade kon worden aangemerkt aangezien deze fiscaal kon worden verrekend. Meeus heeft dat ook aan Waardevast meegedeeld.
2.8.
De door A&D in mei 2016 uit het bedrijfspand van Waardevast afgevoerde inventaris heeft A&D opgeslagen. De inventaris bevindt zich nog altijd bij A&D in opslag, zowel het afgekeurde deel als het goedgekeurde deel, afgezien van de volgens de factuur van 13 juli 2016 in een container gestorte zaken.
2.9.
In 2016 heeft A&D aan Waardevast laten weten dat de inventaris voorlopig bij haar kon blijven staan, maar dat zij met ingang van 1 januari 2017 opslagkosten in rekening zou brengen. Tot die datum werden die opslagkosten aan A&D vergoed door de verzekeraar van Waardevast tot een (volgens A&D) gebruikelijk tarief van € 512,- per maand. Met ingang van die datum heeft A&D opslagkosten volgens hetzelfde tarief rechtstreeks aan Waardevast in rekening gebracht. Waardevast heeft deze kosten niet betaald.
2.10.
Bij aangetekende brief van 2 maart 2017 heeft A&D Waardevast gesommeerd tot betaling van het BTW-bedrag van € 4.314,79.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Waardevast heeft, in aanvulling op de hiervoor in rechtsoverweging 2 voormelde onbetwiste feiten, het volgende gesteld.
3.2.
Ten onrechte heeft A&D geweigerd om de in voormelde lijst genoemde goederen terug te geven aan Waardevast. Ten onrechte wil A&D de goederen pas terug geven als Waardevast de BTW over de factuur van 22 september 2016 heeft betaald. Waardevast is daartoe echter niet verplicht, omdat zij geen opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de in die factuur gedeclareerde werkzaamheden. A&D heeft daarom geen retentierecht.
3.3.
Blijkens haar factuur heeft A&D een aantal goederen getest. Waardevast neemt daarom aan dat daarvan testrapporten zijn opgesteld. Waardevast maakt aanspraak op afgifte van die rapporten.
3.4
Op grond van het voorgaande vordert Waardevast, na eiswijziging, veroordeling van A&D:
I. om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis de inboedel, zoals genoemd in productie 1 bij dagvaarding, onvoorwaardelijk aan Waardevast ter beschikking te stellen door levering daarvan op het adres Zaanstad 6a te Lelystad, waarbij alle elektronische apparaten dienen te worden voorzien van testrapporten,
II. tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat A&D nalatig is aan voormelde vordering te voldoen, en
III. tot betaling van de kosten van dit geding.
3.5.
A&D voert verweer als volgt. Waardevast heeft geen recht op de gevorderde afgifte van goederen, zolang niet blijkt dat zij daarvan nog eigenaar is. A&D heeft dat niet kunnen vaststellen. Niettemin is A&D bereid om de opgeslagen goederen aan Waardevast af te geven na voldoening van de nog niet betaalde BTW en na betaling van de opslagkosten.
3.6.
Indien en voor zover Waardevast eigenaar is, beroept A&D zich voorts op een recht van retentie op die goederen, zolang Waardevast het BTW-bedrag van € 4.314,79 op de factuur van 22 september 2016 (factuur 2016-0130) onbetaald laat. Waardevast was de opdrachtgever van de bij die factuur gedeclareerde werkzaamheden. De factuur is dan ook gesteld op naam van Waardevast, ter attentie van [X].
3.7.
Waardevast vordert naast afgifte van inventarisgoederen ook afgifte van testrapporten van de elektronische apparaten in de inventaris. Die eis is niet toewijsbaar, omdat A&D niet over zulke rapporten beschikt. Zij heeft zulke rapporten niet opgesteld, en zij was en is daartoe ook niet verplicht.
in reconventie
3.8.
In reconventie heeft A&D, in aanvulling op de als vaststaand aangenomen feiten zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 2, het volgende gesteld.
3.9.
A&D vordert de nog niet betaalde BTW ad € 4.314,79 over de rekening van
22 september 2016 (factuur 2016-0130).
3.10.
A&D maakt daarnaast ook aanspraak op opslagkosten. De inventarisgoederen zijn immers door A&D in opslag genomen. A&D heeft eind 2016 aan Waardevast laten weten dat de goederen nog tot 1 januari 2017 bij A&D zouden kunnen blijven staan, maar dat zij voor na 1 januari voortgezette opslag opslagkosten in rekening zou brengen overeenkomstig het door A&D tot die datum aan de verzekeraar gedeclareerde tarief.
3.11.
Waardevast heeft vervolgens pas bij brief van 6 juni 2017 gevraagd om afgifte van de goederen. De goederen bevinden zich nu nog steeds in opslag bij A&D. Waardevast dient daarom opslagkosten te vergoeden over de periode van 1 januari 2017 tot na betaling van
€ 4.314.79 BTW over de factuur van 22 september 2016. Pas dan eindigt het retentierecht van A&D en pas dan is A&D bereid tot afgifte van de goederen.
3.12.
Op grond van het voorgaande vordert A&D veroordeling van Waardevast om aan A&D te betalen:
I. een bedrag van € 3.097,60 (inclusief BTW) ter zake de opslagkosten over de periode
januari t/m mei 2017;
II. een bedrag van € 3.097,60 (inclusief BTW) ter zake de opslagkosten over de periode
juni t/m oktober 2017;
III. een bedrag van € 619,52 (inclusief BTW) per maand met ingang van november 2017 te
betalen uiterlijk de eerste van de maand daarop, dus de termijn van november 2017 te
betalen uiterlijk per 1 december 2017 en zo vervolgens totdat Waardevast heeft voldaan
aan het hierna onder IV gevorderde;
IV. primair een bedrag van € 4.314.79 ter zake de verschuldigde BTW en subsidiair aan
A&D die informatie te verschaffen, die het voor A&D mogelijk maakt om te
controleren wie dan wel gehouden is om het bedrag van de BTW aan haar te betalen,
meer speciaal wie de eigenaar is van het bedrijfspand te Lelystad aan de Zaanstraat 6a
alsmede wie de verzekerde is op de polis van Meeus Assurantiën Zuid B.V. met
polisnummer MMI 10062644;
V. de wettelijke rente met ingang van de datum van de conclusie van eis in reconventie
(1 november 2017) over de bedragen onder I tot en met III, alsmede de wettelijke rente over het bedrag onder IV met ingang van 16 maart 2017,
één en ander met veroordeling van Waardevast in de kosten van deze procedure.
3.13.
Waardevast voert verweer op de volgende gronden. De gevorderde opslagkosten over de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 juni 2017 zijn niet voor toewijzing vatbaar omdat partijen dat niet zijn overeengekomen. Er is over deze kosten geen afspraak gemaakt.
3.14.
Bovendien geldt voor deze kosten, en ook voor wat betreft de gevorderde opslagkosten over de periode van na mei 2017, dat A&D hoe dan ook geweigerd zou hebben om de goederen af te geven, omdat A&D zich ten onrechte beriep en nog steeds beroept op een retentierecht.
3.15.
Waardevast ontkent opdracht te hebben gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden, die zijn gedeclareerd in de rekening van 22 september 2016
(factuur 2016-0130). Waardevast kon die opdracht ook niet geven. Zij was geen eigenaar van het desbetreffende bedrijfspand en zij was ook niet de verzekeringnemer. De Vereniging van Eigenaren was de verzekerde partij, zodat alleen zij, en dus niet Waardevast, bevoegd was om zo’n opdracht te geven.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Tegenover de door Waardevast gevorderde afgifte van inventarisgoederen beroept A&D zich op een retentierecht. De eis tot afgifte van testrapporten betwist A&D op grond, dat daartoe geen contractuele verplichting bestaat.
4.2.
Het beroep op het retentierecht treft doel. De vordering, op grond waarvan A&D dit recht wil uitoefenen, is de BTW over de factuur 2016-0130. Die factuur heeft betrekking op herstel van schade aan het bedrijfspand van Waardevast als gevolg van dezelfde lekkage, waardoor de inventaris schade opliep. Factuur 2016-0082 betreft werkzaamheden met betrekking tot de inventaris.
4.3.
Waardevast dient die BTW aan A&D te betalen. Het verweer, dat Waardevast geen opdracht heeft gegeven voor herstel van het pand, dient als ongeloofwaardig te worden gepasseerd. Ook als Waardevast geen eigenaar was van het pand was zij bevoegd om, al dan niet namens de eigenaar, een dergelijke opdracht verstrekken. A&D heeft gesteld dat Waardevast dat ook heeft gedaan, namelijk via haar tussenpersoon Schadeoplossing Nederland BV. Waardevast is hier verder niet op ingegaan. Haar verweer is daarom onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer en merkt Waardevast aan als opdrachtgever.
4.3.
Tussen beide facturen (2016-0082 en 2016-0130) bestaat dus een verband. De nota betreffende schadeherstel aan het bedrijfspand heeft naar het oordeel van de rechtbank een zodanige samenhang met de nota betreffende de inventarisschade, dat het onbetaald laten van de BTW over de reparatienota van het pand (2016-0082) het beroep van A&D op het gestelde retentierecht kan rechtvaardigen.
4.4.
Zolang Waardevast de BTW nog niet heeft betaald hoeft A&D de inventaris dus niet af te geven. De vordering tot afgifte moet reeds hierom worden afgewezen. Maar ook na betaling van de BTW bestaat nog geen grond voor veroordeling van A&D tot afgifte van inventarisgoederen. Immers, Waardevast heeft voor het afgekeurde deel van de inventaris al een schadevergoeding van de verzekeraar ontvangen. Blijkens de desbetreffende factuur is een deel van de inventaris in een afvalcontainer gestort. Het ligt daarom niet in de rede dat Waardevast nog een recht heeft op, en een rechtens te respecteren belang heeft bij, afgifte van afgekeurde en vergoede inventarisgoederen. Waardevast heeft haar standpunt verder niet toegelicht of onderbouwd.
4.5.
Waardevast heeft daarnaast ook niet gesteld, welke
goedgekeurde, althans niet afgekeurde, zaken zij terug wil hebben. Zij heeft deze goederen niet gespecificeerd. Haar vordering is daarom te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.6.
De gevorderde afgifte van testrapporten is ook niet toewijsbaar, omdat niet kan worden vastgesteld dat A&D verplicht was om zulke rapporten op te stellen.
4.7.
Waardevast dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beoordeling in reconventie:
5.1.
De vordering in reconventie sub IV strekt tot betaling van voormeld BTW-bedrag van €
4.314.79. Zoals de rechtbank reeds in conventie in r.o. 4.3 heeft overwogen en beslist dient Waardevast die BTW aan A&D te betalen. Dit onderdeel van de eis is dus toewijsbaar.
5.2.
Voor het overige heeft de reconventionele eis betrekking op opslagkosten. Voor de beoordeling van die vordering acht de rechtbank de volgende (enerzijds gestelde en anderzijds niet gemotiveerd betwiste, en dus vaststaande) feiten van belang. A&D heeft eind 2016 aan Waardevast laten weten dat de goederen nog tot 1 januari 2017 bij A&D zouden kunnen blijven staan, maar dat zij met ingang van 1 januari 2017 opslagkosten in rekening zou brengen overeenkomstig het door A&D tot die datum aan de verzekeraar gedeclareerde tarief.
5.3.
De goederen zijn na 1 januari 2017 bij A&D in opslag gebleven. Waardevast heeft vervolgens bij brief van 6 juni 2017 gevraagd om afgifte van de goederen. A&D heeft vervolgens afgifte geweigerd op grond van haar retentierecht. De goederen bevinden zich nu nog steeds in opslag bij A&D.
5.4.
De rechtbank beoordeelt deze feiten als volgt. Omdat Waardevast sinds eind 2016 wist dat A&D met ingang van 1 januari 2017 opslagkosten in rekening zou brengen volgens hetzelfde tarief als zij aan de verzekeraar in rekening had gebracht en Waardevast de goederen ook na die datum bij A&D heeft gelaten, heeft zij stilzwijgend ingestemd met de haar door A&D aangezegde opslagkosten en het door A&D gehanteerde tarief.
5.5.
Zij dient die kosten volgens dat tarief aan A&D te betalen over de periode van januari 2017 tot en met mei 2017, omdat Waardevast pas op 6 mei 2017 om afgifte heeft gevraagd en zij de goederen dus kennelijk bewust van 1 januari 2017 tot haar verzoek om afgifte d.d. 6 mei 2017 bij A&D heeft laten staan. Waardevast had daarbij geen geldige reden om aan te nemen dat die opslag gratis zou zijn.
5.6.
De rechtbank zal echter geen opslagkosten toewijzen over de periode vanaf
juni 2017. Onder de gegeven omstandigheden zou dat niet redelijk zijn, aangezien A&D toen niet tot afgifte bereid was op grond van het door Waardevast betwiste retentierecht. Waardevast had toen de opslag en de daaraan verbonden kosten alleen kunnen beëindigen door de door haar betwiste BTW te betalen. Waardevast heeft de aldus ontstane patstelling op correcte wijze doorbroken door A&D op 14 augustus 2017 in deze procedure te doen dagvaarden.
5.7.
De rechtbank zal de proceskosten in reconventie compenseren, omdat beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
6.1.
Wijst de vorderingen af.
6.2.
Veroordeelt Waardevast in de kosten van deze procedure, aan de zijde van A&D tot deze uitspraak begroot op € 618,- voor verschotten (griffierecht) en op € 1.086,- voor salaris van haar advocaat (twee punten, Tarief II).
6.3.
Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie:
6.4.
Veroordeelt Waardevast om aan A&D terzake van verschuldigde BTW te betalen
€ 4.314,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van
16 maart 2017.
6.5.
Veroordeelt Waardevast om aan A&D terzake van opslagkosten over de periode van januari 2017 tot en met mei 2017 te betalen € 3.097,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 november 2017.
6.6.
Compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.7.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
6.8.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.