Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 november 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2018
- de akte wijziging van eis van Waardevast d.d. 31 januari 2018
- de akte uitlating productie van Waardevast d.d. 28 maart 2018.
2.De feiten
werkzaamheden conform begroting nr. 2922” een bedrag van € 24.861,43 inclusief
€ 4.314,79 BTW in rekening gebracht aan een opstalverzekeraar Meeus. Deze factuur heeft betrekking op herstel van schade aan het bedrijfspand van Waardevast, welke schade was ontstaan als gevolg van dezelfde lekkage, waardoor de inventaris was beschadigd. Deze rekening heeft A&D gesteld op naam van Waardevast B.V., ter attentie van [X], zijnde de bestuurder van Waardevast, en verzonden aan het adres van het genoemde bedrijfspand, Zaanstraat 6a te Lelystad.
3.Het geschil
in conventie
I. om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis de inboedel, zoals genoemd in productie 1 bij dagvaarding, onvoorwaardelijk aan Waardevast ter beschikking te stellen door levering daarvan op het adres Zaanstad 6a te Lelystad, waarbij alle elektronische apparaten dienen te worden voorzien van testrapporten,
II. tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat A&D nalatig is aan voormelde vordering te voldoen, en
III. tot betaling van de kosten van dit geding.
22 september 2016 (factuur 2016-0130).
€ 4.314.79 BTW over de factuur van 22 september 2016. Pas dan eindigt het retentierecht van A&D en pas dan is A&D bereid tot afgifte van de goederen.
(1 november 2017) over de bedragen onder I tot en met III, alsmede de wettelijke rente over het bedrag onder IV met ingang van 16 maart 2017,
(factuur 2016-0130). Waardevast kon die opdracht ook niet geven. Zij was geen eigenaar van het desbetreffende bedrijfspand en zij was ook niet de verzekeringnemer. De Vereniging van Eigenaren was de verzekerde partij, zodat alleen zij, en dus niet Waardevast, bevoegd was om zo’n opdracht te geven.
4.De beoordeling in conventie
goedgekeurde, althans niet afgekeurde, zaken zij terug wil hebben. Zij heeft deze goederen niet gespecificeerd. Haar vordering is daarom te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.314.79. Zoals de rechtbank reeds in conventie in r.o. 4.3 heeft overwogen en beslist dient Waardevast die BTW aan A&D te betalen. Dit onderdeel van de eis is dus toewijsbaar.
juni 2017. Onder de gegeven omstandigheden zou dat niet redelijk zijn, aangezien A&D toen niet tot afgifte bereid was op grond van het door Waardevast betwiste retentierecht. Waardevast had toen de opslag en de daaraan verbonden kosten alleen kunnen beëindigen door de door haar betwiste BTW te betalen. Waardevast heeft de aldus ontstane patstelling op correcte wijze doorbroken door A&D op 14 augustus 2017 in deze procedure te doen dagvaarden.
6.De beslissing
€ 4.314,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van
16 maart 2017.