In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. De zaak betreft een ingebrekestelling die door de eiser onredelijk laat zou zijn ingediend naar aanleiding van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 25 juni 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling op 12 juli 2017 door verweerder is ontvangen, maar dat de beslissing op het bezwaar pas op 14 juli 2017 is genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de motivering van het bestreden besluit een gebrek vertoonde, omdat verweerder te laat had beslist. Echter, de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling onredelijk laat was ingediend, omdat de eiser al op 8 juli 2016 een pro forma bezwaarschrift had ingediend en voldoende tijd had gehad om zijn bezwaar te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor wat betreft de oorspronkelijke grond voor de afwijzing van de dwangsom, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het griffierecht aan eiser vergoed en werden de proceskosten in beroep vastgesteld op € 125,25. De rechtbank concludeerde dat de zaak van zeer gering gewicht was, aangezien het enkel ging om de vraag of er een dwangsom verschuldigd was.