ECLI:NL:RBOVE:2018:2095

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
C/08/217035 / KG ZA 18-124
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Rudolph Arthur Constant Marres
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van bedrijfspand uit nalatenschap en medewerking van erfgenamen

In deze zaak vorderden de eisers, Marres c.s., dat gedaagde, een van de erfgenamen, zou meewerken aan de verkoop van een bedrijfspand dat uit de nalatenschap van hun overleden ouders was verkregen. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, behandelde de zaak in kort geding. De eisers stelden dat de nalatenschap onvoldoende liquide middelen had om de verplichtingen te voldoen, en dat gedaagde de verkoop van het pand belemmert. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Marres c.s. toewijsbaar was, omdat er sprake was van een gewichtige reden om het pand te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de eisers prevaleerden boven die van gedaagde, en machtigde hen om het pand te verkopen, zelfs zonder medewerking van gedaagde. Gedaagde werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop en de ontruiming van het pand. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/217035 / KG ZA 18-124
Vonnis in kort geding van 23 mei 2018
in de zaak van
1.
MR. RUDOLPH ARTHUR CONSTANT MARRES, in zijn hoedanigheid (q.q.) van vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [X] ,
gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers, hierna gezamenlijk te noemen Marres c.s. en afzonderlijk Marres q.q., [eiser 2] en [eiser 3] ,
advocaat mr. F. Hoff te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. A.A.M. van der Steen te Boxtel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 april 2018 met producties,
  • de mondelinge behandeling van 2 mei 2018,
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 11 van [gedaagde] ,
  • de akte overlegging producties 16 tot en met 22 van Marres c.s.,
  • de pleitnota van Marres c.s.,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wijlen de heer [Y] (hierna: vader) en wijlen mevrouw [X] (hierna: moeder) waren in algemene gemeenschap van goederen gehuwd, totdat vader [1986]
overleed.
2.2.
Tijdens het huwelijk is een bedrijfspand in algemene gemeenschap verworven. Ten gevolge van het overlijden van vader [1986] is de huwelijksgoederengemeenschap van rechtswege ontbonden. Het bedrijfspand is hierdoor in de onverdeelde gemeenschap gevallen, waarbij (de erven van) vader en moeder ieder een gelijk aandeel hebben gekregen in de gemeenschap. Conform de verklaring van erfrecht inzake de nalatenschap van vader heeft vader het levenslange vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap aan moeder gelegateerd. Vader heeft als zijn enige erfgenamen benoemd zijn drie kinderen:
[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[gedaagde] ,
ieder voor 1/3 gedeelte in de nalatenschap.
2.3.
Moeder is [2015] te [plaats] overleden. De erfgenamen van moeder zijn dezelfde als van vader, namelijk hun drie kinderen:
2.4.
Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van moeder aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
2.5.
Bij beschikking van 18 september 2017 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, notaris mr. R.A.C. Marres tot vereffenaar van de nalatenschap van moeder benoemd.

3.Het geschil

3.1.
Marres c.s. vorderen samengevat - bij kortgeding vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Marres c.s. te machtigen om, mede namens [gedaagde] , het bedrijfspand te verkopen en notarieel te leveren aan de kopers, rechtsgeldig in eigendom over te dragen, conform de als productie 11 bij de dagvaarding overgelegde koopovereenkomst;
II. [gedaagde] te veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van het bedrijfspand en de notariële levering daarvan aan de kopers, conform de als productie 11 bij de dagvaarding overgelegde koopovereenkomst, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
III. voor het geval [gedaagde] haar medewerking uiterlijk 3 mei 2018 niet heeft verleend aan de verkoop en levering, rechtsgeldige eigendomsoverdracht van het bedrijfspand aan kopers, wordt bepaald dat het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de plaatst treedt van de voor de verkoop en rechtsgeldige eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring, medewerking en handtekening van [gedaagde] voor de levering van het bedrijfspand zoals bedoeld in
artikel 3:300 lid 2 BW;
IV. [gedaagde] te veroordelen om binnen twaalf uren na betekening van het vonnis het bedrijfspand te ontruimen, met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken die zich in het bedrijfspand en op het perceel bevinden, behoudens voor zover deze roerende zaken aan een andere erfgenaam zijn toebedeeld, dan wel bij de verkoop zijn inbegrepen, onder overhandiging van de sleutels aan Marres c.s., zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure te begroten volgens het gebruikelijk tarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199,--.
3.2.
Marres c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat de nalatenschap over onvoldoende geldelijke (liquide) middelen beschikt om de (lopende) verplichtingen ten aanzien van het bedrijfspand te kunnen voldoen. Diverse (zakelijke) lasten en verplichtingen kunnen niet worden voldaan, waardoor de schulden oplopen. Om de kosten te stoppen en de schulden van de nalatenschap van vader te kunnen voldoen, is het nodig het bedrijfspand te gelde te maken. Marres c.s. zijn van mening dat [gedaagde] de verkoop van het bedrijfspand belemmert en tracht om het bedrijfspand voor een te laag bedrag in handen te krijgen. Dat is niet in het belang van de schuldeisers en erfgenamen van de onverdeelde nalatenschap van vader en daarmee de nalatenschap van moeder. Marres c.s. wensen niet langer in de onverdeelde nalatenschap te blijven van vader en willen op zeer korte termijn tot een vereffening van de nalatenschap van moeder te komen. Dit wordt door de weigerachtige houding van [gedaagde] vertraagd, met alle nadelige (financiële) gevolgen van dien. [eiser 2] en [eiser 3] willen over hun erfdelen kunnen beschikken. Zij zijn niet gehouden in een onverdeelde boedel te blijven.
3.3.
[gedaagde] concludeert - samengevat - tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Marres c.s. als zijnde ongegrond en onbewezen met veroordeling van Marres c.s. in de proceskosten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 3:84 BW, omdat er sprake is van beschikkingsonbevoegdheid aan de zijde van Marres q.q., waardoor er geen overdracht van het bedrijfspand aan de koper kan plaatsvinden. Marres q.q. heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden als vereffenaar van de nalatenschap van moeder door de erfgenamen van vader onbevoegd te vertegenwoordigen bij het sluiten van de koopovereenkomst. Marres q.q. tracht [gedaagde] door middel van een machtiging te gelde maken ex artikel 3:174 BW dan wel de vervangende toestemming ex artikel 3:300 BW alsnog buitenspel te zetten en zijn beschikkingsonbevoegdheid hiermee te repareren. Dit is misbruik van recht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering is gebaseerd op artikel 3:174 BW. Dit artikel bepaalt dat machtiging tot te gelde maken van een gemeenschappelijk goed kan worden verleend ter voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. Een dergelijk voorziening kan ook in kort geding worden verleend (vergelijk
HR 22 juni 2002, NJ 2002/420). De noodzaak om tot een behoorlijk verdeling te geraken is niet een zodanige gewichtige reden, maar het beschamen door een deelgenoot van het vertrouwen dat hij zou meewerken aan verkoop kan wel als zodanig gewichtige reden worden aangemerkt.
4.2.
Marres c.s. hebben aangevoerd dat sprake is van een gewichtige reden, omdat Marres q.q. in de veronderstelling was dat [gedaagde] zou meewerken aan de levering, omdat zij niet alleen medewerking verleende aan de bezichtigingen van het bedrijfspand, maar daarnaast via de aan haar gelieerde vennootschap [A] ook heeft ingeschreven op het bedrijfspand. Eerst nadat was gebleken dat [gedaagde] niet het hoogste bod had uitgebracht, heeft [gedaagde] haar medewerking aan de levering geweigerd, wat volgens eisers onrechtmatig, althans misbruik van bevoegdheid is. Marres c.s. hebben in dit verband opgemerkt dat [gedaagde] meerdere keren is gewezen op de mogelijkheid om zich tot de kantonrechter te wenden, maar dit heeft nagelaten. Marres c.s. stellen zich dan ook op het standpunt dat zij er op mochten vertrouwen dat [gedaagde] zou meewerken aan verkoop en levering. Marres c.s. hebben verder gesteld dat het pand door het tijdsverloop aan waardevermindering onderhevig is, dat het pand niet is verzekerd en dat de kosten voor nutsvoorzieningen niet langer kunnen worden voldaan.
4.3.
[gedaagde] heeft aangegeven dat de stelling van Marres c.s. om niet langer in een onverdeelde nalatenschap van vader te willen blijven en op korte termijn tot een vereffening van de nalatenschap van moeder te willen komen, maar dit door de weigerachtige houding van [gedaagde] vertraagd wordt met als gevolg dat zij niet over hun erfdelen kunnen beschikken, niet als gewichtige reden kan worden beschouwd. [gedaagde] heeft verder gesteld dat zij in 2016 te kennen heeft gegeven het bedrijfspand te willen overnemen tegen betaling van de taxatiewaarde, verminderd met de kosten van de sanering. [gedaagde] heeft dan ook aangevoerd dat het pand al in 2016 had kunnen worden toebedeeld en geleverd had kunnen worden, waarna [gedaagde] had kunnen zorgdragen voor het onderhoud (en behoud) van het bedrijfspand. Volgens [gedaagde] kan niet worden geconcludeerd dat vanwege het verval van het pand en het aflossen van de hypotheekschuld van € 2.541,19, het bedrijfspand met spoed te gelde moet worden gemaakt. [gedaagde] heeft verder gesteld meerdere malen te hebben aangegeven te willen meedenken in een oplossing voor de eventuele doorlopende kosten, die direct betaald moeten worden.
4.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet de vordering worden toegewezen en hij acht daarvoor de volgende omstandigheden van belang.
4.4.1.
Het gaat in onderhavige zaak om het bedrijfspand. Het bedrijfspand behoort tot de onverdeelde gemeenschap. De helft van de onverdeelde gemeenschap valt in de nalatenschap van moeder en het andere deel valt in de nalatenschap van vader. Toen moeder [2015] overleed, werden [gedaagde] , [eiser 3] en [eiser 2] als erfgenaam mede-eigenaar van de andere helft van het pand. Op dat moment waren [gedaagde] , [eiser 3] en [eiser 2] aldus ieder gerechtigd tot 1/3 deel van (de waarde van) het bedrijfspand, waarbij zij de mogelijkheid hadden om het pand aan één van de deelgenoten toe te bedelen en de overige deelgenoten een onderbedelingsvordering te betalen of het pand aan een derde te verkopen en ieder voor 1/3 aanspraak te maken op de verkoopopbrengst. [gedaagde] , [eiser 3] en [eiser 2] hebben getracht tot een afwikkeling te komen van de nalatenschap, maar dat is niet gelukt. [gedaagde] heeft kenbaar gemaakt het bedrijfspand over te willen nemen met uitbetaling van [eiser 2] en [eiser 3] . Echter is discussie ontstaan over de waarde van het bedrijfspand en de kosten van de sanering in verband met bodemvervuiling. Ondanks dat [gedaagde] , [eiser 3] en [eiser 2] de mogelijkheid hebben gehad om de afwikkeling zelf te doen, hebben zij in de afgelopen jaren hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. Omdat [eiser 2] , [eiser 3] en [gedaagde] niet gezamenlijk in staat zijn geweest de nalatenschap te vereffenen, is op 18 september 2017 door de rechtbank Marres q.q. als vereffenaar van de nalatenschap van moeder benoemd. Marres q.q. is als vereffenaar van de nalatenschap van moeder op grond van
artikel 4:215 BW bevoegd over de helft van de onverdeelde gemeenschap te beschikken. [gedaagde] , [eiser 3] en [eiser 2] zijn ieder voor 1/3 gedeelte bevoegd over de nalatenschap van vader te beschikken.
4.4.2.
Een vereffenaar heeft onder andere als taak om de goederen van de nalatenschap te beheren en te vereffenen( te gelde te maken), voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is. Over de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van de tegeldemaking treedt een vereffenaar zoveel mogelijk in overleg met de erfgenamen. Voldoende aannemelijk is geworden dat er onvoldoende (liquide) middelen beschikbaar zijn voor adequate verzekering en/of beveiliging van het bedrijfspand en bovendien diverse (zakelijke) lasten en verplichtingen niet kunnen worden voldaan, waardoor de schulden oplopen. Uit de overgelegde producties blijkt dat Marres q.q. in november 2017 de erven heeft gevraagd of zij bereid zijn een bedrag te storten in verband met het voldoen van onder andere de verzekeringspremies. Nu de erven hiermee niet hebben ingestemd, althans [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij wilde meedenken over een oplossing, maar daarvoor wel bepaalde zekerheid terug wilde, was het nodig om de kosten te stoppen en om de schulden te kunnen voldoen, het bedrijfspand te gelde te maken.
4.4.3.
Volgens [gedaagde] is Marres q.q. voorbij gegaan aan zijn plicht om eerst te bezien of bestanddelen van de nalatenschap verdeeld kunnen worden onder de erfgenamen, alvorens deze aan een derde te verkopen. [gedaagde] heeft gesteld dat Marres q.q. eerst had moeten bezien of dit bestanddeel van de nalatenschap kon worden toebedeeld aan één van de erfgenamen, tegen betaling van de taxatiewaarde. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Marres q.q. dat ook gedaan. Voor alle partijen was duidelijk dat [gedaagde] het pand in de familie wil houden. Ook Marres q.q. was hiervan op de hoogte. Echter de bieding van [gedaagde] , althans van [A] , van rond de € 200.000,00, was volgens zowel Marres q.q. als [eiser 2] en [eiser 3] te laag. Om die reden is eind december 2017 door hen besloten om het pand te verkopen via de makelaar. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] heeft gesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Marres q.q. wel heeft bezien of het bedrijfspand tegen betaling van de taxatiewaarde kan worden toebedeeld aan één van de erfgenamen. Uit de e-mail van 14 december 2017 blijkt dat Marres q.q. [gedaagde] heeft laten weten dat haar eerder gedane bod te laag is en dat een eventueel nieuw bod tegen de taxatiewaarde aan zal moeten zitten. Marres q.q. heeft in voormelde e-mail eveneens aangegeven dat de makelaar op korte termijn een update van het pand in de huidige staat wil maken en een verkoopplan. Blijkens het advies van de makelaar wordt een vraagprijs van
€ 400.000,-- k.k. gehanteerd en is de verwachte opbrengst € 365.000,-- k.k. Uit de e-mail van 14 januari 2018 blijkt dat [gedaagde] op 18 december 2017 aanwezig is geweest bij de bezichtiging van het pand om een hernieuwde taxatie te laten plaatsvinden en dat zij toen opnieuw haar interesse in het pand heeft kenbaar gemaakt en wel tegen de taxatiewaarde verminderd met de saneringskosten. Dit bod is door Marres q.q. afgewezen, omdat volgens Marres q.q. de makelaar te kennen heeft gegeven dat voor het huidige gebruik en de huidige bestemming van het pand sanering niet acuut noodzakelijk is. Dat sanering niet acuut noodzakelijk is, blijkt ook wel uit de brief van 23 februari 2015 van de [gemeente] . Dit was ook [gedaagde] bekend. Daar komt bij dat [gedaagde] heeft nagelaten, hoewel zij door Marres q.q. daarop meerdere malen is gewezen, haar bod op grond van artikel 4:215 lid 2 BW voor te leggen aan de kantonrechter. Omdat uit de stukken niet voldoende is gebleken dat [gedaagde] voor 9 februari 2018 haar bod heeft verhoogd tot de taxatiewaarde zonder daaraan de voorwaarde van sanering te verbinden, heeft Marres q.q. in alle redelijkheid kunnen beslissen het pand te gelde te maken.
4.4.4.
[gedaagde] heeft gesteld dat Marres q.q. voorbij is gegaan aan het feit dat het bedrijfspand tevens in de nalatenschap van vader valt, waardoor de erven van vader mede-eigenaren zijn van het bedrijfspand en Marres q.q. ten aanzien van dat gedeelte niet beschikkingsbevoegd is om koopovereenkomst te sluiten ex artikel 3:84 BW. Dat Marres q.q. over het hoofd heeft gezien dat het bedrijfspand deels in de nalatenschap van vader valt, en hij hierover niet beschikkingsbevoegd is, acht de voorzieningenrechter aannemelijk. Echter met de stelling van [gedaagde] dat de erven van vader volledig buitenspel zijn gezet, gaat de voorzieningenrechter niet mee. De erven van vader en moeder zijn dezelfde en hebben vanaf het overlijden van moeder [2015] de mogelijkheid gehad tot een afwikkeling te komen, waaronder begrepen toebedeling van het bedrijfspand. In afgelopen jaren hebben de erven daarover geen overeenstemming kunnen bereiken. [eiser 3] en [eiser 2] hebben hun toestemming en medewerking verleend voor het verkoopproces. Dat [gedaagde] nimmer een volmacht heeft verstrekt c.q. opdracht gegeven de verkoop namens haar als erfgenaam van vader te begeleiden is juist, maar maakt dat niet anders.
4.4.5.
Alle omstandigheden in samenhang bezien maken dat het belang van Marres c.s. prevaleert boven het belang van [gedaagde] . De voorzieningenrechter is het met Marres c.s. eens dat het bedrijfspand tegen ogenschijnlijk een zeer goede prijs van € 455.000,00 onder zeer gunstige voorwaarden kan worden verkocht, waarbij de schulden kunnen worden voldaan en de erfdelen kunnen worden uitgekeerd. De eerdere biedingen van [gedaagde] voorafgaand aan het verkoopproces staan niet in verhouding met de gereduceerde vraagprijs. Daar komt bij dat de waarde van het bedrijfspand door tijdsverloop in verminderd en het bedrijfspand niet is verzekerd. De stelling van [gedaagde] dat het pand in 2016 al toebedeeld en geleverd had kunnen worden, waarna [gedaagde] had kunnen zorgdragen voor het onderhoud (en behoud) van het bedrijfspand, gaat niet op, omdat de erven geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over deze toebedeling. Daar komt bij dat [gedaagde] geen van haar eerdere biedingen aan de kantonrechter heeft voorgelegd. Dat betekent dat [gedaagde] dient mee te werken aan de verkoop van het bedrijfspand aan [B] . De machtiging te gelde maken is derhalve toewijsbaar.
4.5.
Omdat het gevorderde, dat erop ziet dat dit vonnis in de plaats zal treden van vereiste medewerking en verkoop en levering van het bedrijfspand, zal worden toegewezen, is er geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. De dwangsom ten aanzien van het gevorderde om het bedrijfspand te ontruimen zal worden beperkt en gemaximeerd.
4.6.
In de omstandigheid dat partijen familie van elkaar zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
machtigt Marres c.s. om, mede namens [gedaagde] , het bedrijfspand te verkopen en notarieel te leveren aan de kopers, rechtsgeldig in eigendom over te dragen, conform de als productie 11 overgelegde koopovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van het bedrijfspand en de notariële levering daarvan aan de kopers, conform de als productie 11 overgelegde koopovereenkomst,
5.3.
voor het geval [gedaagde] haar medewerking niet verleent aan de verkoop en levering, rechtsgeldig eigendomsoverdracht van het bedrijfspand aan kopers, wordt bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de door de verkoop en rechtsgeldige eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring, medewerking en handtekening van gedaagde voor de levering van het bedrijfspand zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het bedrijfspand te ontruimen, met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken die zich in het bedrijfspand en op het perceel bevinden, behoudens voor zover deze roerende zaken aan een andere erfgenaam zijn toebedeeld, dan wel bij de verkoop zijn inbegrepen, onder overhandiging van de sleutels aan Marres q.q. op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,--,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: