In deze zaak vorderden de eisers, Marres c.s., dat gedaagde, een van de erfgenamen, zou meewerken aan de verkoop van een bedrijfspand dat uit de nalatenschap van hun overleden ouders was verkregen. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, behandelde de zaak in kort geding. De eisers stelden dat de nalatenschap onvoldoende liquide middelen had om de verplichtingen te voldoen, en dat gedaagde de verkoop van het pand belemmert. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Marres c.s. toewijsbaar was, omdat er sprake was van een gewichtige reden om het pand te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de eisers prevaleerden boven die van gedaagde, en machtigde hen om het pand te verkopen, zelfs zonder medewerking van gedaagde. Gedaagde werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop en de ontruiming van het pand. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.