Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 maart 2018
- de brief van mr. Kolkman van 18 mei 2018 met de producties 8 tot en met 10
- het proces-verbaal van de op 4 juni 2018 gehouden comparitie, met de spreekaantekeningen van mr. Kolkman.
2.Het geschil
3.De verdere beoordeling
‘Toen ik op de hoogte raakte van de borgstelling zullen wij daarover wel woorden hebben gehad. Ik vond het dom om te doen (…)en
‘Ik heb tot op de dag van vandaag niet begrepen wat de omvang is van het bedrag waar het om gaat. Ik weet wel dat ik het er niet mee eens ben en dat ik het allemaal heel eng vind’.Op basis van deze verklaring kan de rechtbank slechts concluderen dat de echtgenote dusdanig afwijzend tegenover het idee van borgstelling stond dat het niet aannemelijk is dat zij op enig moment met de borgstelling zou hebben ingestemd. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van [eiseres 1] en [eiseres 2] dat de echtgenote voorafgaand aan de ondertekening van overeenkomst door haar echtgenoot wel toestemming voor de borgstelling zou hebben verleend, maar dat zij daar achteraf, toen duidelijk was dat het voor de aflossing van de vorderingen benodigde geld niet door een relatie uit Zuid-Amerika zou worden verstrekt, logischerwijs van heeft afgezien.