ECLI:NL:RBOVE:2018:2169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
08/994500-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van taakstraf aan pluimvee houdend echtpaar wegens overtreding van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een pluimvee houdend echtpaar uit Manderveen. Het echtpaar werd beschuldigd van het houden van kippen zonder de benodigde pluimveerechten in de jaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank oordeelde dat de man en vrouw gezamenlijk ongeveer 60.000 kippen hadden gehouden zonder de vereiste pluimveerechten, wat resulteerde in een taakstraf van 180 uur. Daarnaast kregen de betrokken vennootschappen, de Holding B.V. en de B.V., beide een voorwaardelijke boete van 45.000 euro met een proeftijd van twee jaar. De Holding B.V. werd ook veroordeeld tot betaling van ruim 106.000 euro aan de Staat, het bedrag dat onterecht was bespaard door het niet kopen van pluimveerechten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M.H.E. Groeneboer, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. J. Vlug. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een groter aantal kippen had gehouden dan toegestaan door de wet. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de ernst van de overtredingen en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde taakstraf passend was, gezien het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuvoorschriften en de gevolgen van oneerlijke concurrentie in de agrarische sector.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/994500-16 (P)
Datum vonnis: 25 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H.E. Groeneboer en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen in 2013, 2014 en 2015 op een bedrijf een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht toestond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte:
1.
hij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of
een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] )
gemiddeld in het kalenderjaar 2013, opzettelijk een groter aantal kippen
-vleeskuikens- (60.982, of daaromtrent -uitgedrukt in pluimvee-eenheden-)
heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
2.
hij Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of een
ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld
in het kalenderjaar 2014, opzettelijk, een groter aantal kippen -vleeskuikens-
(59.101, of daaromtrent -uitgedrukt in pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan
het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
3.
hij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of
een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] )
gemiddeld in het kalenderjaar 2015, al dan niet opzettelijk een groter aantal
kippen -vleeskuikens- (61.001, of daaromtrent -uitgedrukt in
pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende
pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat per 25 maart 2008 [holding] (verder te noemen: de Holding) enig aandeelhouder en bestuurder is van [BV] (verder te noemen: de BV).
Medeverdachte [medeverdachte] (echtgenote van verdachte) is enig aandeelhouder en bestuurder van de Holding.
De BV houdt zich bezig met het mesten van vleeskuikens. Verdachte is werkzaam binnen de BV. Hij voert allerhande werkzaamheden uit zoals het uitmesten van de verblijven, het laden van kuikens, het verrichten van reparaties en het onderhouden van contacten met de leverancier van de kuikens en de voerleverancier. Ook overlegt hij met medeverdachte [medeverdachte] over zaken betreffende het dagelijkse bestuur, bijvoorbeeld over de jaarrekening.
Daarnaast was verdachte verantwoordelijk voor het regelen van de pluimveerechten.
Voor het houden van pluimvee moet een bedrijf volgens de Meststoffenwet in het bezit zijn van pluimveerechten. Vanaf 2006 wordt een pluimveerecht uitgedrukt in pluimvee-eenheden (verder te noemen: PE).
Voor het houden van gemiddeld één vleeskuiken is 0,48 PE nodig.
De BV heeft in 2013 127.047 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 60.982 PE nodig.
In 2014 heeft de BV 123.129 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 59.101 PE nodig.
In 2015 heeft de BV 127.087 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 61.001 PE nodig.
Uit het bedrijfsoverzicht is gebleken dat de BV in de jaren 2013, 2015 en 2015 geen enkel PE-recht bezat.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen verklaringen en stukken gevorderd dat het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de raadsman heeft betoogd dat verdachte niet als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank laat de vraag of verdachte als feitelijk leidinggevende is opgetreden onbesproken, omdat uit de tenlastelegging blijkt dat verdachte niet als feitelijk leidinggevende dan wel opdrachtgever van de BV wordt vervolgd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • een in de wettige vorm door [naam] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 17 december 2015 (kenmerk: 119421/89987/60166718/2);
  • een in de wettige vorm door [naam] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 8 december 2016 (kenmerk: 128292/97584/6016718/2);
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juni 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2013, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (60.982, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
2.
hij Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2014, opzettelijk, een groter aantal kippen - vleeskuikens - (59.101 utgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
3.
hij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2015, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (61.001, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 20 lid 1 van de Meststoffenwet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert telkens op ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf zijnde een werkstraf van 180 uur waarvan 120 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd. Daarbij heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat met de volgende omstandigheden rekening gehouden moet worden.
In 2010 zijn onder druk van de bank de op de BV rustende mestrechten verkocht en vervolgens zijn de benodigde mestrechten telkens teruggeleased. Mede omdat de afschaffing van de mestrechten werd verwacht leek dat de oplossing voor de financiële problemen waarin het bedrijf verkeerde. De leasekosten stegen echter drastisch en werden in 2015 zelfs hoger dan de opbrengst per kip, waardoor er niet meer winstgevend geproduceerd kon worden. Daarnaast konden de benodigde mestrechten pas in november/december van een productiejaar geleased worden. Daarmee werd dus telkens een enorm risico genomen: er werden pas mestrechten geleased als het hele jaar al geproduceerd was. Vanwege de financiering van de stallen was leegstand ook geen optie. Verdachte verkeerde derhalve in een onmogelijke positie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met zijn echtgenote [medeverdachte] (en met [holding] en [BV] ) in de jaren 2013, 2014 en 2015 vleeskuikens gehouden, terwijl [BV] niet beschikte over de vereiste pluimveerechten. Over de genoemde jaren waren door die BV geen PE-rechten aangeschaft dan wel geleased.
Door zijn handelen heeft verdachte een milieuvoorschrift overtreden. Daarnaast leidt dergelijk handelen tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden.
Met betrekking tot de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en zijn echtgenote hebben in 2010 – in samenspraak met de bank – besloten om de op de BV rustende pluimveerechten te verkopen en deze vervolgens jaarlijks terug te leasen, mede omdat verwacht werd dat die rechten afgeschaft zouden worden. Dat die leaserechten vervolgens tegen de verwachting in niet zijn afgeschaft en zelfs drastisch in prijs zijn gestegen, behoort naar het oordeel van de rechtbank tot het ondernemersrisico. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet dat in de jaren 2013, 2014 en 2014 vleeskuikens zijn gehouden zonder dat over de benodigde pluimveerechten beschikt werd.
Bij de strafmaatbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is gelet op voorgaande overwegingen van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert telkens het misdrijf:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het sub 1, sub 2 en sub 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 180 uren;
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat van deze taakstraf een gedeelte van
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.