Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiseres],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
. [gedaagde 3],
1.De procedure
2.De feiten
“Het gehuurde, bestemming
3.Het geschil
€ 3.647,00, te vermeerderen met de openstaande huurtermijnen vanaf 1 juni 2018 tot aan de datum van ontruiming, een en ander tevens te vermeerderen met de contractuele rente en boete van € 300,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans de wettelijke rente vanaf de verschillende vervaldata, althans vanaf de dag der dagvaarding;
[gedaagde 1] c.s. zijn in de afgelopen jaren herhaaldelijk toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. Van de aanvang van de huurovereenkomst af is de betaling van de huur problematisch geweest. Betaling geschiedde over het algemeen contant, achteraf en niet ineens, hetgeen in strijd is met de huurovereenkomst. In 2009, 2010 en 2011 zijn er forse achterstanden geweest en ook in de jaren nadien was het betaalgedrag slecht. In april 2017 was er een achterstand van
4.De beoordeling
Ten aanzien van de huur over de maand maart 2018 stellen [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt deze contant te hebben voldaan aan mevrouw [A] , administratief medewerkster bij [eiseres] . Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij ter zitting de factuur over de maand maart 2018 overgelegd. Op deze factuur staat met de hand geschreven
“betaling voor 1 maart 2018”en in een ander handschrift
“Voldaan per kas”met daarnaast een handtekening. Volgens [gedaagde 1] c.s. is de betreffende handtekening van mevrouw [A] , maar zij heeft dit ter zitting weersproken. Zij heeft wel erkend dat de opmerking
“betaling voor 1 maart 2018”door haar is geschreven.
“Voldaan per kas”is geschreven volstrekt anders is dan het handschrift waarmee mevrouw [A] de opmerking
“betaling voor 1 maart 2018”heeft geschreven en [gedaagde 1] c.s. daarvoor geen verklaring hebben gegeven, gaat de kantonrechter er voorshands van uit dat de handtekening op de betreffende factuur niet van mevrouw [A] is. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] c.s. de huur over de maand maart 2018 hebben betaald. Overigens sluit de gestelde betaling ook niet aan bij het betaalgedrag van [gedaagde 1] c.s. dat uit de door [eiseres] als productie 6 overgelegde stukken kan worden afgeleid. Uit die stukken volgt dat de huur tot eind 2017 nooit ineens is betaald.
(md)