ECLI:NL:RBOVE:2018:2279

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
08-955013-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ruiter te paard en aansprakelijkheid van de bestuurder

Op 2 juli 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 75-jarige man, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op de Markeloseweg in Holten. De verdachte verleende geen voorrang aan een ruiter te paard, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de ruiter ten val kwam en lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2018, waar de officier van justitie mr. C.Y. Huang en de raadsman mr. J. Vlug aanwezig waren, de tenlastelegging beoordeeld. De verdachte werd primair beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag, en subsidiair van het in gevaar brengen van de verkeersveiligheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet in aanmerkelijke mate verwijtbaar had gedragen, en sprak hem vrij van de primaire aanklacht. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk dat de verdachte geen voorrang had verleend aan de ruiter, wat gevaar op de weg veroorzaakte.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 500,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet betaald zou worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-955013-17 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1942 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan [slachtoffer] lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel,
subsidiair, dat hij als bestuurder van een personenauto de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht door een ruiter te paard geen voorrang te verlenen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te Holten in de gemeente Rijssen-Holten,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) gaande in de richting van het kruispunt van de wegen, de
Heideweg/Langstraat en de Markeloseweg, daarmede rijdende over de weg, de
Heideweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, gekomen ter hoogte van voormeld kruispunt, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het verkeer op die Heideweg/Langstraat en/of op dat kruispunt en/of dat kruispunt met een bocht naar links is op- en overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een hem, verdachte over dezelfde weg (de
Heideweg/Langstraat) tegemoet komende ruiter te paard, -welke ruiter te paard
stilstond of zich bevond op het zich tussen de rijstroken van die weg (de
Markeloseweg) bevindende wegdek-, niet voor heeft laten gaan en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die ruiter te paard
en/of dat paard, ten gevolge waarvan die ruiter ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordelig mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 25 september 2016 te Holten in de gemeente Rijssen-Holten,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) gaande in de richting van
het kruispunt van de wegen, de Heideweg/Langstraat en de Markeloseweg,
daarmede heeft gereden over de weg, de Heideweg en dat kruispunt met een bocht naar links is op- en overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een hem, verdachte over dezelfde weg (de Heideweg/Langstraat) tegemoet komende ruiter te paard, -welke ruiter te paard
stilstond of zich bevond op het zich tussen de rijstroken van die weg (de
Markeloseweg) bevindende wegdek-, niet voor heeft laten gaan en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die ruiter te paard
en/of dat paard, ten gevolge waarvan die ruiter ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en dat er ter zake het primair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen, nu het wettig bewijs voor de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vereiste mate van schuld, die op zijn minst aanmerkelijk moet zijn, ontbreekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, evenals de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat het bewijs voor het primair ten laste gelegde ontbreekt, waartoe de raadsman heeft aangevoerd dat schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de hand van de inhoud van het procesdossier niet bewezen kan worden verklaard. Verder heeft de raadsman betoogd dat de exacte toedracht van het ongeval niet duidelijk is en daarmee niet valt uit te sluiten dat niet verdachte maar de ruiter en/of haar paard schuld heeft/hebben aan het ongeval, waarmee ook het wettig bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde moet verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig hebben gedragen. Of er sprake is van schuld, dus van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, hangt, volgens vaste jurisprudentie, af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De gedragingen van verdachte ter plaatse zoals die bij de behandeling ter terechtzitting zijn komen vast te staan, waren niet zodanig dat zijn rijgedrag kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Zoals verdachte heeft verklaard was hij op 25 september 2016 te Holten in de gemeente Rijssen-Holten, als bestuurder van een personenauto betrokken bij een verkeersongeval op de kruising van de Heideweg/Langstraat/Markeloseweg. Hij reed over de Heideweg en wilde linksaf de Markeloseweg oprijden. Bij dat links afslaan is hij op de Markeloseweg in aanrijding of botsing gekomen met een ruiter te paard, tengevolge waarvan zowel het paard als de ruiter kwam te vallen en gewond zijn geraakt. [2]
Een proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer] , houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 25 september 2016 reed ik op mijn paard op de Langstraat te Holten. Ik reed in de richting van de kruising met de Markeloseweg te Holten. Ik wilde aldaar met mijn paard recht oversteken om de Heideweg te Holten op te gaan.
Ik ben overgestoken en tussen de twee rijstroken in gaan staan. Op het moment dat ik tussen de twee rijstroken stond heb ik gekeken of ik verder kon oversteken in de richting van de Heideweg. Na dit moment weet ik niets meer. Ik heb de auto die mij heeft aangereden niet gezien. [3]
Een door [naam] opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in, dat hij op 25 september 2016 technische ondersteuning heeft verleend bij de afwikkeling van een verkeersongeval op de kruising van wegen van de Markeloseweg met de Langstraat en de Heideweg te Holten, waarbij een automobilist en een ruiter met paard waren betrokken. Uit het sporenonderzoek bleek dat het voertuig reed over de Heideweg te Holten, komende uit de richting van de Landmanstraat en gaande in de richting van de kruising van wegen van deze Heideweg met de Markeloseweg en de Langstraat. Op de kruising wilde de bestuurder kennelijk links afslaan om zijn weg over de Markeloseweg te kunnen vervolgen in de richting van Markelo. Op basis van de aangetroffen sporen en de afgelegde verklaringen wordt geconcludeerd dat het ongeval niet te wijten was aan een technische, infrastructurele en andere niet-menselijke bijzonderheid, doch moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van het voertuig. De meeste waarschijnlijke oorzaak van het ongeval is de overtreding van onder meer artikel 18 lid 1 van het RVV 1990 door de bestuurder van het voertuig. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een ruiter te paard. Dat hij daarmee gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer op de weg heeft gehinderd, is, blijkens de aanrijding of botsing die ten gevolge van verdachtes overtreding is ontstaan, evident, zodat een bewezenverklaring kan volgen voor het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde feit.
Dat de aanrijding of botsing mogelijk is ontstaan door toedoen van de ruiter en/of haar paard, zoals de raadsman suggereert, is, naar oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
verdachte op 25 september 2016 te Holten in de gemeente Rijssen-Holten,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) gaande in de richting van
het kruispunt van de wegen, de Heideweg/Langstraat en de Markeloseweg,
daarmede heeft gereden over de weg, de Heideweg en dat kruispunt met een bocht naar links is op- en overgereden en in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een hem, verdachte over dezelfde weg (de Heideweg/Langstraat) tegemoet komende ruiter te paard -welke ruiter te paard
zich bevond op het zich tussen de rijstroken van die weg (de Markeloseweg) bevindende wegdek- niet voor heeft laten gaan en is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die ruiter te paard en/of dat paard, ten gevolge waarvan die ruiter ten val is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het subsidiair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Bij een eventuele bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de ouderdom van het feit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Van verdachte, die blijkens de behandeling ter zitting kan worden aangemerkt als een ervaren bestuurder en die volgens eigen zeggen goed bekend was met de situatie ter plaatse, mag worden verwacht dat hij voortdurend in staat is zijn verkeersgedrag aan te passen aan verkeerssituaties waarin hij terechtkomt. Door geen voorrang te verlenen aan een ruiter te paard, is hij daarin te kort geschoten. Hoewel hij vraagtekens plaatst bij de exacte toedracht van het ongeval heeft hij wel zijn verantwoordelijkheid genomen voor de gevolgen voor het slachtoffer die ten gevolge van het ongeval behoorlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen en veel last ondervindt van het verlies van haar paard. Verdachte is, zoals blijkt uit de justitiële documentatie, niet eerder ter zake van strafbare feiten veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde geldboete.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van
€ 500,-- (vijfhonderd) euro;
- bepaalt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. K.J. Haarhuis, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] van 16 februari 2917. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2018, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal verhoor benadeelde [slachtoffer] van 7 oktober 2016, pagina 30.
4.Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 6 december 2016, pagina’s 6 t/m 24.