4.1.[B] vordert - samengevat - voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.964,98 aan openstaande nota’s, alsmede een bedrag van € 54.000,- uit hoofde van tot heden (12 juni 2018) door [A] verbeurde dwangsommen die hij daarna nog verbeurt als gevolg van het vonnis in kort geding van 20 maart 2018, alsmede het vonnis van het onderhavige kort geding, dan wel subsidiair [A] te veroordelen eraan mee te werken dat deze bedragen bij de financiële uitwerking van de per 1 januari 2017 tussen partijen te ontbinden maatschap in mindering zullen strekken op zijn nader te bepalen maatschapsaandeel;
II. [A] te gebieden om binnen 7 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis zijn bericht aan de loonwerker te rectificeren en de loonwerker in een e-mailbericht onder meer uit te leggen dat zijn bericht van 26 maart 2018 een aantal onzuiverheden bevatte. Afhankelijk van de uitkomst van dit kort geding, dient [A] de loonwerker te berichten dat:
[A] niet het exclusieve gebruiksrecht van de Gronden heeft;
het de loonwerker is toegestaan om ook in opdracht en ten behoeve van [B] werkzaamheden te verrichten op e Gronden; en
[A] zich ten onrechte heeft uitgelaten over de kredietwaardigheid van [B]
[A] te verbieden zich in de toekomst, in ieder geval voor de duur van het tussen hen spelende geschil (waaronder de arbitrageprocedure), jegens derden:
negatief uit te laten over de kredietwaardigheid van [B] ;
uitspraken te doen over de vraag of er sprake is van een pachtovereenkomst met betrekking tot de Gronden.
III. totdat de verdeling van de fosfaatrechten tussen [A] en [B] definitief en onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dan wel partijen onderlinge afspraken hebben gemaakt over de definitieve verdeling van de fosfaatrechten en zulks hebben neergelegd in een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst:
enerzijds te gebieden [B] toe te staan de percelen die de eigendom van [B] zijn, te weten:
[perceel 1] , groot, 4.45.80 ha
[perceel 2] , groot 1.21.52 ha
[perceel 3] , groot 2.53.50 ha
[perceel 4] , groot 1.26.40 ha
[perceel 5] , groot 1.67.60 ha
[perceel 6] , groot 2.54.67 ha
[perceel 7] , groot 1.71.48 ha
te gebruiken voor het uitrijden van mest, zodat [B] daarmee 20% van de fosfaatrechten kan benutten;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 500.000,- aan totaal verbeurde dwangsommen;
anderzijds [A] te verbieden om voornoemde percelen die de eigendom van [B] zijn, te gebruiken voor het uitrijden van mest,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 500.000,- aan totaal verbeurde dwangsommen;
IV. Totdat de juridische grondslag op basis waarvan [A] gebruik mag maken van de voornoemde percelen die de eigendom zijn van [B] tussen [A] en [B] definitief en onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dan wel partijen daarover onderlinge afspraken hebben gemaakt en zulks hebben neergelegd in een door beide partijen ondertekende (vaststellings)overeenkomst, te gebieden om telkens 3 dagen voorafgaand aan het door hem beoogde gebruik van voornoemde percelen, zulks in de breedste zin van het woord, van de Gronden contact op te nemen met [B] en hem schriftelijk in kennis te stellen van het door [A] beoogde gebruik alsmede de door [A] aan [B] te betalen geldelijke vergoeding die daar tegenover staat;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding, met een maximum van € 500.000,- aan totaal verbeurde dwangsommen;
V. [A] te gebieden binnen een termijn van 7 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis zijn inschrijving bij RVO in te trekken voor zover die tevens omvat de percelen die de eigendom van [B] zijn dan wel door hem worden gepacht, te weten, de hiervoor genoemde percelen, alsmede de percelen:
[perceel 8] , groot 2.03 ha
[perceel 9] , groot 2.75 ha
en zolang ingetrokken te houden totdat de verdeling van de fosfaatrechten tussen [A] en [B] definitief en onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dan wel partijen onderlinge afspraken hebben gemaakt over de definitieve verdeling van de fosfaatrechten en zulks hebben neergelegd in een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst;
zulks op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 225.330,- dan wel subsidiair een eenmalige dwangsom van € 10.000,-, vermeerderd met een bedrag van € 5.000,- per dag voor iedere dag of ieder dagdeel dat de overtreding aanhoudt met een maximum van € 215.000,- aan totaal verbeurde dwangsommen;
VI. [A] te gebieden binnen een termijn van 7 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis de betaalrechten gekoppeld aan de percelen die de eigendom van [B] zijn dan wel door hem worden gepacht, te weten:
[perceel 1] , groot, 4.45.80 ha
[perceel 2] , groot 1.21.52 ha
[perceel 3] , groot 2.53.50 ha
[perceel 4] , groot 1.26.40 ha
[perceel 5] , groot 1.67.60 ha
[perceel 6] , groot 2.54.67 ha
[perceel 7] , groot 1.71.48 ha
[perceel 8] , groot 2.03 ha
[perceel 9] , groot 2.75 ha
aan [B] over te dragen, althans er alles aan te doen wat van [A] verwacht kan worden om zulks te bewerkstelligen;
dan wel subsidiair om [A] te veroordelen eraan mee te werken dat bij de financiële uitwerking van de per 1 januari 2017 tussen partijen te ontbinden maatschap een bedrag gelijk aan de waarde van de betaalrechten, in mindering zal strekken op zijn nader te bepalen maatschapsaandeel;
Tot slot vordert [B] [A] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.