Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
- op één of meer facturen andere bedragen en/of uren te vermelden dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend;
- verblijf te factureren, terwijl daarvan geen sprake was;
- op facturen een andere zorgvorm te vermelden dan in werkelijkheid was verleend;
- op facturen een zorgvorm te vermelden die in werkelijkheid niet of niet voor het volledige op deze factuur vermelde bedrag was verleend;
- één of meer valse of vervalste verantwoordingsformulieren pgb in te vullen;
- verantwoordingsformulieren te verzenden naar één of meer instanties die betrokken zijn bij de uitvoering/uitbetaling/uitkering van pgb-gelden;
- op één of meer facturen andere bedragen en/of uren te vermelden dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend;
- verblijf te factureren, terwijl daarvan geen sprake was;
- op facturen een andere zorgvorm te vermelden dan in werkelijkheid was verleend;
- op facturen een zorgvorm te vermelden die in werkelijkheid niet of niet voor het volledige op deze factuur vermelde bedrag was verleend;
- op één of meer facturen andere bedragen en/of uren te vermelden dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend;
- verblijf te factureren, terwijl daarvan geen sprake was;
- op facturen een andere zorgvorm te vermelden dan in werkelijkheid was verleend;
- op facturen een zorgvorm te vermelden die in werkelijkheid niet of niet voor het volledige op deze factuur vermelde bedrag was verleend;
- één of meer valse of vervalste verantwoordingsformulieren pgb in te vullen;
- verantwoordingsformulieren te verzenden naar één of meer instanties die betrokken zijn bij de uitvoering/uitbetaling/uitkering van pgb-gelden;
- op die verantwoordingsformulieren andere zorgvormen te vermelden dan in werkelijkheid waren verleend;
- een zorgvorm te vermelden die in werkelijkheid niet of niet voor het volledige op dit verantwoordingsformulier vermelde bedrag was verleend;
3.De voorvragen
11 april 2018 blijkt dat de desbetreffende afspraak op 20 mei 2014 – dus na de tenlastegelegde periode – is gemaakt en dat uit niets blijkt dat het Openbaar Ministerie of de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) wetenschap hadden van deze afspraak. Ook indien sprake zou zijn van een bestuurlijk gedogen, kan dat, aldus het Openbaar Ministerie, nog niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie opgemerkt dat de door de verdediging aangehaalde uitspraken niet één-op-één gelijk zijn te stellen aan deze zaak en dat het Gerechtshof Den Haag in de Family House-zaak het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk heeft verklaard.
4.De bewijsoverwegingen
[Zorg en Dienstverlening] , heeft op 19 december 2012 aangifte gedaan van strafbare feiten met betrekking tot de besteding van pgb-gelden (persoonsgebonden budget). Deze strafbare feiten zouden worden gepleegd door St. [zorgverlener 1] , [Zorg en Dienstverlening] , verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Na een voorbereidend onderzoek door de afdeling projectvoorbereiding van de Inspectie SZW, is medio april 2014 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam LAAX gestart.
[zorgverlener 3] (St. [zorgverlener 3] ), Stichting [zorgverlener 4] (St. [zorgverlener 4] ) en St. [zorgverlener 1] .
St. [zorgverlener 1] sinds 2001. Bij [Zorg en Dienstverlening] was hij directeur van 1 januari 2009 tot september 2011. Van september 2011 tot 18 april 2012 was verdachte directeur-bestuurder van
. Nadien is hij aangebleven in een adviserende rol en heeft hij plaatsgenomen in de ZVR-raad tot aan de datum van het faillissement van [Zorg en Dienstverlening] op 17 juli 2013.
14 december 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op een vraag vanuit het parlement het volgende geantwoord:
St. [zorgverlener 1] verbleef. Op 20 juli 2011 vroeg medeverdachte [medeverdachte 3] aan het zorgkantoor om voor [cliënt 1] de functie verblijf in het jaar 2010 met terugwerkende kracht in pgb toe te kennen. Conform de zorgovereenkomst wordt op de facturen het aantal etmalen verblijf in rekening gebracht dat correspondeert met het aantal dagen in de maand en het tarief dat past bij langdurig verblijf. Vervolgens is op 12 augustus 2011 over het jaar 2010 een toekenningsbeschikking voor de functies begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf afgegeven. Eveneens op 12 augustus 2011 heeft Menzis Zorgkantoor aan [cliënt 1] een eindafrekening pgb verstrekt voor het volledige toegekende pgb. Ook in de tweede periode van 2011 staat op de facturen van [cliënt 1] nog steeds het aantal etmalen verblijf vermeld, dat overeenkomt met het aantal dagen per maand tegen het tarief van langdurig verblijf. Zelfs na intensieve controle door Menzis Zorgkantoor wordt de verantwoording over die periode goedgekeurd.
ZZP-budgethouders een vast maandbedrag in rekening brachten en dat zij daarbij de toekenningsbeschikking (de vertaling van het ZZP naar de AWBZ-vormen) aanhielden. Hiervan zijn meerdere voorbeelden in het onderhavige dossier aangetroffen: zonder uitputtend te zijn, wordt verwezen naar de budgethouders [cliënt 2] , [cliënt 3] , [cliënt 4] en [cliënt 5] .
niet-ZZP-geïndiceerde budgethouders. Het dossier is op dit punt echter verre van compleet. Het Openbaar Ministerie heeft geen indicatiebesluiten aan het dossier toegevoegd, terwijl juist die documenten van belang zijn om vast te stellen of een budgethouder al dan niet voor een ZZP is geïndiceerd.
St. [zorgverlener 1] . Volgens de toekenningsbeschikking van 19 juli 2011 werd in het jaar 2011 aan [cliënt 7] een pgb verstrekt voor “Begeleiding individueel, klasse 2” ad € 5.773,--. Ter zake de maanden oktober, november en december 2011 werden per maand twee facturen aangetroffen: één met omschrijving begeleiding uren, die telkens werd gecrediteerd, en één met omschrijving verblijf tegen het tarief dat volgens de zorgovereenkomst bij langdurig verblijf hoort. Feitelijk komt het erop neer dat bij mevrouw [cliënt 7] , die een indicatie had voor begeleiding, verblijf werd gefactureerd (en vervolgens verantwoord). Uit het dossier blijkt dat mevrouw [cliënt 7] daadwerkelijk ‘verblijf’ ontving van St. [zorgverlener 1] . Dát aan haar vervolgens ‘verblijf’ gefactureerd wordt en dat dit ook wordt verantwoord, is dan ook niet in strijd met de werkelijkheid. De vraag of mevrouw [cliënt 7] dat ‘verblijf’ uit haar pgb mocht bekostigen, is voor de tenlastegelegde valsheid in geschrift niet van belang. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de factuur met omschrijving ‘Zorgverlening periode december 2011’ en het (mede) daarop gebaseerde verantwoordingsformulier vals zijn.
[Zorg en Dienstverlening] en St. [zorgverlener 1] zich schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde valsheid in geschrift.
oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen”. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de valsheid is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er sprake is van wederrechtelijk handelen door [Zorg en Dienstverlening] en St. [zorgverlener 1] , laat staan dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat deze stichtingen het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling.
St. [zorgverlener 1] zich schuldig hebben gemaakt aan één van de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten. Van feitelijk leiding geven aan de tenlastegelegde strafbare feiten kan reeds daarom geen sprake zijn. Ook van medeplegen is niet gebleken. De rechtbank acht zodoende niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd, zodat zij hem zal vrijspreken.