ECLI:NL:RBOVE:2018:2482

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
C/08/198150 / HA ZA 17-81
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling bij integrale intrekking conventionele vordering en compensatie kosten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 20 juni 2018 een vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Maatschap [A] en [B] als eisende partijen en [gedaagde] als gedaagde partij. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een maatschap en de daaruit voortvloeiende financiële afwikkeling. De eisende partijen hebben hun conventionele vorderingen ingetrokken, wat betekent dat er geen beslissing meer volgt op die vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van het geding in conventie moeten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. In reconventie is een comparitie van partijen gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en te bespreken of een minnelijke regeling mogelijk is. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die tijdens de comparitie beantwoord moeten worden, waaronder de aard van de maatschap en de financiële afwikkeling daarvan. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor het bepalen van de datum en tijdstip van de comparitie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/198150 / HA ZA 17-81

Vonnis van 20 juni 2018

in de zaak van
1. maatschap naar burgerlijk recht
MAATSCHAP [A],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. P.F. Wolbers te Delden,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. K.J. Coenen te Enschede.

De weergave van het proces verloop:

In conventie en in reconventie:
1. Het procesverloop laat zich als volgt aanduiden:
- de op 6 februari 2017 uitgebrachte inleidend dagvaarding;
- de op 5 april 2017 in het geding gebrachte conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 19 april 2017 waarin een comparitie van partijen wordt
bepaald;
- de op 31 mei 2017 in het geding gebracht conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte uitlaten producties in conventie;
- het korte proces verbaal van comparitie van partijen gehouden op 5 juli 2017;
- de op 8 augustus 2017 in het geding gebrachte conclusie van repliek in conventie;
- de op 10 januari 2018 in het geding gebrachte conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie tevens houdende akte vermindering van eis in reconventie;
- de op 18 april 2018 in het geding gebrachte conclusie van dupliek in reconventie, bij welke gelegenheid eisers in conventie hun conventionele vorderingen alsnog hebben ingetrokken;
2. Daarna is zowel in conventie als in reconventie vonnis gevraagd waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

Waarvan kan worden uitgegaan

In reconventie:
3. Bij schriftelijk vastgelegde “Toetredingsovereenkomst” van 4 december 2010 (als bijlage 4 gevoegd bij de inleidende dagvaarding) is [gedaagde] per 1 januari 2011 (en dus niet per 1 januari 2010) de daarin aangeduide “kostenmaatschap [A] ” aangegaan, met toen als enige maten [B] , [C] (uitgetreden per 7 september 2011) en [gedaagde] . Van die “Toetredingsovereenkomst” maken deel uit “de voorwaarden van het Kostenmaatschapcontract” dat reeds van toepassing was “op de bestaande deelnemers”.
4. [B] en [gedaagde] zijn op 1 februari 2011 met elkaar overeengekomen zoals staat vermeld in de “Overeenkomst tot overdracht van goodwill, tevens overeenkomst van opdracht tot het geven van opleiding en praktijkondersteuning” (zie bijlage 1 bij de conclusie van eis in reconventie), in welke overeenkomst een toetredingsdatum van [gedaagde] staat vermeld van 1 januari 2011.
5. De uittreksel uit het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel (van 17 januari 2017 en van 1 februari 2017) bevatten de volgende hier relevante informatie:
- Maatschap [A] is op 1 januari 2011 gevestigd, welke vestiging eerst op 11 april 2012 in dat register is geregistreerd;
- [gedaagde] is op 1 januari 2011 (en dus niet op 1 januari 2010) toegetreden tot Maatschap [A] , welke toetreding eveneens eerst in dat register is geregistreerd op 11 april 2012;
- per 26 mei 2011 is [B] (kennelijk) uitgetreden uit de maatschap en is voor hem in de plaats toegetreden diens besloten vennootschap [B] . De registratie van deze wissel in het Handelsregister heeft eerst plaatsgevonden op de meergenoemde datum van 11 april 2012;
- per 1 maart 2012 is de heer [D] tot deze maatschap toegetreden;
- ook [E] maakt op 1 januari 2017 deel uit van de Maatschap [A] . Onduidelijk is gebleven wanneer zij tot de maatschap is toegetreden;
- bij activiteiten van deze maatschap is in dat uittreksel vermeld: “SBI-code: [-] – Praktijk voor fysiotherapeuten Praktijk voor fysiotherapie.
6. Door [gedaagde] zijn de volgende betalingen (in totaal € 116.400,-) gedaan:
- € 45.000,- ( vrijgesteld van BTW) door overmaking in 2012 op bankrekening [1] ten name van [B] . Als reden voor deze betaling staat in de desbetreffende factuur (2012002) vermeld: “
Koopprijs voor het recht van doorverwezen patiënten conform artikel 4 van overeenkomst d.d. 1 februari 2011” (zie bijlage 7 bij de conclusie van eis in reconventie);
- € 23.800,- ( inclusief BTW) door overmaking in 2011 op bankrekening [1] ten name van [B] . Als reden voor deze betaling staat in de desbetreffende factuur (2011002) vermeld: “
Opleidingsvergoeding conform artikel 6.1 van overeenkomst” (zie bijlage 8 bij de conclusie van eis in reconventie);
- € 23.800,- ( inclusief BTW) door overmaking in 2012 op bankrekening [1] ten name van [B] . Als reden voor deze betaling staat in de desbetreffende factuur (no 2012005) vermeld: “
Ondersteuning uitoefening praktijk artikel 6.2 van overeenkomst” (zie bijlage 9 bij de conclusie van eis in reconventie);
- € 23.800,- ( inclusief BTW) door overmaking in 2012 op bankrekening [1] ten name van [B] . Als reden voor deze betaling staat in de desbetreffende factuur (no 2013003) vermeld: “
Ondersteuning uitoefening praktijk artikel 6.2 van overeenkomst” (zie bijlage 10 bij de conclusie van eis in reconventie);
7. [gedaagde] heeft per oktober 2016 de maatschap verlaten en is sedertdien zelfstandig gevestigd fysiotherapeut te [woonplaats] . [gedaagde] heeft toen een deel van de inventaris meegenomen. Het saldo van “de” bankrekening is toen verdeeld, omdat [gedaagde]
€ 4.100,- daarvan (1/3 deel) heeft opgenomen.

De standpunten van partijen in conventie

8. In conventie is door Maatschap [A] en [B] gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I + II. [gedaagde] op straffe van een (te maximeren) dwangsom te veroordelen om zich binnen 14 dagen na de betekening van het nog te wijzen vonnis, in het handelsregister uit te schrijven als maat van Maatschap [A] ;
III+VI. [gedaagde] op straffe van een (te maximeren) dwangsom te veroordelen om binnen 14 dagen na de betekening van het nog te wijzen vonnis aan ABN Amro bank de ondertekende formulieren te doen toekomen, die benodigd zijn voor de opheffing van de “en/of rekening die zij met [B] aanhoudt.”;
IV+VI. [gedaagde] op straffe van een (te maximeren) dwangsom te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis elk gebruik van de behandelkastjes en bijbehorende software te staken en gestaakt te houden en om de behandelkasjes en bijbehorende software binnen voornoemde termijn aan [B] te retourneren;
V+VI. [gedaagde] op straffe van een (te maximeren) dwangsom te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis elke verwijzing “naar [B] ” te verwijderen en verwijderd te houden uit het handelsregister;
VII. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] rechtmatig “jegens [B] ” heeft gehandeld door patiënten aan te schrijven die uitsluitend door [B] zijn behandeld en niet door [gedaagde] en hen middels dit schrijven te bewegen om over te stappen van [B] naar [gedaagde] ;
VIII. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade “die [B] ” heeft geleden als gevolg van de hiervoor onder VII. omschrijven grondslag, nader op te maken bij staat het te vereffenen volgens de wet;
IX. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten.
9. De grondslagen van deze vorderingen alsmede de verweren daartegen van de zijde van [gedaagde] , zal de rechtbank hier bij gebrek aan noodzaak niet (meer) vermelden. Dit om reden zoals hierna bij de beoordeling in conventie staat vermeld. [gedaagde] heeft in conventie verzocht om eisers in conventie te veroordelen in de proceskosten die aan haar zijde in conventie zijn gevallen.

Het standpunt van [gedaagde] in reconventie:

10. In reconventie vordert [gedaagde] (na vermindering van eis bij repliek in reconventie) om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat door Maatschap [A] , althans [B] , goodwill dient te worden vergoed aan [gedaagde] , alsmede dat de rechtbank in goede justitie de omvang van dat bedrag aan goodwill zal bepalen;
II. te verklaren voor recht dat de Maatschap [A] binnen 14 dagen na de betekening van het nog te wijzen vonnis met [gedaagde] dient over te gaan tot de verdeling van “het maatschappelijke vermogen”, bij gebreke waarvan Maatschap [A] aan [gedaagde] een te maximeren dwangsom verbeurt;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van gedaagden in reconventie in de kosten in het geding in reconventie gevallen.
11. Daartoe is door [gedaagde] aangevoerd dat niet sprake is geweest van “slechts” een kostenmaatschap, maar dat [gedaagde] zich heeft ingekocht in een “gewone algehele maatschap van fysiotherapeuten” waarin zij conform met [B] in persoon gemaakte afspraak € 45.000,- heeft betaald (op een door [B] aan te wijzen rekeningnummer) voor haar aandeel in de winst, en in totaal zelfs € 116.595,- heeft betaald. Dat tussen de toenmalige maten een interne regeling had te gelden over de verdeling van het voor goodwill betaalde bedrag in hun onderlinge verhouding, kan niet extern aan [gedaagde] worden tegengeworpen. Dat sprake was van een algehele maatschap blijkt onder meer ook uit de e-mail van 23 januari 2012 (bijlage 2 bij conclusie van eis in reconventie; verklaring accountant over (alleen) boekjaar 2010), maar ook uit de omstandigheid dat de “Overeenkomst tot het aangaan van een kostenmaatschap” in artikel 12 voorziet in een regeling van de omzetverdeling. Het gaat hier in dit geding ook om de realiteit; de wederpartij kan en mag zich niet verschuilen achter het predicaat “kostenmaatschap”. Er werd feitelijk ook uitvoering gegeven aan de samenwerking als ware het een algehele maatschap. Door de afzonderlijke maten gegenereerde winsten werden verdeeld over de maten, waarbij [gedaagde] steeds meer winst maakte dan de andere maten. Ook uit de (in het geding gebrachte) jaarrekeningen van 2012 tot en met 2015 volgt dat Maatschap [A] als een algehele maatschap moet worden aangemerkt.
12. Aansluitend aan haar opleidingsjaar dat duurde van 1 oktober 2009 tot 1 oktober 2010 is [gedaagde] met [B] een maatschap aangegaan. [gedaagde] heeft zich daarom per 1 oktober 2010 in die hoedanigheid ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Eerst later heeft [B] zijn besloten vennootschap opgericht. Die vennootschap is niet in plaats van [B] toegetreden tot de maatschap, aldus [gedaagde] . [B] nam en neemt naar zeggen van [gedaagde] dan ook nog steeds als persoon deel aan Maatschap [A] .
13. Gedaagden in reconventie weigeren met [gedaagde in conventie] over te gaan tot financiële afwikkeling van de maatschap, en zijn daarmee in verzuim sedert 30 november 2016. De verdeling is nog niet compleet, ondanks dat [gedaagde] goederen heeft meegenomen en het meergenoemde bedrag van € 4.100,- heeft opgenomen van de bankrekening van de maatschap. [gedaagde] stelt daarom aanspraak te hebben op:
- terugbetaling van de door haar bij intreden in de maatschap betaalde goodwill;
- uitbetaling van de waarde van haar aandeel in het gezamenlijk kapitaal van de maatschap.
14. Door [gedaagde] wordt ook nog als grondslag aangevoerd schadeplichtigheid van de andere maten, omdat zij [gedaagde] hebben opgezegd (uitstoting). De aanvaarding van die opzegging door [gedaagde] staat daaraan niet in de weg.

Het standpunt van Maatschap [A] en [B] in reconventie:

15. Maatschap [A] en [B] hebben geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van - voor zover nog relevant na de vermindering van eis in reconventie - het volgende:
- [gedaagde] heeft haar betalingen gedaan aan de besloten vennootschap [B] , die haar daarvoor (steeds) heeft gefactureerd en welke rechtspersoon in reconventie geen partij is. Om die reden dient [gedaagde] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
- er is alleen sprake van een kostenmaatschap en niet van een algehele maatschap. Overigens is dat verschil in casu niet relevant voor de verdeling, want er is niets (meer) te verdelen. Per abuis is de jaarrekening 2011 opgemaakt als die van een gewone maatschap. Dat is nadien hersteld, hetgeen blijkt uit de jaarrekeningen 2012 tot en met 2015 (producties 15 tot en met 18 bij conclusie van antwoord in reconventie). De enige “overige bedrijfsopbrengsten” van de kostenmaatschap waren de stortingen van de deelnemers: in 2015: 3 x € 21.000,- = € 63.000,-. In die jaarrekeningen is ook te zien dat in de jaren 2012 tot en met 2015 [B] B.V. in de plaats is gesteld van [B] . Alle deelnemers van de kostenmaatschap hebben daarmee ingestemd, wat ook blijkt uit de instemming met de jaarrekening(en). Door de kostenmaatschap werden ook geen BTW aangiften gedaan voor de behandeling van paarden. Overigens was in 2010 wel (gelijk door de accountant voor dat jaar is verklaard) sprake van een “gewone maatschap” van alleen [B] en [C] . Deze is op 4 december 2010 omgezet in een kostenmaatschap met als deelnemers [B] , [C] en [gedaagde] . Dat sprake was van een kostenmaatschap wordt ook gesteund door de omstandigheid dat [gedaagde] sedert 1 oktober 2010 als eenmanszaak stond ingeschreven in het handelsregister.
- de maatschap is opgezegd door [gedaagde] c.q. [gedaagde] heeft zelf de maatschap verlaten. Niet is sprake van uitstoting. [gedaagde] is (vervolgens) zelf over gegaan tot verdeling en heeft haar aandeel in de inventaris uit de praktijk gehaald en ook heeft zij eigenmachtig een bedrag van € 4.100,- van de maatschap opgenomen. Daaruit moet de conclusie worden getrokken dat het kapitaal van de kostenmaatschap al is verdeeld. Er valt verder niks te verdelen en bovendien is de vordering van [gedaagde] hierover te onbepaald;
- [gedaagde] heeft geen aanspraak op vergoeding van “goodwill”. Dit ook omdat door [gedaagde] bij het aangaan van de maatschap of later in geen enkele vorm goodwill is ingebracht. De factuur van 30 januari 2012 vermeldt immers expliciet: “
Koopprijs voor het recht van doorverwezen patiënten conform artikel 4 van de overeenkomst d.d. 1 februari 2011”. Daarvoor is door [gedaagde] een bedrag van € 45.000,- betaald. Het gefactureerde bedrag was vrij van BTW ingevolge artikel 37b Wet OB, omdat aan [gedaagde] een deel van de onderneming is verkocht, hetgeen wat anders is dan de koop van een winstaandeel. Bovendien staat vast dat [gedaagde] deze patiënten conform afspraak ten tijde van het drijven van de maatschap doorverwezen heeft gekregen en thans ook een groot deel dan wel alle patiënten heeft meegenomen naar haar nieuwe praktijk. In de overgelegde jaarrekeningen van de kostenmaatschap is ook geen bedrag voor goodwill geactiveerd. Dat klopt want er is geen goodwill aan de kostenmaatschap betaald. [gedaagde] heeft enkel van [B] in persoon het recht gekocht om patiënten doorverwezen te krijgen. In artikel 9 lid 3 van de overeenkomst tot het aangaan van de kostenmaatschap staat ook vermeld: “
De vergoeding van de door [B] overgedragen patiënten en de door [B] gegeven opleiding is een zaak tussen [B] en het door hem geïntroduceerde nieuwe deelnemer.”. Door [B] zijn die patiënten ook doorverwezen naar [gedaagde] ; dat is niet in geschil;
- de kostenmaatschap had geen eigen patiënten; produceerde immers geen omzet. Elke eenmanszaak factureerde en ontving de omzet van de eigen patiënten. Uit die omzet werd vervolgens de kostendekkende bijdrage gestort in de kostenmaatschap. Dit bedrag is in de jaarrekeningen te vinden onder de post “overige bedrijfsopbrengsten”. Dit was de enige inkomstenbron van de kostenmaatschap. Een onverhoopt aan te nemen terugbetalingsverplichting moet dan ook op nihil worden bepaald;
- De vorderingen van [gedaagde] zijn ook dubbel want zij heeft de patiënten meegenomen. Door toewijzing van haar vorderingen zou zij ongerechtvaardigd verrijkt worden.

De beoordeling

In conventie:
16. Maatschap [A] en [B] hebben al hun conventionele vorderingen ingetrokken op 18 april 2018, namelijk tegelijk met het door hen in het geding brengen van de conclusie van dupliek in reconventie. In die conclusie onder 6 staat die intrekking verwoord. Deze integrale intrekking van het in conventie gevorderde betekent dus dat op die vorderingen geen enkele beslissing van de rechtbank meer volgt.
17. Wel moet nog worden beslist op de in het conventionele geding gevallen kosten. Door [gedaagde] is in conventie verzocht om een kostenveroordeling (uitvoerbaar bij voorraad). Overigens ook als dat niet door haar was verzocht had de rechtbank ambtshalve een kostenveroordeling af te geven.
18. Voormelde integrale intrekking van het in conventie gevorderde brengt naar het oordeel van de rechtbank op zich niet reeds mee dat Maatschap [A] en [B] moeten worden aangemerkt als de (grotendeels) in het ongelijk gelijk gestelde partij. Immers gelijk ook namens [gedaagde] in dit geding is aangevoerd - en gelijk ook reeds ter comparitie door haar was aangekondigd - is hangende dit geding deels alsnog tegemoet gekomen aan hetgeen in conventie is gevorderd. Aldus is thans materieel sprake van de situatie dat partijen in conventie over en weer in het gelijk/ongelijk zijn gesteld. Dit is reden voor de rechtbank om de kosten van het geding in conventie te compenseren op na te melden wijze. Een niet executeerbare compensatie van kosten kan – uiteraard – niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
In reconventie
19. In reconventie is de in de conclusie van eis in reconventie onder III aangeduide vordering ingetrokken, zodat daarop geen beslissing meer volgt. Wat resteert is de beoordeling of het onder I. en II. gevorderde zich leent voor toewijzing.
20. De beëindiging van de samenwerking van partijen is feitelijk en juridisch een gegeven. Daarover bestaat geen geschil (meer).
21. Wat resteert is het geschil van partijen over de vraag of en in hoeverre zij nog (verder) met elkaar moeten afrekenen/verdelen in het kader van de beëindiging van de samenwerking in de kostenmaatschap en/of gewone maatschap.
22. De rechtbank acht het geraden om hierover eerst een comparitie van partijen te gelasten. Dit om (nadere) inlichtingen in te winnen en ook om met partijen te bespreken of en in hoeverre een (partieel) vergelijk thans alsnog tot de mogelijkheden behoort, om daarmee dit in reconventie resterende geschil te beëindigen.
23. Ter comparitie wenst de rechtbank in elk geval de volgende vragen beantwoord te krijgen van partijen:
- wie zijn in het reconventionele geding de met naam te duiden partijen aan de zijde van gedaagden in reconventie?
- welke feitelijkheden stelt [gedaagde] nu precies om het bestaan van de door haar gestelde “gewone” maatschap aan te tonen, en bij betwisting, wat biedt zij daarvan aan te bewijzen en op welke wijze denkt zij daarvan bewijs te kunnen bijbrengen?
- wat is er met de gelden gebeurd die door [gedaagde] zijn betaald?
- hebben andere opvolgende maten gelijksoortige betalingen gedaan? Zo ja, aan wie?
- wat moet er bij de “kostenmaatschap” nog verdeeld c.q. afgerekend worden? Heeft er buffering in de kostenmaatschap plaatsgevonden voor toekomstige kosten;
- was er in de samenwerking sprake van reservering (van winst)?
- waaruit werden (her)investeringen betaald: via de kostenmaatschap of op andere wijze?
In afwachting van het resultaat van de comparitie van partijen zal elke beslissing in reconventie worden aangehouden.

De beslissing:

De rechtbank:

in conventie:

Compenseert de in conventie gevallen gedingkosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

in reconventie:

1.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. Koopmans in het gerechtsgebouw te Almelo aan de Egbert Gorterstraat 5 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd;
1.2.
bepaalt dat partijen in persoon aanwezig moeten zijn, dan wel (indien het een rechtspersoon betreft) vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is deze partij te vertegenwoordigen;
1.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 4 juli 2018voor het bepalen van dag en tijdstip waarop de comparitie van partijen zal plaatsvinden. Partijen hoeven niet aanwezig te zijn bij deze rolzitting. Partijen kunnen tot uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) opgeven voor de drie maanden volgend op genoemde rolzitting;
1.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen, alsmede dat de comparitie zou kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien partijen bij hun opgave meer dan 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) hebben opgegeven;
1.5.
bepaalt dat de comparitie in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
1.6.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken;
1.7.
bepaalt dat partijen eventuele nadere stukken ten behoeve van de comparitie uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij(en) moeten toesturen;
1.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.