4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage aangehechte bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 14 oktober 2017, ter achtervolging van [slachtoffer] , als bestuurder van een auto over het fietspad op de Brugstraat te Almelo met een snelheid die dusdanig hoog was dat hij [slachtoffer] , die in zijn scootmobiel voor hem reed op dat fietspad, wist in te halen. Verdachte raakte met de voorzijde van zijn auto de achterzijde van de scootmobiel van [slachtoffer] , die daardoor uit zijn scootmobiel viel en enkele kneuzingen en schaafwonden opliep. Na de aanrijding is verdachte zonder te stoppen doorgereden.
Verdachte heeft bekend in aanrijding te zijn gekomen met [slachtoffer] maar heeft verklaard dat dit gebeurde doordat [slachtoffer] plotseling met zijn scootmobiel remde, waardoor verdachte hem niet meer kon ontwijken.
Zowel aangever als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat verdachte op het fietspad met hoge snelheid op verdachte inreed. Geen van hen verklaart dat [slachtoffer] plotseling remde, hetgeen ook niet erg waarschijnlijk is omdat [slachtoffer] zoals hij in zijn aangifte heeft verklaard, voor verdachte op de vlucht was. Evenmin verklaren zij dat verdachte nog probeerde [slachtoffer] te ontwijken. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] plotseling zou hebben geremd, en evenmin dat verdachte zou hebben geprobeerd hem te ontwijken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door bewust met zijn auto het fietspad op te rijden en daar op [slachtoffer] in te rijden, in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 juli 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin, Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 18 oktober 2017, pagina’s 6 en 7;
3. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 oktober 2017, pagina 13.