7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een treinstel. Deze vernieling is zonder meer fors te noemen. Volgens het schaderapport van de NS heeft verdachte meerdere glazen schuifdeuren, een glazen wand, twee buitenruiten, een buitendeurruit en een afvalbak vernield of beschadigd. Ook is een reizigerscoupé vervuild door de inhoud van de glazen potten die verdachte daar kapot heeft gegooid. Verdachte heeft hiermee niet alleen grote materiële schade en overlast voor de NS veroorzaakt, maar daarnaast met zijn gedrag bij zijn medereizigers en het treinpersoneel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een NS-medewerker, die hem probeerde te kalmeren, en van een politieagent die hem uiteindelijk aan wilde houden. Deze NS-medewerker en politieagent deden slechts hun werk. Niet alleen is het in het algemeen zo dat bedreigingen van personen die hun functie uitoefenen een grote impact hebben, ook uit de toelichting in het voegingsformulier van [slachtoffer 1] blijkt dat hij erg geschrokken is.
De rechtbank houdt rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Verder slaat de rechtbank acht op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van GZ-psycholoog N. van der Weegen (hierna: de psycholoog) van 2 mei 2018 en van het reclasseringsrapport van [naam 2] van 19 juli 2018.
De psycholoog constateert dat verdachte lijdt aan een waanstoornis en dat sprake is van een matige verstandelijke beperking en mogelijk van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. De waanstoornis speelde volgens de psycholoog een rol bij de gebeurtenissen waar de tenlastelegging betrekking op heeft en zij adviseert daarom het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico is, zo concludeert de psycholoog, heel hoog, gezien de wanen van verdachte. Verdachte zou een intensieve klinische behandeling nodig hebben, waarbij de psycholoog opmerkt dat dergelijke behandelingen van waanstoornissen moeizaam, langdurig en niet vaak succesvol zijn. Een dergelijke behandeling zou alleen binnen een gedwongen kader kunnen plaatsvinden, waardoor alleen een TBS-maatregel met dwangverpleging een mogelijkheid zou zijn, aldus de psycholoog.
Reclasseringswerker [naam 2] rapporteert dat er een heleboel zorgen zijn rond verdachte, maar dat de middelen om hem in begeleiding te krijgen zeer beperkt lijken. Betrokkene heeft op dit moment geen verblijfsvergunning. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, aldus de reclassering.
De rechtbank neemt de conclusie dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate is toe te rekenen over.
Zoals hiervoor vermeld, heeft de psycholoog geconcludeerd dat behandeling van verdachte uitsluitend binnen een TBS-maatregel met dwangverpleging kan plaatsvinden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er geen grond is om deze maatregel aan verdachte op te leggen. Gelet op het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º, Sr zouden uitsluitend de bewezenverklaarde bedreigingen hiervoor grondslag kunnen bieden. Ingevolge het vierde lid van voormelde bepaling dient bij het geven van een last tot terbeschikkingstelling onder meer de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking te worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de ernst van de bewezenverklaarde bedreigingen, mede in het licht van het ontbreken van eerdere veroordelingen, zich niet verhoudt met het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat, volgens kort voor de terechtzitting verstrekte informatie van de GZ- psycholoog, het binnen de P.I. Zutphen de laatste weken beter gaat met verdachte, er anders dan voorheen geen conflicten meer zijn met medegedetineerden en van signalen van psychische decompensatie geen sprake is.
De rechtbank realiseert zich dat de beschermende omgeving van een penitentiaire inrichting wellicht een kalmerende invloed op verdachte heeft en dat het recidiverisico daarmee nog niet is beteugeld. De voorlopige hechtenis van verdachte is ter terechtzitting van 24 juli 2018 opgeheven. Verdachte heeft verklaard na zijn invrijheidstelling in de opvang in Ter Apel te zullen gaan verblijven. Met de toezegging van de officier van justitie dat, indien verdachte recht heeft op opvang, het COA hem daar verder zal begeleiden is de rechtbank, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.