ECLI:NL:RBOVE:2018:2956

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/217434 / KG ZA 18-133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan waardebepaling en verbod op handelingen binnen vennootschap onder firma

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben twee broers, [A] en [B], een geschil over de beëindiging van hun vennootschap onder firma (vof) en de voortzetting van de onderneming. De procedure is gestart door [A], die vorderingen heeft ingesteld in kort geding. De kern van het geschil betreft de waardebepaling van de onderneming en de verplichtingen van beide partijen onder de vennootschapsakte. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen van [A], aangezien de vof nog niet is ontbonden en er geen normaal bestuur is. De rechter heeft [B] verboden om zonder medewerking van [A] bepaalde handelingen te verrichten die in de vennootschapsakte zijn beschreven. Tevens is een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat [B] in gebreke blijft. In reconventie heeft [B] vorderingen ingesteld die zijn afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de executie van een eerder vonnis. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/217434 / KG ZA 18-133
Vonnis in kort geding van 19 juni 2018
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.E. ter Horst te Zwolle,
tegen
[B],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.M. van Rongen te Heerenveen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 26
  • de akte houdende vorderingen in reconventie met producties 1 tot en met 14
  • de mondelinge behandeling op 5 juni 2018
  • de pleitnota van [A]
  • de pleitnota van [B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen, broers, zijn met ingang van 1 januari 2010 een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam “ [X] ” teneinde voor gezamenlijke rekening een opfokbedrijf van jongvee te gaan uitoefenen.
2.2.
Artikel 6 lid 2 van de overeenkomst van vennootschap onder firma van 25 maart 2014 (hierna: de vof-akte) luidt, voor zo ver van belang, als volgt:
“Ieder van de vennoten is bevoegd de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te binden, voor haar te handelen en te tekenen, en gelden voor haar te ontvangen en uit te geven, echter voor zover dit valt binnen de grenzen van het doel van de vennootschap en met dien verstande, dat de medewerking van de andere vennoot steeds is vereist voor:
het huren, verhuren, huur opzeggen, verkrijgen, vervreemden of bezwaren van onroerende zaken;
het ter leen opnemen en verstrekken van gelden, het aangaan van kredietovereenkomsten en het beschikken over tegoeden bij de bank van de vennootschap;
het verlenen van procuratie, het toekennen van een titel aan een procuratiehouder;
het aanstellen en ontslaan van personeel en de vaststelling van hun salarissen en arbeidsvoorwaarden;
het stellen van persoonlijke en zakelijke zekerheid;
het voeren van gedingen, zowel eisend als verwerend – daaronder niet begrepen het innen van boekvorderingen, het nemen van conservatoire en andere rechtsmaatregelen, welke geen uitstel gedogen en vertegenwoordiging van de vennootschap in kort geding -, het berusten in tegen de vennootschap aanhangig gemaakte rechtsgedingen, het opdragen van bestaande geschillen aan de beslissing van scheidslieden of bindende adviseurs en het aangaan van dadingen;
het aangaan van alle rechtshandelingen, andere dan hiervoor genoemd, waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 5.000,00 te boven gaat, waaronder niet begrepen het opnemen van beschikbare gelden bij de bankier van de vennootschap.”
Artikel 15 van de vof-akte betreft een bepaling over voortzetting van de vof na ontbinding. In het vierde lid van dit artikel staat:
“Vaststelling van de waarde van het wegens overbedeling verschuldigde zal geschieden in onderling overleg tussen de vennoten en bij gebreke van overeenstemming door een groep deskundigen waarvan één door de voortzettende vennoot, één door de uittredende vennoot en één door de aldus aangewezen deskundigen wordt aangewezen.”
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de beëindiging van de vof en de voortzetting van de daarin gedreven onderneming. Ter afwikkeling hiervan hebben [B] en [A] op respectievelijk 14 juli 2015 en 16 juli 2015 een overeenkomst ondertekend (hierna: de beëindigingsovereenkomst) waarin zij, voor zover hier van belang, het volgende zijn overeengekomen:
“1
Partijen zijn overeengekomen dat de vof zal worden ontbonden per een nader overeen te komen datum. [ [A] ; voorzieningenrechter] zal de onderneming als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de VOF-akte voortzetten.
2.
[ [A] ; voorzieningenrechter] zal terstond na ondertekening van deze overeenkomst met [ [B] ; voorzieningenrechter] in overleg treden over het bedrag van de overbedeling als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de VOF-akte - hierna: “de koopprijs”. [ [B] ; voorzieningenrechter] zal geen aanspraak maken op voortzetting van de onderneming, tenzij [ [A] ; voorzieningenrechter] geen financiering kan verkrijgen voor de betaling van de koopprijs. Indien partijen in onderling overleg geen overeenstemming bereiken over de koopprijs zal een groep van deskundigen, als bedoeld in artikel 15 lid 4 van de VOF-akte, de koopprijs vaststellen.
3.
[ [A] ; voorzieningenrechter] verricht sedert 10 maart 2015 geen arbeid binnen de onderneming. [ [B] ; voorzieningenrechter] zal deze werkzaamheden voortzetten tot partijen overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs. Alsdan zal [ [B] ; voorzieningenrechter] alle werkzaamheden overdragen aan [ [A] ; voorzieningenrechter], zijn arbeid binnen de onderneming staken en gestaakt houden en de onderneming verlaten. [ [A] ; voorzieningenrechter] zal tegelijkertijd de koopprijs storten op een door notaris mr. E. Ritsma aan te wijzen bankrekening die het bedrag zal doorbetalen aan [ [B] ; voorzieningenrechter, zodra de noodzakelijke akten in verband met de beëindiging van de VOF en overdracht van zaken zijn ondertekend.
4.
Aan deze overeenkomst is als bijlage 1 gehecht een lijst van crediteuren van de VOF en als bijlage 2 een overzicht van verplichtingen en overeenkomsten van de VOF per datum van ondertekening van de onderhavige overeenkomst. [ [B] ; voorzieningenrechter] heeft deze lijst en het overzicht opgesteld en garandeert dat die juist en volledig zijn; hij verklaart dat hij geen nieuwe verplichtingen en overeenkomsten zal aangaan ten laste van de VOF. [ [A] ; voorzieningenrechter] verklaart dat hij sedert 10 maart 2015 geen schulden, noch andere verplichtingen ten laste van de VOF is aangegaan; hij zal zich onthouden van het verrichten van mutaties op de bankrekening van de VOF.
5.
[ [B] ; voorzieningenrechter] verklaart dat hij de onderneming in goede staat, inclusief alle zaken die behoren tot de onderneming, zal overdragen aan [ [A] ; voorzieningenrechter] Partijen zullen zich onthouden van iedere handeling waardoor op welke wijze dan ook schade zal ontstaan aan de onderneming, dan wel onderdelen en/of de bedrijfsmiddelen en/of het vee en/of welke andere goederen of zaken dan ook van de onderneming.”
2.4.
Op vordering van [A] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 23 november 2015 [B] veroordeeld binnen drie dagen na betekening van het vonnis een deskundige aan te wijzen. [A] is daarbij gemachtigd om zelf de deskundige aan te wijzen na het verstrijken van twee weken na de hiervoor genoemde termijn van drie dagen. De voorzieningenrechter heeft [B] voorts veroordeeld om op eerste verzoek van de deskundigen, alle documenten die door de deskundigen van belang worden geacht voor de waardebepaling overeenkomstig artikel 15 van de vennootschapsakte aan de deskundigen ter beschikking te stellen. Beide veroordelingen zijn gesanctioneerd met een dwangsom.
2.5.
[B] heeft de heer [C] aangewezen als deskundige van zijn zijde. Deze deskundige heeft samen met de door [A] aangewezen deskundige (de heer [D] ) een derde deskundige aangesteld, te weten de heer [E] .
2.6.
Op 25 februari 2016 is het vonnis van 23 november 2015 betekend aan [B] . In juni 2016 hebben de deskundigen partijen meegedeeld dat de voorraad drijfmest per 31 december 2015 dient te worden vastgesteld op 3.624 m3.
2.7.
In verband met het inschakelen van taxateurs hebben de deskundigen in juni 2016 een concept opdrachtbevestiging voor de taxatie van de activa van de vof aan partijen gestuurd.
2.8.
Bij brief van 5 mei 2017 hebben de deskundigen aan partijen verzocht de definitieve taxatieopdracht te tekenen. Anders dan in het concept van juni 2018 is in deze taxatieopdracht de volgende bepaling opgenomen:
“Ondernemers krijgen na het vaststellen van de overnamesom 3 maanden (bron Ing. Denk aan een tijdige voorbereiding) de tijd om het door de deskundigen vastgestelde verschuldigde te voldoen, ter formalisering van de overname, lukt dit niet dan vervallen zijn rechten, tenzij het niet kunnen voldoen van de overnamesom te wijten is aan het handelen van de andere partij. De partijen leveren binnen 5 dagen de gevraagde en benodigde informatie voor financiering, op eerste verzoek van de overnemende partij na het bepalen van de overnamesom.”
2.9.
[B] heeft de opdrachtbevestiging getekend. [A] heeft dit geweigerd en heeft, via zijn toenmalige advocaat een alternatieve tekst voorgesteld die uitging van een inspanningsverplichting van de overnemende partij de financiering voor de overnamesom op zo kort mogelijke termijn te verkrijgen. Voor het geval de overnemende partij niet binnen vijf maanden financiering zou hebben verkregen zou volgens de alternatieve tekst de overnemende partij wettelijke rente dienen te voldoen aan de andere partij. Een (maximale) termijn waarbinnen financiering geregeld zou moeten zijn is in de alternatieve tekst niet genoemd.
2.10.
Bij brief van 8 augustus 2017 heeft [B] aan [A] meegedeeld dat hij wanprestatie pleegt door niet over te gaan tot ondertekening van de taxatieopdracht en dat [B] om die reden de beëindigingsovereenkomst van 14/16 juli 2015 buitengerechtelijk ontbindt. [B] heeft voorts meegedeeld dat het adviestraject per direct en definitief is geëindigd en dat hij geen medewerking zal verlenen aan de uitvoering van de taxatie-opdracht. [B] heeft ook de deskundigen meegedeeld dat het adviestraject is geëindigd.
2.11.
In een brief van 10 augustus 2017 heeft [A] laten weten dat hij de beëindiging van de opdracht aan de deskundigen niet accepteert. Ook heeft hij meegedeeld dat [B] door het intrekken van de opdracht aan de deskundigen in strijd handelt met de veroordeling en dwangsommen zullen worden verbeurd die [A] zal incasseren, tenzij [B] alsnog uiterlijk 11 augustus 2017 vóór 12.00 uur aan de deskundigen heeft meegedeeld dat de benoeming gehandhaafd blijft.
2.12.
Op 14 november 2017 is [A] door [B] gedagvaard tegen de rol van 22 november 2017 (C/08/210483 17/527). [B] vordert in deze (bodem)procedure onder meer een verklaring voor recht inhoudende dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, ontbinding van de vof en toescheiding van de onderneming aan hemzelf.
2.13.
Bij brief van 4 december 2017 heeft [A] - onder verwijzing naar het op 25 februari 2016 betekende vonnis van 23 november 2015 - [B] in de gelegenheid gesteld binnen vijf dagen een deskundige aan te wijzen en aangegeven dat [B] een dwangsom van € 5.000,00 verschuldigd wordt voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet.
2.14.
[A] heeft op 23 januari 2018 (voor [B] ) de heer [F] als deskundige aangewezen. Deze heeft samen met de heer [D] als derde deskundige de heer [G] betrokken.
2.15.
Bij brief van 23 februari 2018 hebben de (nieuwe) deskundigen [B] verzocht diverse stukken over te leggen. [B] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
2.16.
Op 16 april 2018 is door middel van een deurwaardersexploot bevel gedaan om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van een bedrag van € 270.000,00 wegens verbeurde dwangsommen.
2.17.
De advocaat van [A] heeft op 23 april 2018 per e-mail laten weten dat niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 november 2015 zal worden overgegaan.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[A] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B] zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, aan de deskundigen ter beschikking te stellen, zulks op eerste verzoek van de deskundigen, alle documenten die door de deskundigen van belang worden geacht voor de waardebepaling overeenkomstig artikel 15 van de vennootschapsakte, alsmede op eerste verzoek van de deskundigen al datgene te doen wat de deskundigen nodig achten om de waarde te bepalen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde met de nakoming van enig deel in gebreke blijft, met een maximum van € 1.000.000,00;
II. [B] zal verbieden om zonder voorafgaande toestemming van [A] de in artikel 6 lid 2 sub a t/m g van de vennootschapsakte beschreven (rechts)handelingen te verrichten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,00 per keer dat [B] het verbod overtreedt met een maximum van
€ 1.000.000,00;
III. Althans een zodanig beslissing zal nemen die zij in goede justitie zal menen te behoren;
IV. [B] zal veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[B] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[B] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a.
primair: de executie van het vonnis van 23 november 2015 in de zaak met zaak-/rolnummer C/08/177687 / KG ZA 15-337 zal schorsen tot het moment dat het eindvonnis in de bodemprocedure met zaak-/rolnummer C/08/210483 / HA ZA 17/527 onherroepelijk is geworden, althans,
subsidiair: [A] zal veroordelen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 november 2015, zoals tussen partijen gewezen, in de zaak met zaak-/rolnummer C/08/177687 / KG ZA 15-337, te staken en gestaakt te houden, binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van
€ 5.000,00 per overtreding, en per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 300.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom met maximum;
b.
[A] zal veroordelen om zich te onthouden van enige inmenging in de bedrijfsvoering van de onderneming van de vennootschap onder firma [X] , totdat definitief vaststaat aan wie van de partijen de onderneming van worden toegescheiden, en in dat geval alleen als de onderneming aan [A] wordt toegescheiden vanaf het moment dat de beschikking en het beheer over de onderneming door [B] aan [A] wordt overgedragen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, met een maximum van € 300.000,00, althans een door de oorzieningenrechter te bepalen dwangsom met maximum;
c.
[A] zal bevelen zich niet meer te begeven op het bedrijf en alle percelen die op dit moment bij de onderneming in gebruik zijn op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 300.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum, vanaf het moment van betekening van dit vonnis;
d.
[A] zal veroordelen in de kosten van het geding in reconventie.
4.2.
[A] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisende belang bij het onder ‘I’ gevorderde is in voldoende mate gebleken. Partijen houden elkaar al langere tijd gevangen in een niet ontbonden vof. Nog afgezien van de persoonlijke spanning die deze situatie voor beide partijen betekent, is het voortduren van deze situatie voor de vof zeer onwenselijk omdat van een normaal bestuur van de vof door beide vennoten geen sprake is. Dat inmiddels een bodemzaak aanhangig is doet aan het voorgaande niet af, nu een vonnis niet op korte termijn kan worden verwacht.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afronding van de waardering niet door het eerder ingezette drietal deskundigen zal kunnen plaatsvinden. Derde deskundige [E] wil namelijk niet langer als deskundige optreden. [A] meent dat [B] op grond van het vonnis in kort geding van 23 november 2015 gehouden is een nieuwe deskundige van zijn zijde aan te dragen en heeft, toen [B] hiertoe niet bereid bleek, onder verwijzing naar de met het vonnis van 23 november 2015 aan hem gegeven machtiging, zelf een deskundige aangewezen. De al eerder betrokken deskundige van de zijde van [A] heeft met de nieuwe door [A] aangewezen deskundige een derde deskundige aangezocht. [B] is van mening dat hij heeft voldaan aan het vonnis van 23 november 2015 en dat een situatie waarin [A] gebruik kon maken van de daarin gegeven machtiging niet aan de orde was.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat [B] reeds in 2015 een deskundige van zijn zijde heeft aangewezen, die met de deskundige van de zijde van [A] , een derde deskundige heeft aangewezen. In dat opzicht heeft [B] dan ook voldaan aan het vonnis van 23 november 2015. [B] heeft vervolgens op verzoek van de deskundigen de taxatieopdracht getekend. [A] heeft dit niet gedaan omdat de daarin opgenomen termijn voor voldoening van de overnamesom voor hem onaanvaardbaar was. Het door [A] voorgestelde alternatief was vervolgens voor [B] onaanvaardbaar. Hiermee is de uitvoering van de werkzaamheden van de deskundigen vastgelopen.
5.4.
De voorzieningenrechter constateert dat [A] met het gevorderde onder ‘I’ beoogt te bereiken dat [B] meewerkt aan de waardebepaling door het nieuwe drietal deskundigen, onder meer door afgifte van door dit drietal verlangde bescheiden. Dit miskent echter de omstandigheid dat [B] voor wat betreft het aanwijzen van een deskundige aan het vonnis heeft voldaan, zodat dit vonnis voor [A] geen basis meer kan vormen om zelf een deskundige voor [B] aan te wijzen. De opdracht is door [B] beëindigd nadat [A] te kennen had gegeven niet akkoord te gaan met een door de deskundigen voorgestelde voorwaarde. Hiermee was een geheel nieuwe situatie ontstaan, die niet door het vonnis van 23 november 2015 werd bestreken.
5.5.
Het voorgaande brengt met zich dat [B] evenmin op grond van de veroordeling in het vonnis van 23 november 2015 gehouden kon zijn tot het op verzoek van het nieuwe drietal deskundigen aan hen afgeven van bescheiden en informatie.
5.6.
Dat [B] op grond van de vof-akte gehouden zou zijn informatie aan [A] zelf te verstrekken doet, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet af nu afgifte van stukken aan [A] niet is gevorderd. Het onder ‘I’ gevorderde is toegespitst op het aan de deskundigen ter beschikking stellen van alle documenten die de deskundigen in het kader van de waardebepaling van belang worden geacht. De vordering ziet dus niet op informatie die vennoten op grond van de vof-akte met elkaar zouden moeten delen. Ook als de vordering zo wordt geïnterpreteerd dat deze ook ziet op afgifte aan [A] komt deze niet voor toewijzing in aanmerking. In dat geval is immers niet voldoende duidelijk van welke documenten [A] afgifte vordert.
Het onder ‘I’ gevorderde zal worden afgewezen.
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] zonder overleg met [A] investeringen heeft gedaan in het bedrijf, zoals het realiseren van een sleufsilo. Ook is een investering gedaan van € 110.000,00 voor de aankoop van fosfaatrechten. Dergelijke investeringen hebben ook gevolgen voor [A] als medevennoot. Dat [B] zich in de (nabije) toekomst zal onthouden van het doen van investeringen is geenszins gebleken zodat reeds hiermee de spoedeisendheid bij het onder ‘II’ gevorderde is gegeven.
5.8.
Uitgaande van de buitengerechtelijke ontbinding van de beëindigingsovereenkomst - die in dit kort geding niet ter beoordeling voorligt - is de vof-akte bepalend voor de vaststelling van de verplichtingen van partijen over en weer. De vof is namelijk nog altijd niet ontbonden. De omstandigheid dat [B] inmiddels al drie jaar de werkzaamheden binnen de vof verricht, brengt niet met zich dat het bepaalde in artikel 6 van de vof-akte niet langer geldt.
Ook indien moet worden aangenomen dat de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst in de bodemprocedure zal worden aangevochten en niet in stand zal blijven staat dit aan toepasselijkheid van artikel 6 van de vof-akte niet in de weg. In de beëindigingsovereenkomst is namelijk niet afgeweken van de vof-akte. Evenmin is toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 6 van de vof-akte uitdrukkelijk of impliciet uitgesloten.
5.9.
Nu vaststaat dat [B] zonder overleg met [A] aanzienlijke investeringen heeft gedaan moet worden geconcludeerd dat hij meermaals in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 6 van de vof-akte. Zoals hiervoor reeds is overwogen is geenszins gebleken dat [B] zich in de (nabije) toekomst zal onthouden van het doen van investeringen zonder overleg met [A] . Een veroordeling als door [A] gevorderd is daarmee op haar plaats. Dit betekent dat het gevorderde onder ‘II’ zal worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd.
5.10.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het onder ‘a’ in reconventie gevorderde heeft betrekking op de executie van het vonnis van 23 november 2015. Een dergelijke vordering is naar zijn aard spoedeisend indien tenuitvoerlegging van het vonnis dreigt. In dit geval heeft de advocaat van [A] echter per e-mail van 23 april 2018 aan [B] meegedeeld dat niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 november 2015 zal worden overgegaan. Deze toezegging is door de advocaat van [A] tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding herhaald. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een (dreigende) executie van het vonnis van 23 november 2015 dan ook niet aan de orde. Hiermee is van een spoedeisend belang bij het door [B] onder ‘a’ gevorderde geen sprake, deze vordering zal daarom worden afgewezen.
6.2.
De vordering onder ‘b’ is strijdig met de omstandigheid dat [A] als mede-vennoot op grond van de vof-akte gerechtigd is zich te bemoeien met, bijvoorbeeld, de in artikel 6 lid 2 van de vof-akte genoemde (rechts)handelingen. Dat artikel 6 lid 2 van de vof-akte nog altijd van toepassing is, volgt uit wat hierover bij de beoordeling in conventie is overwogen. Reeds hierom zal het onder ‘b’ gevorderde worden afgewezen.
6.3.
De vordering onder ‘c’ verdraagt zich evenmin met de hoedanigheid van [A] als mede-vennoot van de vof. Daarbij komt dat [A] eigendommen heeft op het perceel dat bij de onderneming in gebruik is. Zelfs als moet worden aangenomen dat [A] zonder toestemming van [B] camera’s heeft geplaatst op het perceel van de vof en een GPS-peiler onder één van de voertuigen, rechtvaardigt dat vooralsnog niet het toewijzen van een vordering die zo ver gaat dat [A] de toegang tot zijn eigen bedrijf en zijn eigendommen wordt ontzegd. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
6.4.
Gelet op de relate tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
verbiedt [B] zonder medewerking van [A] de in artikel 6 lid 2 onder a tot en met g van de vof-akte beschreven (rechts)handelingen te verrichten,
7.2.
veroordeelt [B] om aan [A] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij, na betekening van dit vonnis, niet aan de in 7.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,00 is bereikt,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
wijst de vorderingen af,
7.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: