ECLI:NL:RBOVE:2018:2981

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/191173 / HA ZA 16-400
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake prijsafspraken en bewijslevering tussen partijen in een handelsgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres [X] en gedaagde [Y]. De zaak betreft een geschil over prijsafspraken die zijn gemaakt in het kader van de levering van biggen. Eiseres vorderde betaling van diverse facturen, terwijl gedaagde betwistte dat de afgesproken prijs correct was. In een eerder tussenvonnis werd vastgesteld dat gedaagde nog een bedrag van € 34.218,08 verschuldigd was, maar dat er bewijs geleverd moest worden van een nieuwe prijsafspraak die op 25 oktober 2013 zou zijn gemaakt. Tijdens de bewijslevering zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van beide partijen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen voldoende steunbewijs boden voor de stelling van gedaagde dat er een nieuwe prijsafspraak was gemaakt, waarbij de korting op de biggenprijs werd verhoogd naar € 25,00 exclusief btw. De rechtbank wees de vordering van eiseres tot betaling van € 45.766,56 af, maar kende wel een bedrag van € 34.218,08 toe, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie werd de vordering van gedaagde tot schadevergoeding afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/191173 / HA ZA 16-400
Vonnis van 8 augustus 2018
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juli 2017
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 oktober 2017
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 15 maart 2018
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
[X] heeft in conventie betaling van diverse facturen gevorderd in verband met het leveren van biggen aan [Y] . In het tussenvonnis van 19 juli 2017 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat [Y] voor factuur 46 tot en met 49 na verrekening nog een bedrag van € 34.218,08 is verschuldigd. Ten aanzien van factuur 20140302 heeft de rechtbank aan [Y] bewijs opgedragen van haar stelling dat zij op 25 oktober 2013 met [X] een nadere korting op de prijs heeft afgesproken, in die zin dat zij in plaats van de eerder overeengekomen korting van € 21,00 exclusief btw een bedrag van € 25,00 exclusief btw in mindering mocht brengen. Voor het overige heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [X] voor afwijzing gereed liggen.
2.2.
[Y] heeft ter uitvoering van haar bewijsopdracht drie getuigen doen horen, te weten de heer [A] (teamleider bij [Y] ), [B] (directeur van [Y] ) en de heer [C] (voormalig administrateur van [Y] ). In het tegenverhoor heeft [X] de heer [D] (financieel adviseur van [X] ), haar echtgenoot de heer [E] en zichzelf doen horen.
2.3.
Het volgende wordt vooropgesteld. [B] is als directeur van [Y] partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv. De verklaring van een partijgetuige kan omtrent door deze partij te bewijzen feiten geen bewijs in het voordeel van deze partij opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. [Y] dient daarom over steunbewijs te beschikken, in die zin dat – naar vaste rechtspraak – voldoende aanvullende bewijzen voorhanden moeten zijn, die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van [Y] voldoende geloofwaardig maken.
2.4.
Alle getuigen hebben verklaringen afgelegd over het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013 in de woning van [X] . [C] heeft verklaard dat hij niet bij bedoeld gesprek aanwezig was, maar dat hij de maandag na het gesprek een e-mail van [A] heeft ontvangen met de mededeling dat de prijzen voor het contract met [X] moesten worden aangepast. Tevens heeft hij verklaard stukken te hebben aangeleverd voor het gesprek. [C] deed de varkensadministratie en hield de kosten en opbrengsten van de varkens bij voor [Y] , ook voor het contract met [X] . Op dinsdag 29 oktober 2013 heeft hij vervolgens uitvoering gegeven aan de e-mail door de litigieuze korting toe te passen in de afrekening.
2.5.
[A] heeft over de afspraken het volgende verklaard:
U verwijst naar een gespreksverslag (productie 9 bij conclusie van antwoord). Ik ken dat verslag. Ik heb dat verslag opgesteld. De handgeschreven aantekeningen zijn van mij. Ik heb dit document vijf of zes keer uitgedraaid en had dit bij me voorafgaand aan het gesprek op 25 oktober 2013. De aantekeningen heb ik tijdens het gesprek gemaakt.
(…) Het document is stap voor stap doorgenomen. De eerste vier regels gaan over hoe we het verlies zouden moeten verrekenen. Ik kwam op een verlies van € 3.55 over de toekomstig te leveren biggen. Dat is een verlies dat ontstaan is vóór de periode van 25 oktober 2013. Op dat moment was sprake van een verlies van € 160.000 en er zouden nog 45.000 biggen geleverd worden door [X] . Het verlies zouden we over die biggen verrekenen, zoals ook in het contract staat. Dat hebben we toen aan tafel besproken. De heer [E] stemde in met het door mij berekende verlies en de berekende korting van € 3.55. Later kregen we wel discussie over de totale korting. De berekening van de korting van € 3.55 leverde geen discussie op.
Volgens mijn berekening zou het korting bedrag 6 euro worden. Ik had € 3.55 afgerond op € 3.50 en daar bovenop kwam nog € 2.50 om geen toekomstige verliezen te draaien. De heer [E] en de boekhouder vonden dat onacceptabel. Zij konden naar hun mening hun bedrijfsvoering op deze manier niet voortzetten. Wij hadden een belang om door te gaan met [X] . Om die reden hebben wij voorgesteld om dan van de € 3.50 een bedrag van € 1.50 te maken waardoor de korting op 4 euro zou uitkomen. Dit bedrag is afgesproken aan het eind van het gesprek.
De totale korting zou dan uitkomen op 25 euro terwijl wij eigenlijk 27 euro korting hadden gewild. Het bedrag van 25 euro is concreet genoemd in het gesprek. De boekhouder en de heer [E] waren het daarmee eens. Zij hebben wel aangegeven inzage te willen in het verlies. (…)
Op uw vraag of ik de door [X] gewenste gegevens heb verstuurd antwoord ik u dat ik deze vraag heb doorgestuurd naar [C] met het verzoek om de stukken aan te leveren aan [X] . Of dat is gebeurd weet ik niet. (…)
Of de heer of mevrouw [E] na het gesprek in een tijdsbestek van ongeveer een half jaar hebben geklaagd over de gehanteerde prijzen antwoord ik dat ze niet hebben gereageerd bij mij. Of ze elders hebben geprotesteerd tegen de afrekeningen antwoord ik volgens mij niet.
2.6.
[B] heeft onder meer verklaard:
U verwijst naar een gespreksverslag (productie 9 bij conclusie van antwoord). De heer [A] had dit document bij zich voorafgaand aan het gesprek op 25 oktober 2013 en hij had voor iedereen een exemplaar. Ik denk dat het handschrift dat daarop staat van [A] is. Dit document was een belangrijk praatplaatje om te gaan corrigeren. Wij moesten [X] bewegen om akkoord te gaan met correctie. We zijn uiteindelijk erop uit gekomen dat wij netto 4 euro minder voor de biggen zouden gaan betalen. (…)U vraagt mij naar de 6 of 7 euro korting waarover ik eerder sprak. Dat heeft te maken met het verlies van € 160.000,- en de nog te leveren biggen. Wij wilden graag die € 160.000 terugverdienen aan de hand van de varkens die nog geleverd moesten worden door [X] . Wij zouden nog 45.000 biggen krijgen van [X] . Wij wilden het verlies van de toekomstige biggen echter ook oplossen. De regeling was dat we wat meer opbrengst zouden krijgen aan het eind en minder voerkosten. Uiteindelijk zijn we akkoord gegaan met 4 euro. [X] gaf ook aan dat dat voor hen te weinig was maar hij dat hij niet anders kon. Ik denk dat [X] toen gedacht moet hebben dat hij een nieuwe afnemer moest gaan zoeken. (…)
Over de korting vond een pittige discussie plaats. (…) Het uiteindelijk afgesproken compromis was 4 euro korting extra. In het contract stond 21 euro houdt u mij voor. Ik zeg u dan dat het in totaal een korting van 25 euro wordt, maar het gaat mij vooral om de netto bedragen. Zowel de heer [E] als de boekhouder hebben ingestemd met de korting van 25 euro. De boekhouder van [X] vroeg terecht vanuit zijn functie om inzicht in het verlies van [Y] . Wij hebben beloofd om dat inzicht die week erna te mailen en daarin zijn we mogelijk tekort geschoten, maar dat weet ik niet zeker. Mijn collega [C] zou het overzicht verstrekken maar ik weet niet of dat ook gebeurd is. (…)
Of de heer of mevrouw [E] na het gesprek in een tijdsbestek van ongeveer een half jaar hebben geklaagd over de gehanteerde prijzen antwoord ik: voor zover ik mij nu kan herinneren niet. Nu u mij deze verklaring voorhoudt moet ik u zeggen dat ik de heer [E] weleens telefonisch heb gesproken en dat ik niet uitsluit dat hij zich weleens over de toegepaste extra korting beklaagd heeft. Maar het is vier jaar geleden dus ik weet niet meer precies of dat zo was en wanneer dat dan was.
2.7.
[X] heeft verklaard dat zij niet bij het gesprek op 25 oktober 2013 aanwezig is geweest, zij heeft de koffie verzorgd. Het ging volgens haar over de handel in biggen en met name over de prijsafspraken. Het was een pittig gesprek, dat hoorde ze aan de toonzetting. Naderhand heeft ze van haar man gehoord dat hij niet met [Y] tot een afspraak was gekomen. Verder heeft ze niet inhoudelijk met haar man of [D] over het onderwerp gesproken en wist ze niet wat de aanleiding voor het gesprek was.
2.8.
De heer [E] heeft over de afspraken het volgende verklaard:
De aanleiding voor dit gesprek was volgens mij een verzoek vanuit [Y] om de samenwerking, de kwaliteit van de biggen en het mengvoer te bespreken. Tijdens het gesprek kwam vrij snel het verlies van [Y] op tafel waar ik erg van schrok. Van te voren wist ik daar niets van. De rest van het gesprek ging alleen nog over het verlies en de biggenprijs die volgens [Y] aangepast moest worden. Wij leverden zo’n 30.000 biggen af en dan is EUR 4,00 korting wel erg veel. [D] is tijdens dit gesprek woordvoerder geweest, ik weet niet meer hoe mijn reactie was. Ik ben wel erg boos geworden maar dat heb ik niet verder geuit. Non verbaal was dit volgens mij wel duidelijk.
De reactie van onze kant weet ik niet meer precies, maar [D] heeft volgens mij gezegd dat dit zo niet kon en dat het verlies onderbouwd moest worden met cijfers. Ook is gesproken over onderbouwing in Agrovision. Wij waren totaal niet op de hoogte van dit verlies. [D] vond het ook zeer kwalijk dat zij dit niet eerder kenbaar hadden gemaakt. Het ging om zo’n anderhalve ton verlies. Wij zijn tijdens dit gesprek niet tot een afspraak gekomen. Aan het eind van dit gesprek heeft [Y] gezegd die korting toch door te gaan voeren. Ik heb daar niet op gereageerd. Ik heb het overgelaten aan [D] , maar ik weet niet meer precies wat zijn woorden waren en of hij er op gereageerd heeft. Ik heb niet gereageerd en zeker niet gezegd dat het akkoord was. [Y] kon wel aan mij merken dat ik het er niet mee eens was. Wij leveren speenbiggen, daar zijn maar enkele afnemers voor. Ik kon op dat moment niet meteen tegen [Y] zeggen dat ik per direct ging stoppen met deze samenwerking. De afzetmarkt was immers beperkt. (…)
U houdt mij voor dat de heer [A] verklaard heeft dat hij dit document bij de bespreking heeft uitgedeeld. Ik kan u zeggen dat mij dit document niet ter hand is gesteld tijdens het gesprek.
Er is ons ook nooit een onderbouwing in Agrovision gegeven. Toen duidelijk werd dat [Y] die EUR 4,00 per big verlaging in de prijs had doorgevoerd, heb ik hem direct gebeld. Ik zei hem dat die korting niet was afgesproken. Daarop reageerde [Y] dat hij het toch zou doorvoeren en dat hij de korting zou blijven hanteren in de toekomst. Ik weet niet meer wat mijn reactie daarop was. (…)
Dat ik het niet eens was met de stelling van [Y] tijdens het gesprek dat hij de korting toch zou doorvoeren, kon [Y] zien aan mijn non verbale houding. Ik krijg dan een boos gezicht en raak op zo’n moment naar binnen gekeerd. Dit moet duidelijk zijn geweest.
2.9.
[D] heeft als volgt verklaard:
Volgens mij heb ik [E] vooraf telefonisch gesproken over een discussie die ontstaan was over de facturatie waarbij [Y] zelfstandig de biggenprijs had aangepast. [X] vertelde mij dat er een gesprek zou worden gepland met [Y] . Ik weet niet meer 100% zeker of het aanpassen van de biggenprijs de aanleiding was voor dit overleg, maar het ging in ieder geval wel over de samenwerking. (…)
U toont mij productie 9 bij conclusie van antwoord, pagina 2. Ik herken dit stuk zo niet, ik heb dit ook niet in mijn eigen dossier, maar volgens mij worden in dit stuk wel de onderwerpen genoemd die tijdens het gesprek onderwerp zijn geweest. Het is mij vooral bij gebleven dat er volgens [Y] een groot verlies was en dat er daarom een correctie zou moeten komen, het bedrag van EUR 160.000,00 komt mij bekend voor. (…)
[Y] deelde ons mee dat de biggenprijs omlaag zou worden bijgesteld. Dit was een voldongen feit. Wij waren hier niet mee bekend. De doelstelling was in mijn ogen dat het risico van de stal in Duitsland niet meer onder verantwoording van [E] zou plaatsvinden. Als het om zo’n groot verlies zou gaan kon [E] dat niet dragen. (…)
Ik was niet op de hoogte waar dit verlies vandaan kwam. Ik kon dat niet controleren aan de hand van cijfers. Er is afgesproken dat de cijfers in Agrovision zouden worden verstrekt maar ik heb die cijfers niet gekregen.
Er is tijdens het gesprek gesproken over de aanpassing van de biggenprijs. In het gesprek werd duidelijk dat [Y] een aanpassing wilde doen en wij werden daarmee overvallen. Wij kenden de cijfers niet. In mijn herinnering was die korting op dat moment door [Y] al doorgevoerd zonder overleg met ons. Volgens mij heeft [E] mij na het gesprek een lijstje gegeven en daarbij vertelde dat hij volgens mij EUR 4,00 per big werd gekort. U vraagt mij of er tijdens het gesprek onderhandeld is over de prijs. Daarop antwoord ik dat onderhandelen in mijn ogen niet mogelijk was omdat wij geen cijfers of onderbouwing hadden. (…)
2.10.
Naar het oordeel levert de verklaring van [A] voldoende steunbewijs op om de verklaring van [B] voldoende geloofwaardig te maken. Op de meest essentiële onderdelen verklaren beide getuigen consistent: er is gesproken over de korting op de biggenprijs aan de hand van een door [A] opgesteld document voorzien van een berekening (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie). Zowel [A] als [Y] verklaren dat er een discussie ontstond over de voorgestelde korting van zes euro en dat uiteindelijk na een pittige discussie de korting is vastgesteld op vier euro. Wel wilden de heer [E] en [D] volgens zowel [A] als [Y] een onderbouwing van de cijfers. De verklaringen van de heer [E] en [D] , allebei bij het gesprek aanwezig, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. De heer [E] geeft in zijn verklaring aan dat hij niet meer weet wat zijn reactie was op het voorstel van [Y] en dat hij boos was, maar dat hij dit enkel non-verbaal heeft geuit. Op de opmerking van [B] dat hij de korting toch ging doorvoeren heeft hij evenmin gereageerd. Hij heeft het overgelaten aan [D] , maar hij weet niet meer precies wat [D] gezegd heeft. [D] verklaart enkel dat hij en de heer [E] werden overvallen door het bijstellen van de biggenprijs en dat zij voor een voldongen feit werden gesteld. [D] wilde een financiële onderbouwing, omdat hij de cijfers niet kende. De heer [E] en [D] geven bovendien geen consistente weergave van het gesprek. Zo was volgens [D] de korting voor het gesprek al doorgevoerd, terwijl de heer [E] heeft verklaard dat de aanleiding een andere was dan aanpassing van de korting. De verklaring van [E] dat zij na afloop van het gesprek van haar man heeft vernomen dat het niet tot een afspraak is gekomen, is van horen zeggen en is onvoldoende specifiek om aan de verklaringen van [A] en [Y] af te doen.
2.11.
Voorts heeft [Y] de korting direct na het gesprek doorgevoerd in de facturatie aan [X] , hetgeen blijkt uit het e-mailbericht van 28 oktober 2013 van [A] aan [C] . In die e-mail geeft [A] opdracht aan [C] om de afrekening aan te passen conform de gemaakte afspraak van 25 euro korting.
2.12.
Concluderend kan de rechtbank aan de verklaringen van [A] en [Y] (in combinatie met het e-mailbericht van 28 oktober 2013) in verhouding tot de verklaringen van de heer [E] en [D] een genoegzame mate van zekerheid ontlenen dat partijen op 25 oktober 2013 hebben afgesproken dat de korting op de biggenprijs zal worden gewijzigd naar € 25,00 exclusief btw. Weliswaar volgt uit de verklaringen van de getuigen die bij het gesprek aanwezig waren dat [Y] nog een financiële onderbouwing zou sturen aan [X] , maar niet is gebleken dat die onderbouwing een ontbindende of opschortende voorwaarde voor de afspraak zou zijn. De beantwoording van de vraag of die onderbouwing wel of niet door [X] is ontvangen, kan om die reden in het midden blijven.
2.13.
Het vorenstaande betekent dat [Y] is geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds in het tussenvonnis is aangekondigd (r.o. 4.12), zal de vordering van [X] ten bedrage van € 45.766,56 (bestaande uit de in haar ogen onterecht gehanteerde kortingen door [Y] ) bijgevolg worden afgewezen.
2.14.
Met inachtneming van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen, zal de vordering van [X] tot een bedrag van € 34.218,08 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Gelet op het terechte beroep van [Y] op verrekening en nu [X] geen inzicht heeft gegeven op welke wijze de wettelijke handelsrente in verband met die verrekening moet worden berekend, zal de rechtbank de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding. [X] heeft voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [X] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het versturen van een enkele brief is in het geval sprake is van een handelsovereenkomst voldoende voor de verschuldigdheid van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat het verweer van [Y] niet slaagt. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten op basis van de toegewezen hoofdsom bepalen op € 1.117,18 conform het wettelijke tarief.
2.15.
Het grootste deel van de oorspronkelijke vordering van [X] zal gelet op het vorenstaande worden afgewezen. Hoewel een deel van de vordering van [X] ad € 35.335,26 inclusief buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, ziet de rechtbank mede gelet op de geslaagde bewijsopdracht aan de zijde van [Y] aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.
in reconventie
2.16.
In reconventie heeft [Y] vergoeding gevorderd van het door haar gestelde geleden verlies gedurende de looptijd van het contract ad € 197.812,53 inclusief btw. De rechtbank heeft in het tussenvonnis (r.o. 4.16 en 4.17) reeds geoordeeld dat deze vordering moet worden afgewezen.
2.17.
[Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op € 1.707,00 wegens salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.707,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [Y] om aan [X] te betalen een bedrag van € 35.335,26 (vijfendertig duizenddriehonderdvijfendertig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 34.218,08 vanaf 31 augustus 2016, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.707,00,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: