ECLI:NL:RBOVE:2018:2989

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/220323 / KG ZA 18-198
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.G. Blankestijn, dat gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Morsink, zou worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van een woning die beide partijen gezamenlijk bezitten. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn sinds 2008 uit elkaar en hebben in 2000 de woning en een aangrenzende strook grond in gemeenschappelijk eigendom verkregen. Eiseres stelde dat gedaagde zijn medewerking aan de verkoop van de woning zou verlenen op basis van afspraken gemaakt op 30 juni 2015, maar gedaagde weigerde dit te doen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat voor toewijzing van de vordering in kort geding vereist is dat met grote waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de vordering ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De rechter concludeerde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vordering. Eiseres had geen taxatierapport over de woning overgelegd en de voorzieningenrechter kon niet zonder meer aannemen dat de opbrengst van de woning hoger zou zijn dan de hypothecaire schuld. De vordering van eiseres werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/220323 / KG ZA 18-198
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E.G. Blankestijn te Almelo,
tegen
[gedaagde ],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Morsink te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde ] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 4 producties van 18 juli 2018
  • de producties 1 t/m 8b van [gedaagde ] , ontvangen op 25 juli 2018
  • de productie 5 van [eiseres] , ontvangen op 25 juli 2018
  • de mondelinge behandeling van 26 juli 2018
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde ]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde ] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De affectieve relatie tussen [eiseres] en [gedaagde ] is in het jaar 2008 geëindigd.
2.3.
[eiseres] en [gedaagde ] hebben sinds 21 juli 2000 de gemeenschappelijke eigendom van de woning aan [het adres] in [woonplaats 2] (hierna te noemen: de woning).
2.4.
Op 28 januari 2001 hebben [eiseres] en [gedaagde ] bij de woning een aangrenzende strook grond van 14 centiare in eigendom verkregen.
2.5.
Op de woning rust een hypothecaire geldlening van € 249.579,12 bij de Westland Utrecht Hypotheek Bank ten aanzien waarvan partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.6.
Na het feitelijk uiteengaan van partijen is [gedaagde ] in de woning blijven wonen. [eiseres] heeft een andere woonruimte betrokken.
2.7.
Er is geen betalingsachterstand op de hypothecaire geldlening.
2.8.
Op of omstreeks 30 juni 2015 hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer de verdeling van de woning en de daarop rustende hypotheek.
2.9.
[gedaagde ] weigert medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - [gedaagde ] te veroordelen om onvoorwaardelijk en onherroepelijk alle medewerking te verlenen om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, en veroordeling van [gedaagde ] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] verwijt [gedaagde ] dat hij zijn medewerking niet wenst te verlenen aan de onderhandse verkoop van de woning. Partijen hebben op 30 juni 2015 afgesproken dat [gedaagde ] vóór 30 juni 2018 zijn medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning. Hieraan heeft [gedaagde ] geen uitvoering gegeven. [eiseres] vordert nakoming. Van [eiseres] kan niet worden verwacht dat zij in een onverdeelde boedel blijft zitten nu zij en [gedaagde ] sinds 2008 uit elkaar zijn en dat een verkoop van de woning ertoe zal leiden dat de woning met winst wordt verkocht.
3.3.
[gedaagde ] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing in kort geding van een vordering tot nakoming van een overeenkomst is in de regel alleen plaats indien met grote waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat ook in een bodemprocedure toewijzing van de vordering tot nakoming te verwachten is. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde ] - bij het sluiten van de overeenkomst op 30 juni 2015 - de verplichting op zich heeft genomen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning indien deze niet vóór 30 juni 2018 is verkocht. In de door [eiseres] overgelegde overeenkomst van 30 juni 2015 is ten aanzien van de woning onder meer opgenomen:

(…)

Zodra [gedaagde ] de financiële mogelijkheid heeft zal hij [eiseres] uitkopen uit de woning aan [het adres] te [woonplaats 2] , zodat hij enig eigenaar wordt van deze woning, waarbij [eiseres] geen restschuld zal overhouden voortkomende uit de hypothecaire schulden bij de Westland Utrecht Bank [1] , [2] en [3] . Uiterlijk tot 3 jaar na vandaag heeft [gedaagde ] de mogelijkheid [eiseres] uit te kopen uit de woning. Uiterlijk 3 jaar na vandaag zal [gedaagde ] meewerken aan de verkoop van de woning waarbij de minimumprijs voor de woning € 250.000,= zal zijn. (…)
Datum..30 juni 2015 (…)
[gedaagde ] betwist deze overeenkomst en beroept zich op een andere overeenkomst waarin nieuwe afspraken ten aanzien van de woning zouden zijn gemaakt. In de door [gedaagde ] overgelegde overeenkomst is de hiervoor aangehaalde passage met de pen doorgestreept en onder meer met de hand bijgeschreven dat [gedaagde ] - in tegenstelling tot de eerder gemaakte afspraken - in de woning kan blijven wonen totdat zijn letselschadezaken volledig zijn afgerond en sowieso tot en met het jaar 2035.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestaan van de nieuwe afspraken zoals gesteld door [gedaagde ] onvoldoende aannemelijk zijn. Niet valt in te zien waarom [eiseres] ermee zou hebben ingestemd dat [gedaagde ] tot het jaar 2035 in de woning zou mogen blijven wonen, terwijl partijen in eerste instantie een uiterlijke termijn van 30 juni 2018 hadden afgesproken. [gedaagde ] heeft daarvoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Zulks kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de door [gedaagde ] overgelegde documenten van onder meer 25 juni 2015. Het lijkt er op dat - voor zover de voorzieningenrechter in het beperkte bestek van onderhavige procedure kan beoordelen - de nieuwe afspraken in de overeenkomst van 30 juni 2015 er op een later moment met de hand zijn bijgeschreven door [gedaagde ] , zonder dat [eiseres] daarmee akkoord is gegaan.
4.4.
Ten aanzien van de onverwijlde spoed overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een toewijzing van de vordering van [eiseres] zal leiden tot een verdeling van de woning. Op zichzelf is juist dat ieder der deelgenoten te allen tijde de verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen en dat een kort geding zich ook kan lenen voor een dergelijke vordering. Voor wat betreft dit laatste is - gelet op het karakter van een kort geding - echter wel vereist dat sprake is van een spoedeisend belang dat meebrengt dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt getroffen.
4.5.
Een spoedeisend belang heeft [eiseres] bij de door haar ingestelde vordering niet aannemelijk gemaakt. [eiseres] heeft gesteld dat zij op korte termijn geld nodig heeft om zelf onroerend goed aan te schaffen en dat de tijd nu gunstig is om de woning te verkopen en de verwachting is dat de woning met winst wordt verkocht. Nog daargelaten of daarmee een spoedeisend belang ontstaat bij de onderhavige vordering, heeft zij deze stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. [eiseres] heeft in de onderhavige procedure geen taxatierapport op laten maken van de woning. Gelet op de hoogte van de hypothecaire geldlening ad € 249.579,12 en de omstandigheid dat er rondom de woning op het Villapark [A] momenteel vijf vergelijkbare woningen te koop staan, kan de voorzieningenrechter - mede gelet op het beperkte bestek van onderhavige procedure - niet zonder meer aannemen dat de opbrengst van de woning meer zal zijn dan de op de woning rustende hypotheek. Ter zitting heeft [eiseres] nog aangevoerd dat er een spaardepot zou zijn gekoppeld aan de hypothecaire geldlening en dat bij een verkoop van de woning een deel van de hypothecaire geldlening daarmee kan worden afgelost. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze stelling echter geen schriftelijke stukken overlegd en kan haar daarmee in de vordering niet steunen. Ook het enkele feit dat [eiseres] thans nog hoofdelijk is verbonden aan de hypothecaire geldlening voor de woning is onvoldoende voor het aannemen van een spoedeisend belang, nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde ] nalatig is in de nakoming van zijn hypothecaire verplichtingen.
4.6.
Dit alles brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. In de gegeven omstandigheden zal de meest gerede partij zich tot de bodemrechter dienen te wenden teneinde de verdeling van de woning te bewerkstelligen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2018.