Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
- de (aanvullende) producties 14 tot en met 17 van de zijde van [eiseres] ,
- de (aanvullende) producties A tot en met Q van de zijde van Carmel,
- de mondelinge behandeling d.d. 24 januari 2018,
- de pleitnota’s van partijen.
2.De feiten
bestuurlijke goedkeuring vraagt. De bestuurlijke goedkeuring zal betrekking hebben op alle onderdelen en niet sec de uitloop. We begrijpen dat de uitloop en de hieraan verbonden boete voor [eiseres] een hoge prioriteit heeft en wat mij betreft gaan we het hier als eerste over hebben. Mede gezien de korte tijd tussen het aanleveren van de stukken en het eerste gesprek en de samenstelling van deelnemers aan dit gesprek is het niet ondenkbaar dat we meer tijd nodig hebben om tot een goed onderbouwd advies richting directie en College van Bestuur te komen. (…)”
wel dat het gebouw aan de gevraagde prestaties moet voldoen. (…)”
(excl. btw) betaald.
3.Het geschil
4.De beoordeling
a tot en met c is voldaan en dat Carmel uiterlijk op 20 december 2017 tot betaling van het bedrag van € 481.468,-- (excl. btw) had moeten overgaan. Carmel betaalde echter slechts een bedrag van € 91.337,22 (excl. btw) en verrekende het restant van de onderhoudstermijn - een bedrag van € 390.130,78 – ten onrechte met de door haar gepretendeerde boete, aldus [eiseres] . Daargelaten dat er volgens [eiseres] geen grond is voor verrekening stelt zij dat partijen zijn overeengekomen dat Carmel zich niet meer op opschorting/verrekening zou beroepen.
(excl. btw). Tevens stelt Carmel dat niet Carmel heeft namelijk recht op een korting van € 635.538,-- over de 66 dagen dat het werk te laat is opgeleverd. Carmel heeft vrijwillig en op eigen initiatief een bedrag van € 91.337,22 betaald, waarbij zij, conform paragraaf 42 lid 6 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), de korting van € 635.538,-- heeft ingehouden op het te betalen bedrag van € 726.875,22.
20 december 2017 door Carmel aan [eiseres] . Uit de door partijen (overgelegde) gevoerde correspondentie, ook in onderlinge samenhang bezien, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet af te leiden de onder rechtsoverweging 4.4. vermelde (proces)afspraken niet meer gelden in die zin dat zij andere (daarvoor in de plaats tredende) (proces)afspraken zijn overeengekomen en dat zij overeenstemming hebben over de betaling van het bedrag van € 481.468,-- (excl. btw) door Carmel aan [eiseres] . Voor zover [eiseres] in dit verband verwijst naar het mailbericht 17 november 2017 van Carmel, kan haar dit niet baten, Dit mailbericht is, gelet op de redactie en inhoud veeleer op te vatten als een tegenvoorstel van Carmel in reactie op het mailbericht van [eiseres] van 8 november 2017. [eiseres] heeft op 21 november 2017 gereageerd op het mailbericht van 17 november 2017 van Carmel en, voorshands oordelend, volgt hieruit dat er tussen partijen geen overeenstemming bestaat over welke bedragen er betaald zouden worden en op welk moment. Ook aan het mailbericht van 5 december 2017 van [eiseres] kan naar het voorlopig oordeel niet de waarde worden toegekend die [eiseres] daaraan toekent. Carmel betwist uitdrukkelijk de daarin opgenomen afspraak, inhoudende dat zij een betalingsverplichting op zich heeft genomen, en tussen partijen is ook niet in geschil dat Carmel dit reeds tijdens de bespreking op 6 december 2017 heeft gedaan. Bovendien wordt in deze mail niet het gevorderde bedrag van € 481.468,-- (excl. btw), maar een bedrag van € 754.331,22 (excl. btw) vermeld en wordt er ook een andere uiterste betaaldag vermeld dan 20 december 2017. Ook anderszins heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Carmel haar uiterlijk per 20 december 2017 een bedrag van € 481.468,-- (excl. btw) of enig ander bedrag verschuldigd is.