ECLI:NL:RBOVE:2018:3180

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
ak_ 18 _ 564
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontheffing voor het voorhanden hebben van een geluiddemper voor vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een ontheffing wilde voor het voorhanden hebben, vervoeren en doen binnenkomen van een geluiddemper voor vuurwapens, en de minister van Justitie en Veiligheid, die deze ontheffing had geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser houder is van een Nederlandse en een Duitse jachtakte en een Europees Vuurwapenpaspoort, en dat hij jachtmogelijkheden heeft in zowel Nederland als Duitsland. Eiser had op 26 juni 2017 een verzoek om ontheffing ingediend, maar de minister heeft dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat alleen beroepsjagers in dienst van natuurorganisaties in aanmerking komen voor een dergelijke ontheffing. Eiser was van mening dat deze uitleg te beperkt was en dat ook vrijwillige jagers zoals hijzelf recht hadden op een ontheffing.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de uitleg van de minister over 'beroepsdoeleinden' niet onredelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in dienst is van een natuurorganisatie en dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen grondslag is voor het verlenen van de gevraagde ontheffing. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de restrictieve benadering van de wetgeving omtrent het bezit van geluiddempers en de noodzaak van toezicht en controle op het gebruik ervan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/564

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J. Bleker,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Faasse.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om ontheffing voor het voorhanden hebben, vervoeren en doen binnenkomen uit en uitgaan naar een Lidstaat van de EU van een geluiddemper voor vuurwapens afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) bepaalt dat wapens in de zin van deze wet de in dat artikellid vermelde of overeenkomstig dat artikellid aangewezen voorwerpen zijn, verdeeld in vier categorieën. In het eerste lid van artikel 2 van de Wwm zijn geluiddempers voor vuurwapens ingedeeld in categorie I.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm bepaalt dat, onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012, verweerder van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing kan verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot de groep van toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden.
Artikel 13, eerste lid, van de Wwm bepaalt dat het verboden is een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
2. Eiser is houder van een Nederlandse en een Duitse jachtakte en heeft een Europees Vuurwapenpaspoort. Hij heeft het jachtrecht verkregen voor een jachtveld ter grootte van 940,92 hectare in Duitsland. Daarnaast heeft eiser ook jachtmogelijkheid in Nederland, op de Veluwe. Op 26 juni 2017 heeft eiser bij verweerder een verzoek om ontheffing op grond van de Wwm ingediend voor het voorhanden hebben, vervoeren en doen binnenkomen uit en uitgaan naar een Lidstaat van de EU van een geluiddemper voor vuurwapens. Concreet heeft eiser in dit verzoek gevraagd om toestemming voor het thuis opbergen van een geluiddemper, deze mee te nemen naar zijn jachtgebieden in Duitsland en Nederland, daar te gebruiken en daarna weer thuis op te bergen.
Op 29 augustus 2017 heeft de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) desgevraagd advies uitgebracht over het verzoek van eiser. De korpschef heeft geadviseerd om de gevraagde ontheffing te weigeren, omdat het ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wwm verboden is om een wapen uit categorie I als bedoeld in de Wwm voorhanden te hebben, te vervoeren en te doen binnenkomen en uitgaan.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat moet worden aangenomen dat uitsluitend van beroepsdoeleinden in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm sprake is bij personeelsleden in dienst van een natuurorganisatie die zich bezighoudt met (wild)beheer en schadebestrijding, in een onder het beheer van deze organisatie vallend natuurgebied. Volgens verweerder is sprake van een natuurorganisatie in vorenbedoelde zin indien er aan een organisatie ontheffing is verleend, door bijvoorbeeld Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten, waaruit blijkt dat deze organisatie is belast met de realisatie van een bepaalde hoeveelheid afschot in een op de ontheffing aangewezen jachtgebied en waarbij een geluiddemper wordt aangemerkt als een geoorloofd jachtmiddel om voornoemd afschot te bewerkstelligen. Voorts dient de beoogde gebruiker van de geluiddemper op deze ontheffing vermeld te staan en in dienst te zijn als jager bij de desbetreffende natuurorganisatie. Op deze wijze wordt volgens verweerder ook een zo effectief mogelijk toezicht met het oog op beperking van risico’s voor de veiligheid in de samenleving bereikt. Daarbij heeft verweerder vermeld dat wapens uit categorie I als bedoeld in de Wwm door de wetgever als ongewenst zijn aangemerkt, dat daarom het legale bezit van wapens uit deze categorie door particulieren in beginsel is uitgesloten en dat voor uitzonderingen op dit uitgangspunt een zeer restrictief beleid wordt gevoerd.
Omdat eiser geen betaald dienstverband bij een natuurorganisatie in de hiervoor beschreven zin heeft, heeft verweerder geconcludeerd dat zijn verzoek om ontheffing geen betrekking heeft op een wapen, behorend tot de groep van toestellen en voorwerpen voor beroepsdoeleinden in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat eisers verzoek ook geen betrekking heeft op een wapen dat tot één van de andere groepen uit artikel 4, eerste lid, van de Wwm behoort, zodat dit artikellid geen grondslag biedt om in dit geval de gevraagde ontheffing aan eiser te verlenen.
4. Eiser is van mening dat verweerder een te beperkte uitleg geeft aan het begrip ‘beroepsdoeleinden’ uit artikel 4, eerste lid, onder e, van de Wwm. Volgens hem moeten daaronder ook ‘vrijwillige’ jagers die, zoals hij, op professionele, beroepsmatige wijze het wildbeheer uitoefenen worden geschaard. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen deze vrijwillige professionals, die 99,9% van het door de provincies bepaalde wildbeheer in Nederland voor hun rekening zouden nemen, en jagers in dienst van een natuurorganisatie is volgens eiser gekunsteld en ongerechtvaardigd. Eiser doet namelijk exact hetzelfde als een werknemer met een jachtakte in dienst van een natuurorganisatie en de Wet natuurbescherming en de ontheffingen van de provincies leggen ook aan de vrijwillige jagers diverse verplichtingen op. Verder leidt het verlenen van een ontheffing aan vrijwillige jagers met een jachtakte niet tot meer gevaar voor de maatschappij. Uit Duits onderzoek, met referenties naar Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk, waar geluiddempers wel zijn toegestaan, blijkt namelijk dat de vrees hiervoor ongegrond is. Ook biedt het enkel aan natuurorganisaties verstrekken van ontheffingen in de praktijk geen extra waarborgen voor toezicht en controle op de wapens die jagers voorhanden hebben, omdat er al streng en intens toezicht op de vrijwillige professionals is. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij groot belang bij de ontheffing heeft, omdat een geluiddemper aanzienlijke gehoorschade kan voorkomen.
In dat verband heeft hij gesteld dat uit Europese richtlijnen en Nederlandse regelgeving voor de bescherming van werknemers én vrijwilligers blijkt dat geluidoverlast, zoals een schotknal, primair bij de bron moet worden aangepakt en dat daarna pas moet worden gekeken naar passieve bescherming, zoals oorkappen of andere gehoorbescherming.
5. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3272, zich reeds heeft uitgelaten over de uitleg die verweerder geeft aan het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm gestelde criterium ‘beroepsdoeleinden’. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het door verweerder ter invulling van dit criterium gestelde vereiste dat sprake moet zijn van een (betaald) dienstverband tussen de gebruiker van de geluiddemper en een organisatie die belast is met (wild)beheer en schadebestrijding niet onredelijk is. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat het door verweerder gemaakte onderscheid dient te worden bezien in het licht van een zo effectief mogelijk toezicht met het oog op beperking van risico’s voor de veiligheid van de samenleving. Daarbij is de gedachte dat, door uitsluitend aan organisaties ontheffing te verlenen, de opbergplaats van geluiddempers centraal wordt geregeld, hetgeen de mogelijkheden van toezicht en controle door de korpschef bevordert. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het gemaakte onderscheid tussen natuurorganisaties met jagers in loondienst enerzijds en jagers die niet in dienst zijn van een organisatie in het kader van (wild)beheer en schadebestrijding anderzijds niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
6. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om het oordeel van de Afdeling over de invulling die verweerder geeft aan het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm gestelde criterium ‘beroepsdoeleinden’ niet te volgen. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser niet in dienst is van een natuurorganisatie die zich bezig houdt met (wild)beheer en schadebestrijding. Dit betekent dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm in dit geval geen grondslag biedt om de gevraagde ontheffing te verlenen en het verzoek daartoe in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
7. Dat geluiddempers in enkele andere Europese landen wel (meer) geaccepteerd zouden zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor eisers stelling dat het verlenen van de gevraagde ontheffing voor een geluiddemper niet tot meer gevaar voor de maatschappij zal leiden. De rechtbank acht verweerders standpunt, dat door alleen aan natuurorganisaties ontheffingen te verlenen het aantal in omloop zijnde geluiddempers wordt beperkt, niet onredelijk. Ook komt het de rechtbank logisch voor dat dit de mogelijkheden van toezicht en controle bevordert. Dat, zoals eiser heeft gesteld, in de praktijk niet altijd de voorschriften voor het centraal opbergen en bewaren van geluiddempers uit de aan natuurorganisaties verleende ontheffingen worden nageleefd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting verklaard hiernaar nog te zullen kijken. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser in zijn hoedanigheid van jager geen werknemer is, zodat de wettelijke bepalingen inzake arbeidsomstandigheden in dat verband voor hem niet gelden.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.