Overwegingen
1. Artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) bepaalt dat wapens in de zin van deze wet de in dat artikellid vermelde of overeenkomstig dat artikellid aangewezen voorwerpen zijn, verdeeld in vier categorieën. In het eerste lid van artikel 2 van de Wwm zijn geluiddempers voor vuurwapens ingedeeld in categorie I.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm bepaalt dat, onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012, verweerder van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing kan verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot de groep van toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden.
Artikel 13, eerste lid, van de Wwm bepaalt dat het verboden is een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
2. Eiser is houder van een Nederlandse en een Duitse jachtakte en heeft een Europees Vuurwapenpaspoort. Hij heeft het jachtrecht verkregen voor een jachtveld ter grootte van 940,92 hectare in Duitsland. Daarnaast heeft eiser ook jachtmogelijkheid in Nederland, op de Veluwe. Op 26 juni 2017 heeft eiser bij verweerder een verzoek om ontheffing op grond van de Wwm ingediend voor het voorhanden hebben, vervoeren en doen binnenkomen uit en uitgaan naar een Lidstaat van de EU van een geluiddemper voor vuurwapens. Concreet heeft eiser in dit verzoek gevraagd om toestemming voor het thuis opbergen van een geluiddemper, deze mee te nemen naar zijn jachtgebieden in Duitsland en Nederland, daar te gebruiken en daarna weer thuis op te bergen.
Op 29 augustus 2017 heeft de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) desgevraagd advies uitgebracht over het verzoek van eiser. De korpschef heeft geadviseerd om de gevraagde ontheffing te weigeren, omdat het ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wwm verboden is om een wapen uit categorie I als bedoeld in de Wwm voorhanden te hebben, te vervoeren en te doen binnenkomen en uitgaan.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat moet worden aangenomen dat uitsluitend van beroepsdoeleinden in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm sprake is bij personeelsleden in dienst van een natuurorganisatie die zich bezighoudt met (wild)beheer en schadebestrijding, in een onder het beheer van deze organisatie vallend natuurgebied. Volgens verweerder is sprake van een natuurorganisatie in vorenbedoelde zin indien er aan een organisatie ontheffing is verleend, door bijvoorbeeld Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten, waaruit blijkt dat deze organisatie is belast met de realisatie van een bepaalde hoeveelheid afschot in een op de ontheffing aangewezen jachtgebied en waarbij een geluiddemper wordt aangemerkt als een geoorloofd jachtmiddel om voornoemd afschot te bewerkstelligen. Voorts dient de beoogde gebruiker van de geluiddemper op deze ontheffing vermeld te staan en in dienst te zijn als jager bij de desbetreffende natuurorganisatie. Op deze wijze wordt volgens verweerder ook een zo effectief mogelijk toezicht met het oog op beperking van risico’s voor de veiligheid in de samenleving bereikt. Daarbij heeft verweerder vermeld dat wapens uit categorie I als bedoeld in de Wwm door de wetgever als ongewenst zijn aangemerkt, dat daarom het legale bezit van wapens uit deze categorie door particulieren in beginsel is uitgesloten en dat voor uitzonderingen op dit uitgangspunt een zeer restrictief beleid wordt gevoerd.
Omdat eiser geen betaald dienstverband bij een natuurorganisatie in de hiervoor beschreven zin heeft, heeft verweerder geconcludeerd dat zijn verzoek om ontheffing geen betrekking heeft op een wapen, behorend tot de groep van toestellen en voorwerpen voor beroepsdoeleinden in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat eisers verzoek ook geen betrekking heeft op een wapen dat tot één van de andere groepen uit artikel 4, eerste lid, van de Wwm behoort, zodat dit artikellid geen grondslag biedt om in dit geval de gevraagde ontheffing aan eiser te verlenen.
4. Eiser is van mening dat verweerder een te beperkte uitleg geeft aan het begrip ‘beroepsdoeleinden’ uit artikel 4, eerste lid, onder e, van de Wwm. Volgens hem moeten daaronder ook ‘vrijwillige’ jagers die, zoals hij, op professionele, beroepsmatige wijze het wildbeheer uitoefenen worden geschaard. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen deze vrijwillige professionals, die 99,9% van het door de provincies bepaalde wildbeheer in Nederland voor hun rekening zouden nemen, en jagers in dienst van een natuurorganisatie is volgens eiser gekunsteld en ongerechtvaardigd. Eiser doet namelijk exact hetzelfde als een werknemer met een jachtakte in dienst van een natuurorganisatie en de Wet natuurbescherming en de ontheffingen van de provincies leggen ook aan de vrijwillige jagers diverse verplichtingen op. Verder leidt het verlenen van een ontheffing aan vrijwillige jagers met een jachtakte niet tot meer gevaar voor de maatschappij. Uit Duits onderzoek, met referenties naar Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk, waar geluiddempers wel zijn toegestaan, blijkt namelijk dat de vrees hiervoor ongegrond is. Ook biedt het enkel aan natuurorganisaties verstrekken van ontheffingen in de praktijk geen extra waarborgen voor toezicht en controle op de wapens die jagers voorhanden hebben, omdat er al streng en intens toezicht op de vrijwillige professionals is. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij groot belang bij de ontheffing heeft, omdat een geluiddemper aanzienlijke gehoorschade kan voorkomen.
In dat verband heeft hij gesteld dat uit Europese richtlijnen en Nederlandse regelgeving voor de bescherming van werknemers én vrijwilligers blijkt dat geluidoverlast, zoals een schotknal, primair bij de bron moet worden aangepakt en dat daarna pas moet worden gekeken naar passieve bescherming, zoals oorkappen of andere gehoorbescherming.
5. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3272, zich reeds heeft uitgelaten over de uitleg die verweerder geeft aan het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm gestelde criterium ‘beroepsdoeleinden’. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het door verweerder ter invulling van dit criterium gestelde vereiste dat sprake moet zijn van een (betaald) dienstverband tussen de gebruiker van de geluiddemper en een organisatie die belast is met (wild)beheer en schadebestrijding niet onredelijk is. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat het door verweerder gemaakte onderscheid dient te worden bezien in het licht van een zo effectief mogelijk toezicht met het oog op beperking van risico’s voor de veiligheid van de samenleving. Daarbij is de gedachte dat, door uitsluitend aan organisaties ontheffing te verlenen, de opbergplaats van geluiddempers centraal wordt geregeld, hetgeen de mogelijkheden van toezicht en controle door de korpschef bevordert. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het gemaakte onderscheid tussen natuurorganisaties met jagers in loondienst enerzijds en jagers die niet in dienst zijn van een organisatie in het kader van (wild)beheer en schadebestrijding anderzijds niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. 6. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om het oordeel van de Afdeling over de invulling die verweerder geeft aan het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm gestelde criterium ‘beroepsdoeleinden’ niet te volgen. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser niet in dienst is van een natuurorganisatie die zich bezig houdt met (wild)beheer en schadebestrijding. Dit betekent dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm in dit geval geen grondslag biedt om de gevraagde ontheffing te verlenen en het verzoek daartoe in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
7. Dat geluiddempers in enkele andere Europese landen wel (meer) geaccepteerd zouden zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor eisers stelling dat het verlenen van de gevraagde ontheffing voor een geluiddemper niet tot meer gevaar voor de maatschappij zal leiden. De rechtbank acht verweerders standpunt, dat door alleen aan natuurorganisaties ontheffingen te verlenen het aantal in omloop zijnde geluiddempers wordt beperkt, niet onredelijk. Ook komt het de rechtbank logisch voor dat dit de mogelijkheden van toezicht en controle bevordert. Dat, zoals eiser heeft gesteld, in de praktijk niet altijd de voorschriften voor het centraal opbergen en bewaren van geluiddempers uit de aan natuurorganisaties verleende ontheffingen worden nageleefd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting verklaard hiernaar nog te zullen kijken. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser in zijn hoedanigheid van jager geen werknemer is, zodat de wettelijke bepalingen inzake arbeidsomstandigheden in dat verband voor hem niet gelden.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.