ECLI:NL:RBOVE:2018:3226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18_532
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot beëindiging persoonsgebonden budget en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. De eiser had een beroep ingesteld tegen een besluit van 23 mei 2017, waarin hem werd meegedeeld dat hij geen zorg meer mocht ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), maar alleen nog zorg in natura. Dit besluit werd op 1 februari 2018 gehandhaafd, maar met een gewijzigde motivering. De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser niet beschikte over het vereiste procesbelang. De rechtbank overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden behaald en feitelijk betekenis heeft voor de indiener. In deze zaak ging het om een reeds verstreken periode, en de rechtbank concludeerde dat er geen onderbouwd verzoek om schadevergoeding was ingediend. De rechtbank merkte op dat de indicatie van de eiser per 1 augustus 2017 was geëindigd en dat hij pas geruime tijd later een nieuwe indicatie had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter W.F. Bijloo, in aanwezigheid van griffier W. Veldman, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/532

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser,

gemachtigde: mr. M.P. Smit,
en

het college en burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij geen zorg meer mag ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Eiser kan alleen nog zorg in natura ontvangen.
Bij besluit van 1 februari 2018, verzonden op 5 februari 2018, (het bestreden besluit), heeft verweerder het besluit van 23 mei 2017 gehandhaafd onder wijziging van de motivering van het besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. K.K. Spanninga.en H.E. Nieboer.

Overwegingen

1. Eiser heeft tot en met 31 juli 2017 een indicatie gehad voor ondersteuning zelfstandig leven niveau 1 en ondersteuning maatschappelijke deelname niveau 1 in de vorm van een pgb, waarvan hij zorg heeft ingekocht bij [naam] Door de Sociale Recherche Twente (SRT) is onderzoek verricht in verband met het vermoeden dat [naam] geen kwalitatieve zorg heeft aangeboden aan de cliënten. [naam] heeft per 1 maart 2017 definitief alle zorgverlening gestaakt. Op 3 mei 2017 is gerapporteerd door de SRT. Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden behaald en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding of een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097.
3. In deze zaak ligt ter beoordeling voor de periode van 23 mei 2017 tot en met 31 juli 2017, derhalve een reeds verstreken periode.
4. Eiser stelt dat hij in de te beoordelen periode zorg heeft ontvangen van zorgverlener Ararat. Eiser heeft dit niet met stukken onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat eiser schade heeft geleden. Ook overigens is de rechtbank uit de gedingstukken niet gebleken dat eiser in de periode in geding zorg heeft ontvangen, waarvoor een schadevergoeding toegekend zou kunnen worden.
5. De rechtbank is ten slotte niet gebleken dat een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Eisers indicatie is per 1 augustus 2017 geëindigd. Eiser heeft pas geruime tijd na het einde van die indicatie een nieuwe indicatie aangevraagd. De periode van 1 augustus 2017 tot de nieuwe aanvraag valt buiten de omvang van dit geding. Ter zitting is gebleken dat bij besluit van 4 juni 2018 een nieuwe indicatie is afgegeven voor de periode van maart 2018 tot en met september 2018. In zijn verweerschrift vermeldt verweerder dat de aangedragen hulp van eisers zuster in het kader van die aanvraag is goedgekeurd. Tegen het besluit van 4 juni 2018 is (nog) geen bezwaar aangetekend.
6. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat eiser niet beschikt over het vereiste procesbelang en dat zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.