ECLI:NL:RBOVE:2018:3227
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser. De eiser, die sinds 21 augustus 2014 een WIA-uitkering ontvangt, was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard. Het UWV had op 27 maart 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, werd de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2017 vastgesteld op 44,22%. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat hij meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen.
Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, omdat de eiser geen goede reden had gegeven voor het niet eerder inbrengen van aanvullende medische informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de medische situatie van de eiser en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) adequaat was opgesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV op 44,22% terecht was en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier.