ECLI:NL:RBOVE:2018:3227

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18_237
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser. De eiser, die sinds 21 augustus 2014 een WIA-uitkering ontvangt, was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard. Het UWV had op 27 maart 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, werd de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2017 vastgesteld op 44,22%. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat hij meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, omdat de eiser geen goede reden had gegeven voor het niet eerder inbrengen van aanvullende medische informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de medische situatie van de eiser en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) adequaat was opgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV op 44,22% terecht was en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.L. Looijenga,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.A. Kuilderd.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser na het einde van de loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers (ex-)werkgever Vredeveld Twente B.V. (werkgever) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2017 wordt vastgesteld op 44,22%. Tot 1 januari 2020 wijzigt de hoogte van eisers WIA-uitkering echter niet. Daarna gaat een inkomenseis gelden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak van Vredeveld Twente B.V. met zaaknummer AWB 18/521.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vredeveld Twente B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. S. Heijerman. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en hierin wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie van eisers behandelend psycholoog en orthopedisch chirurg in geding te laten brengen, zoals ter zitting verzocht. Eiser heeft geen goede reden gegeven waarom deze informatie niet eerder in geding gebracht had kunnen worden. Tevens stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep recente informatie van de orthopedisch chirurg in haar beoordeling heeft betrokken.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is met ingang
van 18 juni 2007 fulltime werkzaam geweest als internationaal chauffeur bulktransport in dienst van werkgever. Op 30 juli 2012 heeft eiser zich ziek gemeld met psychische klachten en later ook fysieke klachten. Eiser heeft met ingang van 21 augustus 2014 een WIA-uitkering ontvangen in verband met volledige arbeidsongeschiktheid. Bij een beoordeling
in december 2014 is een FML opgesteld, maar op basis van die FML waren eiser toen geen functies te duiden, zodat hij ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Werkgever heeft verweerder op 24 juli 2015 verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 17 februari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt wordt geacht op medische gronden. In verband met het einde van de loongerelateerde
WGA-uitkering heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
3. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Voorts voert hij aan dat
hij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Eiser acht zich met name aangewezen op een urenbeperking. Eiser merkt alleen maar een toename van klachten.
Hij acht zich met zijn beperkingen niet in staat de geduide functies te verrichten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag.
De verzekeringsarts heeft eiser zelf gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht.
Zijn conclusies heeft de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 8 juni 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en recente medische informatie van de orthopedisch chirurg meegewogen. Verder heeft zij eiser gesproken op haar spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar visie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 20 november 2017. Uit hetgeen eiser aanvoert, volgt niet dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont.
4.2
De belastbaarheid van eiser op de datum in geding is op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser schouderklachten en nekklachten heeft.
Er is sprake van verkalkingen van diverse pezen in de schouder, hetgeen pijnklachten veroorzaakt. Daarnaast heeft eiser psychische klachten, die zijn ontstaan na problemen
in de thuissituatie en een arbeidsconflict. Verder is sprake van een redelijk stabiele diabetes en hypertensie, die met medicatie normaal gesproken goed onder controle is.
De verzekeringsarts acht eiser beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren en in het dynamisch handelen en statische houdingen. De verzekeringsarts heeft een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML aan te passen. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg blijkt dat bij eiser sprake is van pijnklachten in beide schouders. Verder is sprake van psychische problematiek die mede wordt onderhouden door de fysieke klachten en psychosociale problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML aan te passen ten aanzien van hoog handelingstempo, samenwerken en trillingsbelasting. Gezien de aard en ernst van de psychische aandoening acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet aangewezen op een zwaardere beperkingen ten aanzien van het onderdeel conflicthantering. In december 2014 is een duurbeperking aangenomen met de summiere onderbouwing dat dit op energetische gronden was als gevolg van pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat eiser overdag vermoeid is omdat hij vanwege de pijnklachten slecht slaapt. Uit het dagverhaal blijkt dat eiser de dagen, inclusief dagbesteding van 6.00 uur tot 22.00 uur wakker is. Eiser bevestigt tijdens het spreekuur in bezwaar dat hij overdag niet slaapt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht daarom geen indicatie aanwezig voor het aannemen van een duurbeperking. Aan de klachten van eiser wordt tegemoet gekomen door hem niet te laten werken in de avond en de nacht. Dit komt tevens aan de diabetes tegemoet. Vanwege de hypertensie acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende beperkingen aanwezig. Het gegeven dat eiser sinds een aantal jaren vanuit de WMO is aangewezen op individuele begeleiding en dagbesteding maakt niet dat er sprake is van een verminderde beschikbaarheid. Het gaat hier niet om een behandeling. Activeren en onder de mensen komen kan ook vanuit een werksetting.
4.3
Dat eiser zwaardere beperkingen zegt te hebben, betekent niet zonder meer dat ook
meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat eiser ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De FML bevat beperkingen en er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd, waaruit dit blijkt.
4.4
Ter zitting heeft eiser tevens gesteld dat onvoldoende is gemotiveerd waarom eiser ten opzichte van de beoordeling in 2014 op de datum in geding minder beperkt wordt geacht, met name ten aanzien van samenwerken en boven schouderhoogte actief zijn, alsmede het niet langer aannemen van een urenbeperking. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt in verband met het late tijdstip waarop dit is gesteld geen reële mogelijkheid meer te hebben om hiertegen verweer te voeren door de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een reactie te vragen. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat sinds 2014 sprake is geweest van een wisselende gezondheidstoestand van eiser, zowel wat betreft de psychische klachten,
als wat betreft de schouderklachten. De verzekeringsartsen hebben eisers belastbaarheid vastgesteld op basis van de bevindingen, zoals die waren ten tijde van hun onderzoek. Daarbij is rekening gehouden met recente informatie van de behandelende sector, met name van de orthopedisch chirurg. De rechtbank is van mening dat verweerder hiermee voldoende heeft gereageerd op hetgeen ter zitting is gesteld, met name nu het in strijd moet worden geacht met een goede procesorde, dat dit eerst ter zitting is gesteld. Eiser heeft ook geen goede reden gegeven waarom dit zo laat is gesteld.
4.5
Ter zitting is nog gewezen op het ‘Periodieke beoordelings/evaluatieformulier Zelfredzaamheid’ van 4 oktober 2017, opgesteld door S. Karasoylu, werkzaam bij SOCned. Dit formulier is echter niet opgesteld in het kader van de beoordeling van eisers belastbaarheid in het kader van een WIA-beoordeling. Dit formulier kan niet afdoen aan de FML die is opgesteld op basis van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verzekeringsartsen in het kader van een WIA-beoordeling.
4.6
Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat eiser in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en magazijn, expeditie medewerker (SBC-code 111220) te vervullen. In het rapport van 24 november 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de in geding zijnde datum.
4.7
Het voorgaande betekent dat verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid per
22 juni 2017 terecht heeft vastgesteld op 44,22%, zodat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.