ECLI:NL:RBOVE:2018:3238

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_17_953
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na beëindiging van het dienstverband en geschil over de maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W. Stals, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.B. Snoek. Eiseres had een Ziektewetuitkering ontvangen na zich ziek te melden op 15 januari 2016, maar kreeg op 3 november 2016 te horen dat zij vanaf 14 januari 2017 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd door verweerder in het bestreden besluit van 23 maart 2017 gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 5 september 2017 werd duidelijk dat de inhoud en omvang van de maatgevende arbeid van eiseres pas in beroep aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd, zowel op arbeidskundig als op verzekeringsgeneeskundig gebied. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de juiste omvang van de maatgevende arbeid hadden vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kon standhouden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was uitgevoerd en dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was haar werk als productiemedewerker te hervatten. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,--. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/953

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres,

gemachtigde: mr. E.W. Stals,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.B. Snoek.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 14 januari 2017 niet langer recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om verweerder te verzoeken de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader te laten rapporteren. Na ontvangst hiervan hebben partijen over en weer gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet binnen vier weken verklaard dat zij behandeling van het beroep op een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft hierop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is vanaf 1 februari 2015 werkzaam geweest als productiemedewerker bij Plukon via Olympia Personeelsbeheer B.V. Op 15 januari 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld met psychische klachten. Na het einde van haar dienstverband per 12 februari 2016 heeft eiseres een ZW-uitkering ontvangen. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Eiseres voert, kort weergegeven, aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Voorts voert zij aan dat zij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiseres en er is uitgegaan van te oude medische informatie. Ten onrechte is nagelaten een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen. Er is onvoldoende rekening gehouden met bijwerkingen van medicijnen. Eiseres heeft een afschrift van het volledige dossier van Mindfit in geding gebracht. Ook heeft zij een verklaring van 25 april 2017 van fysiotherapeut D. van Til in geding gebracht, waaruit blijkt dat zij nog onder behandeling is vanwege pijnklachten aan de rechterschouder en continue spanningshoofdpijn. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij nog een stekende pijn in haar rug heeft in verband met een verwijderde tumor. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte geen beperkingen aanneemt ten aanzien van rugbelastende activiteiten. Zij acht zich met haar beperkingen niet in staat haar eigen werk te verrichten. Ten slotte stelt eiseres dat ten onrechte geen arbeidsdeskundige bij de beoordeling is betrokken. Uit het dossier blijkt niet wat het vak van productiemedewerker bij Plukon concreet inhoudt. Ook heeft eiseres gesteld dat zij meer heeft gewerkt dan 12 uur per week in de maatgevende arbeid.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.2
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient onder ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de ZW te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Indien iemand voorafgaand aan de ziekmelding werkloos was, dient onder ‘zijn arbeid’ te worden verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Dit betekent dat in deze zaak voor ‘zijn arbeid’ uitgegaan dient te worden van zijn arbeid als productiemedewerker bij een soortgelijke werkgever.
3.4
Naar aanleiding van het in beroep aangevoerde is op 4 september 2017 gerapporteerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In zijn rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de inhoud en de belasting van de maatgevende arbeid omschreven. Naar aanleiding van de behandeling ter zitting heeft verweerder in zijn brief van 15 januari 2018 inzicht gegeven in de urenomvang van de maatgevende arbeid. Daaruit blijkt dat de maatgevende arbeid wisselde in omvang, maar dat eiseres meer heeft gewerkt dan 12 uur per week, waarvan is uitgegaan bij de beoordeling.
3.5
De rechtbank stelt vast dat eerst in beroep de inhoud en omvang van de maatgevende arbeid van eiseres duidelijk zijn geworden. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige motivering ontbeert. Ook de verzekeringsgeneeskundige motivering van het bestreden besluit moet ondeugdelijk worden geacht, aangezien de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten primair en in bezwaar zijn uitgegaan van een onjuiste omvang van de maatgevende arbeid. Derhalve kan het bestreden besluit geen stand houden vanwege strijd met artikelen 7:12, eerste lid, en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet daarbij aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, gelet op het volgende.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft eiseres zelf gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft hij telefonisch informatie ingewonnen bij de bedrijfsarts en die in zijn beoordeling betrokken. Zijn conclusies heeft de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 28 oktober 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en recente medische informatie meegewogen. Verder heeft hij eiseres gesproken op de hoorzitting en aansluitend aan de hoorzitting onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep recente informatie van de huisarts in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn visie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 21 maart 2017. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont.
3.7.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de uiteindelijke conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.7.1
De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiseres bekend is met psychische en lichamelijke klachten. De psychische klachten zijn sinds het laatste bezoek aan de bedrijfsarts verder verbeterd, maar leiden nog wel tot belemmeringen in geheugen en aandacht. Ook zijn er knelpunten in het omgaan met conflicten en emoties. Dit is volgens de verzekeringsarts echter voor de uitvoering van haar productiewerkzaamheden geen belemmering. De lichamelijke klachten bestaan volgens eiseres uit belemmeringen in langdurig lopen en in langdurig gebogen actief zijn. Deze lichamelijke klachten maken eiseres volgens de verzekeringsarts niet arbeidsongeschikt voor het eigen werk, omdat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. De verzekeringsarts acht eiseres dan ook niet langer ongeschikt tot het verrichten van de maatgevende arbeid.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen redenen om af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts. In het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting in combinatie met de opgevraagde medische informatie zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen met betrekking tot de medische situatie op datum in geding die aanleiding vormen de medische grondslag van het primaire besluit onjuist te achten. Juist het hervatten van haar arbeid part time kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor eiseres van psycho-hygiënisch belang zijn. Immers door de structuur van werk en afleiding die het geeft in combinatie met de sociale contacten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist het hervatten van het eigen werk, hetgeen haalbaar is, niet schadelijk voor eiseres.
3.7.2
Weliswaar is geen FML opgesteld, maar de verzekeringsarts heeft de vastgestelde beperkingen voldoende beschreven in zijn rapport 28 oktober 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres kort voor de datum in geding op zijn spreekuur gezien en geen aanleiding gezien eiseres anders of meer beperkt te achten. Dat eiseres zwaardere beperkingen zegt te hebben, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat eiseres ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Er zijn beperkingen aangenomen en er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn.
3.7.3
Ten aanzien van de in geding gebrachte medische informatie van Mindfit heeft verweerder in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat de behandelingen bij Mindfit rond oktober 2016 zijn gestopt. Eiseres was op de datum in geding onder behandeling van POH-GGZ E. Drenth. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft recente medische informatie van deze behandelaar met betrekking tot de psychische gesteldheid van eiseres verkregen via de huisarts en in zijn onderzoek betrokken. Ten aanzien van de medische informatie van het UMC Groningen heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze bekend was bij de verzekeringsarts, zodat deze in de beoordeling is meegewogen. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat een medische verklaring voor de klachten van eiseres hieruit niet naar voren komt. In zijn verweerschrift heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat uit het medicatie-overzicht moet worden afgeleid dat eiseres op de datum in geding geen medicatie in de vorm van mirtazapine of temazepam (meer) gebruikte.
3.7.4
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 4 december 2017 en
23 mei 2018 afdoende gemotiveerd waarom hij in de door eiseres in beroep overgelegde medische gegevens en in hetgeen ter zitting is besproken geen aanleiding ziet om anders te concluderen. De overgelegde medische informatie is congruent met de bekende gegevens en geeft geen reden om het ingenomen verzekeringsgeneeskundige standpunt te wijzigen. Eiseres moet met haar beperkingen in staat worden geacht het eigen werk uit de voeren. Dat is fysiek en psychisch zeer beperkt belastende arbeid. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een urenbeperking. Hij acht eiseres, rekening houdend met de gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid, ook niet preventief aangewezen op een urenbeperking. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
3.7.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nader onderzoek door een onafhankelijk medisch deskundige, zoals eiseres heeft verzocht.
3.8
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres met ingang van 14 januari 2017 terecht geschikt acht tot het verrichten van haar werk als productiemedewerker bij een soortgelijke werkgever in een omvang, zoals vermeld in verweerders brief van 15 januari 2018, zodat eiseres met ingang van deze datum geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.