In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een jonge werknemer, [eiser], en zijn voormalige werkgever, BOUWKUNDIG DIENSTEN CENTRUM TWENTE B.V. (BDC). [Eiser], een 24-jarige bouwkundig tekenaar, had per 1 september 2018 ontslag genomen met de intentie om in dienst te treden bij een oud-collega die een nieuw bedrijf, BrainWorkz, wilde oprichten. Dit was in strijd met het concurrentiebeding dat hij had met BDC. [Eiser] vorderde in kort geding de schorsing van het concurrentiebeding en beperking van het relatiebeding, omdat hij meende dat het beding onredelijk was en hem belemmerde in zijn carrière.
De rechtbank oordeelde dat [eiser] spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij al ontslag had genomen en per 1 september 2018 bij BrainWorkz kon beginnen. De voorzieningenrechter overwoog dat BDC en BrainWorkz directe concurrenten zijn en dat indiensttreding bij BrainWorkz zou leiden tot strijd met het concurrentiebeding. Echter, de rechter vond ook dat de duur van het concurrentiebeding van twee jaar onbillijk was in verhouding tot de belangen van [eiser] en schorste het beding met ingang van 1 januari 2019.
Wat betreft het relatiebeding oordeelde de rechtbank dat BDC een belang had om haar relaties te beschermen, maar dat de definitie van klanten en relaties verduidelijking behoefde. De rechter beperkte de duur van het relatiebeding tot één jaar en bepaalde dat BDC binnen zeven dagen een lijst van klanten en relaties aan [eiser] moest verstrekken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.