ECLI:NL:RBOVE:2018:3750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
C/08/219070 / HA ZA 18-274
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en verwijzingsincident in civiele procedure met internationale aspecten

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is op 15 augustus 2018 een tussenvonnis uitgesproken in een bevoegdheids- en verwijzingsincident. De eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en de besloten vennootschap Duboro B.V., hebben vorderingen ingesteld tegen drie gedaagden, waaronder de vennootschappen Rubin Goldschmuck GmbH en Steinberg Ringfabrik GmbH, die in Duitsland zijn gevestigd. De eisers vorderen onder andere schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de gedaagden, die volgens hen heeft geleid tot een onterecht hoge inkoopprijs voor aandelen in twee vennootschappen. De gedaagden hebben een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de schadeveroorzakende feiten zich in Duitsland hebben afgespeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de schade in Nederland is ingetreden en de onrechtmatige daad daar heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring afgewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Daarnaast is de vordering tot verwijzing naar de rechtbank Amsterdam afgewezen, omdat de procedure daar al in een vergevorderd stadium was en een verwijzing onaanvaardbare vertraging zou veroorzaken. De zaak is vervolgens op de rol gezet voor conclusie van antwoord op 26 september 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/219070 / HA ZA 18-274
Vonnis in incident van 15 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUBORO B.V.,
gevestigd te Enschede,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
4. een vennootschap naar Duits recht
RUBIN GOLDSCHMUCK GMBH,
gevestigd te D-35415 Pohlheim (Duitsland),
5. een vennootschap naar Duits recht
STEINBERG RINGFABRIK GMBH,
gevestigd te D-35415 Pohlheim (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. C.H. Hartsuiker te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s., dan wel afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en Duboro en [gedaagde 1] c.s., dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] [gedaagde 3] , Rubin en Steinberg Ringfabrik genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vijf dagvaardingen, tevens houdende de incidentele vorderingen tot verwijzing, inclusief de betekeningsstukken
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens voorwaardelijk antwoord in het verwijzingsincident
  • de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het gevorderde in de hoofdzaak

2.1.
[eiser 1] c.s. vordert bij vonnis:
la) te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] c.s. jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld door in strijd met de wet misbruik te maken van omstandigheden en [eiser 1] c.s. onder de geschetste omstandigheden te bewegen de door hen gehouden aandelen in het kapitaal van Steinberg Rotterdam en Steinberg Amsterdam aan [gedaagde 2] te verkopen;
1b) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan [eiser 1] te betalen de hoofdsom van € 781.000 althans een zodanig bedrag als Uw rechtbank toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2017, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding.
lc) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan [eiser 2] te betalen de hoofdsom van € 781.000 althans een zodanig bedrag als Uw rechtbank toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2017, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding.
2a) te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] c.s. jegens [eiser 1] c.s. als voormalige aandeelhouders onrechtmatig hebben gehandeld door de inkoopprijs voor Steinberg Rotterdam en Steinberg Amsterdam kunstmatig hoog te houden;
2b) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan [eiser 1] te betalen de hoofdsom van € 102.000 althans een zodanig bedrag als Uw rechtbank toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2017, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding.
2c) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan [eiser 2] te betalen de hoofdsom van € 182.000 althans een zodanig bedrag als Uw rechtbank toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2017, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding.
2d) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan Duboro te betalen de hoofdsom van (per saldo) € 18.000 althans een zodanig bedrag als Uw rechtbank toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2017, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele
3) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen aan [eiser 1] c.s. te betalen de hoofdsom van € 29.925 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum der dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding.
4) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de andere(n) zal/zullen zijn bevrijd, te
veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.De beoordeling

3.1.
Aangezien zowel een bevoegdheids- als een verwijzingsincident is opgeworpen, zal de rechtbank uit praktisch oogpunt eerst het bevoegdheidsincident behandelen.
in het bevoegdheidsincident
3.2.
[gedaagde 1] c.s. vordert dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de verzoeken en vorderingen van [eiser 1] c.s.
3.3.
[eiser 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking.
3.6.
Ingevolge artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) Pb EU 2012, L 351 (hierna: de herschikte EEX-vo) is hoofdregel dat degenen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor een gerecht van die lidstaat. Een vennootschap heeft woonplaats op de plaats van de statutaire zetel, van het hoofdbestuur of de hoofdvestiging (artikel 63 lid 1 van de herschikte EEX-vo. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. haar woonplaats heeft in Duitsland, zodat de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel niet bevoegd is van vorderingen op [gedaagde 1] c.s. kennis te nemen.
3.7.
Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen op grond van artikel 5 lid 1 van de herschikte EEX-vo slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van de herschikte EEX-vo gegeven regels.
3.8.
Uit de omschrijving van de vorderingen van [eiser 1] c.s. en de feiten die ter onderbouwing daarvan zijn aangevoerd volgt dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. zien op verbintenissen uit onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de herschikte
EEX-vo.
3.9.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie berust de bevoegdheidsregel van artikel 7 lid 2 van de herschikte EEX-vo op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, zodat het uit oogpunt van een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze gerechten bevoegd zijn. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen volgens het Hof van Justitie immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker.
3.10.
De “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” mag volgens het Hof van Justitie niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. Het gaat niet om de plaats waar de verzoeker woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt. De rechter dient aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de zaak het aanknopingspunt te bepalen dat het nauwst verband houdt met de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat en met de plaats waar de schade is ingetreden.
3.11.
[gedaagde 1] c.s. onderbouwt de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid door te stellen dat alle verweten gedragingen die aan hun gestelde onrechtmatig handelen ten grondslag liggen, zich hebben afgespeeld in of vanuit Duitsland en derhalve zijn gelegen in de Duitse rechtssfeer. De directe schade die door dit handelen is toegebracht, zou zijn geleden door Steinberg Rinbfabriek B.V. en Steinberg Ringfabriek Amsterdam B.V. Zij zouden te hoge prijzen hebben betaald. De door [eiser 1] c.s. gestelde schade behelst volgens [gedaagde 1] c.s. geen directe schade, maar indirecte en zuiver financiële schade, namelijk dat hun aandelen in beide genoemde fabrieken meer waard hadden kunnen zijn geweest dan de overeengekomen koopprijs indien de Steinbergwinkels lagere inkoopprijzen verschuldigd waren geweest aan Rubin Godschmuck GmbH. In de situatie dat de schade in een andere lidstaat zou zijn ingetreden dan de schadeveroorzakende gebeurtenissen, heeft het Europees Gerechtshof als antwoord op een prejudiciële vraag van de Hoge Raad geantwoord dat uitsluitend in de situatie waarin bijzondere omstandigheden van de zaak ertoe bijdragen dat bevoegdheid wordt toegekend aan het gerecht van de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden, een dergelijke schade kan rechtvaardigen dat de zaak wordt aangebracht bij het gerecht waar de schade is ingetreden. Van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de plaats van het gerecht waar de schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden is in deze zaak volgens [gedaagde 1] c.s. geen sprake. In de optiek van [gedaagde 1] c.s. is derhalve ingevolge de hoofdregels voor de bevoegdheid en het feit dat de verweten gedragingen uitsluitend in Duitsland hebben plaatsgevonden, enkel het gerecht van de woon- of vestigingsplaats van [gedaagde 1] c.s. bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser 1] c.s. Bovendien zou procederen in Nederland bezwaarlijk zijn.
3.12.
[eiser 1] c.s. stelt zich onder verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie, HvJ EU 5 juli 2018, C-27/17 (FlyLAL) en de conclusie van AG Bobek bij dat arrest op het standpunt dat het er om gaat dat in een reeks van handelingen de daadwerkelijk schadeveroorzakende gebeurtenis wordt gelokaliseerd en wordt gekwalificeerd als de plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de herschikte EEX-vo zich heeft voorgedaan. De gedragingen die zich in Duitsland hebben afgespeeld, te weten het beweerdelijk hanteren van de hoge inkoopprijzen, het opzeggen van het crediteurenkrediet en het staken van de leveringen) zijn volgens [eiser 1] c.s. alle te duiden als voorbereidingshandelingen voor de beweerdelijk uiteindelijk in Nederland gepleegde onrechtmatige daad, namelijk het forceren van de aandelenoverdracht. In de visie van [eiser 1] c.s. is de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (het Handlungsort) dan ook gelegen in Nederland. Hetzelfde geldt voor de plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort), nu de initiële vermogensschade door [eiser 1] c.s. in Nederland is geleden, doordat zij daar rechtstreeks in hun vermogensposities zijn geraakt. Dit betekent volgens [eiser 1] c.s. dat ingevolge artikel 5 lid 1 juncto 7 lid 2 van de herschikte EEX-vo de Nederlandse rechter en meer in het bijzonder een rechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegd is om het geschil tussen partijen te beoordelen, nu de onrechtmatige gedraging (de aandelenoverdracht) in Enschede heeft plaatsgevonden.
3.13.
De rechtbank onderschrijft de visie van [eiser 1] c.s. dat de plaats waar de schadebrengende gebeurtenis heeft plaatsgevonden, het Handlungsort, in Nederland is gelegen. Door [eiser 1] c.s. is aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] c.s. door in Duitsland gepleegde voorbereidingshandelingen een situatie van misbruik van omstandigheden hebben gecreëerd, die zij in Nederland heeft uitgebuit door [eiser 1] c.s. tot de aandelenoverdracht te dwingen. De tenuitvoerlegging van het misbruik heeft derhalve in Nederland plaatsgevonden en dat is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval bepalend voor het localiseren van de daadwerkelijk schadeveroorzakende gedraging. Daarbij laat de rechtbank wegen dat op de aandelenoverdracht, zo is onbetwist gesteld, verreweg het grootste deel van de schadevergoedingsvordering van [eiser 1] c.s. (€ 1.562.000,- van een totaal van € 1.592.227,- aan hoofdsom) is gebaseerd. Nu ook de aanvankelijke of ‘initiële’ (vermogens)schade door [eiser 1] is geleden in Nederland en derhalve het Erfolgsort ook in Nederland is gelegen, betekent dit dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 2 van de herschikte EEX-vo bevoegd is om van de vorderingen van [eiser 1] c.s. kennis te nemen. [eiser 1] c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geconcludeerd, dat de rechter in Almelo bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
3.14.
De door [gedaagde 1] c.s. ingestelde incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter zal derhalve worden afgewezen.
3.15.
Het vorenstaande betekent dat [gedaagde 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van
[eiser 1] c.s. worden begroot op een bedrag van € 543,-, zijnde het salaris van de advocaat
(1 punt van € 543,-) voor de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
3.16.
Nu de Nederlandse rechter, in dit geval de rechtbank Overijssel, locatie Almelo bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, is zij eveneens bevoegd om kennis te nemen van het opgeworpen verwijzingsincident.
in het verwijzingsincident
3.17.
[eiser 1] c.s. vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, afdeling privaatrecht, om wegens verknochtheid te worden gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/13/629996 / HA ZA 17 579.
3.18.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en stelt dat aan de vorderingen die tegen [eiser 1] c.s. bij de Rechtbank Amsterdam zijn ingesteld, andere feiten ten grondslag zijn gelegd dan [eiser 1] c.s. in de onderhavige procedure aan haar vorderingen ten grondslag legt. Bovendien richt [eiser 1] c.s. haar vorderingen tegen andere partijen dan tegen de eisers in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. De vrees van [eiser 1] c.s. voor tegenstrijdige uitspraken lijkt daarmee ongegrond, aldus [gedaagde 1] c.s. Nu de rechtbank Amsterdam volgens [gedaagde 1] c.s. in het proces-verbaal van de op 22 mei 2018 gehouden comparitie reeds heeft overwogen dat de verknochtheid van beide zaken ontbreekt, zou een verwijzing naar de rechtbank Amsterdam er volgens [gedaagde 1] c.s. toe leiden dat de twee procedures onafhankelijk van elkaar bij de rechtbank Amsterdam behandeld worden, waarmee het belang aan het verwijzingsverzoek van [eiser 1] c.s., te weten een gezamenlijke afdoening, in de optiek van [gedaagde 1] c.s. daarmee is komen te ontvallen.
3.19.
[eiser 1] c.s. stelt dat rechter tijdens de comparitie slechts heeft aangegeven het vonnis in de procedure in Amsterdam niet te kunnen aanhouden hangende het voegingsincident, aangezien er bij de rechtbank Amsterdam op dat moment nog geen voegingsincident aanhangig was. Het bij de rechtbank Overijssel aanhangig gemaakte verwijzingsincident moest nog behandeld worden. De verknochtheid zal volgens [eiser 1] c.s. nog inhoudelijk beoordeeld moeten worden indien en zodra – na verwijzing – het verzoek tot voeging (formeel) bij de rechtbank Amsterdam wordt gedaan.
3.20.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt – voor zover hier van belang – dat in geval een zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, de verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in beide procedures identiek zijn, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2000/01, 27 824, nr. 3, p. 40) is de ratio van het artikel de bevordering van de doelmatigheid van procedures en het voorkómen van tegenstrijdige beslissingen.
3.21.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of in dit geval sprake is van verknochtheid op grond van hetgeen hierna wordt overwogen. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking.
3.22.
In het proces-verbaal van de op 22 mei 2018 in de Amsterdamse zaak gehouden comparitie is opgenomen:
‘Mr. Huisman vraag om aanhouding van de zaak in afwachting van verwijzing naar de rechtbank Amsterdam van de Almelo-zaak, waarna [eiser 1] c.s. voornemens zijn een verzoek tot voeling van de zaken te doen. Mr. Hartsuiker vraagt vonnis. De rechter beslist dat de zaak, wegens gebrek aan verknochtheid met de Almelo-zaak en nu één van partijen om vonnis vraagt, niet zal worden aangehouden. De rechter sluit de comparitie en bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 4 juli 2018 voor vonnis’.
3.23.
De rechtbank constateert dat de onder 3.19 verwoorde stelling van [eiser 1] c.s. niet direct uit proces-verbaal van 22 mei 2018 blijkt en dat uit dat proces-verbaal veeleer lijkt te volgen dat de Amsterdamse rechter zich wel degelijk - zij het niet formeel in een vonnis - over de verknochtheid van beide zaken heeft uitgelaten en deze niet aanwezig heeft geacht. Maar ook indien sprake zou zijn van verknochtheid, kan de gevorderde verwijzing niet worden toegewezen. Gebleken is immers dat in de Amsterdamse zaak al een comparitie heeft plaatsgevonden en dat de zaak 4 juli 2018 op de rol stond voor vonnis. Uit ambtshalve ingewonnen informatie bij de griffie van de rechtbank te Amsterdam, heeft de rechtbank Overijssel telefonisch vernomen dat de zaak is aangehouden en thans voor vonnis op de rol van 15 augustus 2018 staat. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat de Amsterdamse zaak in een zodanig vérgevorderd stadium is dat het de doelmatigheid van beide procedures niet bevordert als deze zaak wordt verwezen naar de rechtbank te Amsterdam. Doordat de beide procedures zich in verschillende stadia bevinden, zou verwijzing leiden tot onaanvaardbare vertraging van de Amsterdamse procedure, als daarin niet al een eindvonnis is gewezen.
3.24.
Nu de incidentele verwijzingsvordering wordt afgewezen, zal [eiser 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op een bedrag van € 543,-, zijnde het salaris van de advocaat (1 punt van € 543,-) voor de conclusie van antwoord in het verwijzingsincident.

4.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 543,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het verwijzingsincident
4.4.
wijst het gevorderde af,
4.5.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 543,00,
4.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 september 2018voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018. [1] (fs)

Voetnoten

1.type: