ECLI:NL:RBOVE:2018:3977

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
08/770177-17, 08/099885-17 en 08/089128-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor agressieve delicten, waaronder vrijheidsberoving, bedreiging, belaging, verduistering, dierenmishandeling en poging tot zware mishandeling, met oplegging van gevangenisstraf en TBS met voorwaarden

Op 22 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 350 dagen voor een reeks agressieve delicten. De man werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, belaging, verduistering, dierenmishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op, en de man moet een schadevergoeding van ruim 2000 euro betalen aan de slachtoffers.

De zaak kwam aan het licht na een reeks incidenten waarbij de verdachte zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], bedreigde en stalkte. Op 6 juni 2017 beroofde hij haar van haar vrijheid door haar met een pistool te bedreigen en in zijn auto te dwingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en getuigen voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De verdachte had eerder al gewelddadig gedrag vertoond, wat bijdroeg aan de angst en onveiligheid van de slachtoffers.

De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychische toestand van de verdachte mee, die volgens deskundigen in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank besloot dat behandeling in het kader van TBS noodzakelijk was om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/770177-17, 08/099885-17 en 08/089128-16 (P)
Datum vonnis: 22 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaken van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] (O),
wonende in [woonplaats 1] (O),
nu verblijvende in FPK [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 september 2017, 11 december 2017, 20 februari 2018, 8 mei 2018 en 8 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.D. Smid, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

In verband met de leesbaarheid van het vonnis worden de feiten onder parketnummer 08/099885-17, doorgenummerd als de feiten 6 primair/subsidiair en 7 en het onder parketnummer 08/089128-16 als feit 8.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 2:[slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 3:[slachtoffer 1] heeft belaagd;
feit 4:een telefoon heeft verduisterd;
feit 5:een hond heeft mishandeld;
feit 6: primair:geprobeerd heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
dan wel,
subsidiair:[slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 7:een hond op [slachtoffer 2] heeft aangehitst;
feit 8:zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld.
Voluit luidt het tenlastegelegde aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 06 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in
Nederlan en/of Duitsland, dopzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken aan haar jas en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] zijn auto in te trekken en/of
- met een gas-/alarmpistool meermalen richting die [slachtoffer 1] te schieten en/of
- een vuurwapen op/tegen de borst van die [slachtoffer 1] te zetten/houden en/of
- die [slachtoffer 1] te dwingen hem te kussen op zijn mond;
2.
hij op of omstreeks 06 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in
Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken aan haar jas en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] zijn auto in te trekken en/of
- met een gas-/alarmpistool meermalen richting die [slachtoffer 1] te schieten en/of
- een vuurwapen op/tegen de borst van die [slachtoffer 1] te zetten/houden en/of
- die [slachtoffer 1] te dwingen hem te kussen op zijn mond;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 april 2017
tot en met 06 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in
Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op
de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij toen aldaar (op verschillende tijdstippen in voornoemde
periode),
- die [slachtoffer 1] veelvuldig/meermalen (ongewenst en/of hinderlijk) telefonisch
en/of via Whatsapp benaderd (ook nadat aan hem te kennen is gegeven dat
[slachtoffer 1] niet meer zou reageren op zijn, verdachtes, berichten en/of dat hij
geen contact meer moest opnemen en/of haar met rust moest laten) en/of
- die [slachtoffer 1] veelvuldig/meermalen op dwingende en/of intimiderende en/of
hinderlijke wijze al dan niet in een rijdende auto gevolgd tijdens haar werk
als postbode (ook nadat aan hem door de afdeling huiselijk geweld van de
politie, schriftelijk te kennen is gegeven dat zijn aanwezigheid in de
nabijheid van [slachtoffer 1] niet langer gewenst is) en/of
- zich veelvuldig hinderlijk in/voor/nabij de woning van die [slachtoffer 1] zich
op dwingende en/of intimiderende en/of hinderlijke wijze opgehouden en/of
blijven opdringen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 04 juni 2017 tot en met 06 juni 2017 te
Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in Nederland, opzettelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, immers heeft verdachte, die telefoon gevonden op
straat terwijl hij wist dat het toebehoort aan die [slachtoffer 2] , zich wederrechtelijk toegeëigend;
5.
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2017 tot en met 30 april 2017 te
Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in Nederland,
zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van
zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een of meer honden
(Mechelse herders), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid
en/of het welzijn van dat/die dier(en) heeft benadeeld, door die hond(en)
meermalen, althans eenmaal, al dan niet met een voorwerp (stok) te slaan
en/of schoppen en/of de hond bij de kop/nek vast te pakken en/of (vervolgens)
(met kracht) tegen een bench/hekwerk te slaan;
6.
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal, een hond, een Mechelse herder, heeft
afgestuurd op die [slachtoffer 2] , waarna voornoemde hond (meermalen) in de
arm(en), althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gebeten en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2]
heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, een hond, een Mechelse herder, af te sturen op
die [slachtoffer 2] , waarna voornoemde hond (meermalen) in de arm(en), althans
in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gebeten en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2]
te slaan/stompen;
7.
hij op 4 juni 2017 te Hengelo (O), een hond, een Mechelse herder, heeft
aangehitst op [slachtoffer 2] ;
8.
hij op of omstreeks 28 april 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen de borstkas te duwen en/of de keel dicht te knijpen en/of een deken, althans een voorwerp, tegen de mond te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] tijdelijk geen adem kon halen) en/of die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen een muur, althans een hard voorwerp, te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is komen te vallen).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 bewezen kunnen worden verklaard en dat voor feit 8 het wettig bewijs ontbreekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van de feiten 2, 3, 4, 5, 6 primair en subsidiair, 7 en 8, dient te worden vrijgesproken dan wel dat verdachte, bij een bewezenverklaring van het onder 6 primair of subsidiair tenlastegelegde, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2:
Niet blijkt dat bij [slachtoffer 1] als gevolg van de gedragingen van verdachte de vrees is ontstaan dat zij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Bovendien ontbreekt bij verdachte de opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het oproepen van die vrees. Als al vast zou komen te staan dat er sprake is van een redelijke vrees bij [slachtoffer 1] , staat niet vast dat verdachte deze vrees bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 3:
De belastende verklaring van [slachtoffer 1] is ongeloofwaardig. [slachtoffer 1] zocht zelf ook contact met verdachte en dus is er geen sprake van een wederrechtelijke inbreuk. Voorts leveren de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte, voor zover bewezen, geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] op.
Ten aanzien van feit 4:
Van verduistering is geen sprake nu verdachte de telefoon nimmer rechtmatig onder zich heeft gehad en subsidiair omdat de opzet op de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Ten aanzien van feit 5:
Van dierenmishandeling is geen sprake. Verdachte heeft de honden geslagen om de honden uit elkaar te halen voordat ze elkaar ernstig of fataal letsel zouden toebrengen. Hij heeft dus op geen enkele wijze pijn en/of letsel toegebracht uit frustratie, kwaadheid of vanwege een andere gemoedstoestand. Het slaan van de kop van de hond tegen de bench schoot dat doel voorbij.
Ten aanzien van feit 6 primair en subsidiair:
De verdenking is gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen en een onvolledig en slecht onderzoek van de politie. Voorts is er geen sprake van een, voor een strafbare poging vereist, begin van uitvoering. De opzet van verdachte (op het gronddelict), ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. Bij een bewezenverklaring van het primair of subsidiair tenlastegelegde beroept verdachte zich op noodweer dan wel noodweerexces. [slachtoffer 2] heeft de confrontatie gezocht met verdachte, een grote steen uit zijn kofferbak gehaald en deze dreigend boven zijn hoofd gehouden. [slachtoffer 2] bleef dreigen met deze steen en verdachte moest vrezen dat de steen naar hem zou worden gegooid, met alle gevolgen van dien. Verdachte kon zich niet aan de situatie onttrekken.
Ten aanzien van feit 7:
Verdachte heeft niet de opzet gehad om de hond aan te hitsen op [slachtoffer 2] . Ook heeft hij niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hond op basis van zijn uitingen/gebaren jegens [slachtoffer 2] zou reageren. De hond heeft één keer, zonder commando van verdachte, gereageerd op het gedrag van [slachtoffer 2] . De tweede keer heeft de hond [slachtoffer 2] gegrepen nadat hij geraakt werd door de boodschappentas van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 8:
Verdachte heeft het feit ontkend en de belastende verklaringen zijn tegenstrijdig en kunnen dus niet voor het bewijs worden gebruikt.
De raadsvrouw heeft vorenstaande standpunten uitgebreid verwoord en toegelicht in een door haar overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen wat aan verdachte onder 8 is ten laste gelegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en op de behandeling ter terechtzitting, het volgende vast. [1]
feiten 1 en 2
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Toen ik op 6 juni 2017 naar Hengelo reed, kwam ik op de Binnenhavenstraat [slachtoffer 1] tegen. Toen ik haar zag heb ik door het geopende raam van mijn portier driemaal met mijn alarmpistool in haar richting geschoten. Nadat zij bij mij in de auto was gestapt ben ik met haar richting Duitsland gereden. Het was fout om op [slachtoffer 1] te schieten en ik kan mij wel voorstellen dat [slachtoffer 1] dat als een dreigement heeft ervaren en dat zij niet vrijwillig met mij is meegegaan. Ik zie wel in dat wat ik gedaan heb niet door de beugel kan. Ik bedoel daarmee het feit dat ik [slachtoffer 1] van de vrijheid heb beroofd. [2]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van ontvoering en bedreiging met een vuurwapen door [verdachte] op 6 juni 2017. Toen ik die dag in de Binnenhavenstraat in Hengelo reed, zag ik [verdachte] in zijn Audi aan komen rijden. Ineens hoorde ik drie harde knallen c.q. schoten achter mij. [verdachte] kwam vanaf de achterzijde in mijn richting rijden. Ik dacht bij mijzelf: “nu gaat hij mij doodschieten”. Nadat hij de auto had geparkeerd stapte hij uit en liep hij met een pistool in een van zijn handen in mijn richting. Hij bedreigde mij met dat pistool. Ik zag dat de loop van het pistool op mijn gezicht was gericht. Vervolgens drukte [verdachte] de loop van het pistool tegen mijn borstkas. Ik was heel erg bang en ik dacht dat [verdachte] mij zou doodschieten. [verdachte] schreeuwde: “ik wil dat je instapt”. Ik werd vervolgens door [verdachte] vastgepakt en naar de auto getrokken. Nadat [verdachte] het linker achterportier van zijn auto had geopend ben ik achterin gaan zitten. [verdachte] had constant het pistool op mij gericht en ik ben onder bedreiging van het pistool in de auto van [verdachte] gaan zitten. [verdachte] reed vervolgens met hoge snelheid weg. Ik was heel erg bang. [3]
De getuige [getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 6 juni 2017 omstreeks 15.15 uur bevond ik mij op de Binnenhavenstraat. Ik zag dat [slachtoffer 1] daar post bezorgde. Vervolgens zag ik vanuit de richting van de Boekeloseweg [verdachte] in zijn Audi aan komen rijden. Ik hoorde een knal en zag dat [verdachte] in zijn linkerhand een geweer uit het raam hield en op [slachtoffer 1] richtte. Daarna hoorde ik nog twee knallen. [verdachte] schreeuwde hard en richtte in alle drie gevallen het geweer op [slachtoffer 1] .
[verdachte] stuurde recht op [slachtoffer 1] af. Nadat [slachtoffer 1] met haar snorfiets was gevallen kwam [verdachte] met het geweer in zijn hand op agressieve wijze op [slachtoffer 1] af. Hij trok haar hardhandig overeind en richtte het wapen op de rechterslaap van [slachtoffer 1] . Het wapen stond tegen haar hoofd. Ik hoorde dat hij zei: “je kunt vrijwillig meekomen of ik maak je ter plekke af”, althans dergelijke woorden. [verdachte] trok haar aan de arm overeind en zette haar onder bedreiging van het wapen in de auto. Hierop reed hij met een rotgang weg. [slachtoffer 1] keek mij aan en ik zag de angst in haar ogen. [4]
De rechtbank gaat ervan uit dat, daar waar de getuige spreekt over een geweer, zij - gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen - hiermee een gas-alarmpistool bedoelt, bij welke veronderstelling de rechtbank uitgaat van het waarschijnlijke gebrek aan deskundigheid van de getuige op het gebied van vuurwapens.
Uit het dossier blijkt verder dat door omstanders melding is gedaan bij de politie. Naar aanleiding van het persalarm dat is uitgegaan meldt een getuige om 17.50 uur bij de politie dat zij de auto van verdachte ziet rijden. De politie gaat ter plaatse, krijgt de witte Audi van verdachte in zicht en ziet dat [slachtoffer 1] uit de auto wordt gezet.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte, [slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft bedreigd door met een pistool meermalen op haar te schieten en dat pistool op haar borst te zetten. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat het handelen van verdachte bij haar werkelijk vrees heeft opgewekt en dat zij in haar vrijheid werd belemmerd. De rechtbank heeft, gelet op het gebruik van een wapen, geen enkele reden om aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Met het richten van een pistool op iemand is de opzet op het opwekken van vrees naar het oordeel van de rechtbank een gegeven. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen. Feit 1 en 2 zijn wettig en overtuigend bewezen.
feit 3
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
De afgelopen weken heeft mijn ex-vriend [verdachte] mij gestalkt. Hij sprak mij meerdere keren aan als ik naar mijn werk ging of bezig was met mijn werk. [5]
Hij zocht mij op tijdens mijn postrondes en hield mij op in mijn werk. Ik voelde me steeds meer verstrikt in het contact met [verdachte] . Op 26 april 2017 heb ik [verdachte] een bericht gestuurd dat het voor mij klaar was. Ik wilde geen contact meer met hem, maar hij belde mij en stuurde mij berichten. Ik kwam [verdachte] overal tegen tijdens mijn postrondes en bij het uitlaten van de hond. Ik kwam hem soms wel drie maal per dag tegen. Elke keer werd ik door [verdachte] aangesproken en blokkeerde hij mijn weg. Ik heb hem meerdere keren gezegd dat hij mij met rust moest laten. [verdachte] rijdt de hele dag rond en hij weet precies wat ik doe en waar ik mijn hond uitlaat. Op 22 maart 2017 kreeg ik de sleutel van de woning aan de [adres 2] . [verdachte] volgde mij meerdere keren in de wijk. Op 13 mei 2017 zat ik bij [slachtoffer 2] in de auto. Ineens zag ik dat [verdachte] ons tegemoet reed en ons bleef achtervolgen. Op 14 mei 2017 heb ik de politie gebeld omdat [verdachte] bij mijn woning stond en op de ramen sloeg. Op 16 mei 2017 heb ik tweemaal de politie gebeld omdat [verdachte] mij achtervolgde tijdens mijn werk. Hij valt mij lastig tijdens mijn werk. Op 2 juni 2017 zag ik [verdachte] op mij af komen lopen toen ik mijn woning verliet. Diezelfde dag stond hij weer in de buurt van mijn woning en durfde ik niet naar huis. Toen ik op 6 juni 2017 naar de garage liep om mijn scooter op te halen zag ik [verdachte] ineens achter mij lopen. Ik keek constant achterom om te kijken of [verdachte] mij achtervolgde. Toen ik de [adres 2] in rende kwam [verdachte] mij achterna in zijn auto. Op een gegeven moment stopte hij en stapte hij uit. Hij pakte mij bij mijn jas en wilde mij de auto intrekken. Nadat een oud collega van mij tussen beiden was gekomen liet hij los en reed hij weg. Toen ik mijn snorfiets had gepakt en naar mijn werk ging, kwam ineens [verdachte] aan scheuren waarop hij mij klem reed. Toen ik begon te gillen en er bouwvakkers bij ons kwamen, ging [verdachte] weg. Ik ging vervolgens naar mijn werk. Toen ik de Wethouder Kampstraat inreed zag ik [verdachte] naast zijn auto staan. Hij kwam op mij afrijden en sprak mij aan. [6]
Ik hoorde dat hij schreeuwde. Hierna stapte [verdachte] weer in de auto en reed hij weg. Toen ik in de Binnenhavenstraat de post bezorgde zag ik [verdachte] wederom aan komen rijden. Ik hoorde schoten achter mij en zag dat [verdachte] vanaf de achterzijde in mijn richting reed. Ik zag dat hij uit zijn auto stapte en met een pistool in een van zijn handen in mijn richting liep. Hij bedreigde mij met dat pistool en hield de loop van het pistool tegen mijn borstkas. [verdachte] begon te schreeuwen en ik werd heel erg bang. Ik werd vervolgens door [verdachte] in de auto getrokken. [7]
De getuige J [getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik ben de werkgever van [slachtoffer 1] . Ik weet van de problemen tussen haar en [verdachte] . Toen ik op 6 of 13 mei 2017 samen met [slachtoffer 1] bij haar woning kwam zag ik [verdachte] voor haar woning staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] emotioneel was en trilde. Zij zei tegen mij dat [verdachte] haar kapot wilde maken. Na dit weekend begon de ellende. Ik kreeg wel om de dag via [slachtoffer 1] een melding dat zij lastig werd gevallen door [verdachte] en dat zij hierdoor haar woning niet uit kon of niet bij een bedrijf kon komen omdat [verdachte] voor het pand stond. Haar werkzaamheden leden er onder en ik zag dat [slachtoffer 1] steeds banger was. Ik zag haar trillen en angstig zijn. Ze zei mij dat ze bang was om thuis te zijn omdat haar woning op de begane grond was en [verdachte] daar zo bij kon. In de weken erna bleef hij [slachtoffer 1] lastig vallen. Ik kreeg telkens berichtjes van haar dat hij in de wijk stond en haar belemmerde. [slachtoffer 1] was altijd zichtbaar bang op haar werk. [verdachte] is ook vaak met de auto bij het depot aan de Langelermaatweg in Hengelo geweest. In de laatste week voor de aanhouding belemmerde [verdachte] haar om naar haar werk te komen. Hij stond met de auto voor haar deur. De laatste week werd de angst van [slachtoffer 1] steeds groter en [verdachte] dook ook steeds vaker op. Ik dacht echt dat dit fout zou gaan. De dag van de aanhouding stond [verdachte] weer voor haar woning. Toen [slachtoffer 1] naar haar werk wilde probeerde [verdachte] haar in de auto te trekken. [slachtoffer 1] heeft mij daarna in paniek opgebeld. Het werd alleen maar erger en het bouwde op. Om half één belde [slachtoffer 1] mij op. Ze was in paniek omdat [verdachte] haar op het Wilderinksplein had klemgereden. Ik ben naar haar toe gegaan en zag dat zij overstuur was. Ik was ervan overtuigd dat [verdachte] [slachtoffer 1] wat ging aandoen. Om 14.00 uur stuurde [slachtoffer 1] mij een appje. [verdachte] zou staan op de hoek van de Wethouder Kampstraat. Ik appte dat ze 112 moest bellen. Op een gegeven moment kreeg ik te horen dat [slachtoffer 1] was ontvoerd en dat er schoten waren gelost. [8]
Een door de politie Eenheid Oost Nederland aan [verdachte] gericht schrijven van 30 mei 2017 houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Er zijn de afgelopen maanden meerdere meldingen binnengekomen bij de politie dat u [slachtoffer 1] opzoekt en lastig valt. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij zich door u gestalkt en belaagd voelt. Vanuit het Openbaar Ministerie hebben wij de opdracht u te waarschuwen dat uw aanwezigheid in de nabijheid van [slachtoffer 1] niet langer gewenst is. Wij vragen u te stoppen enig contact te hebben, op welke wijze dan ook met [slachtoffer 1] en te stoppen met het aanwezig zijn bij of in de woning van [slachtoffer 1] , dan wel op een plek waar zij op dat moment verblijft. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van 26 april 2017 tot en met 6 juni 2017 regelmatig contact had met [slachtoffer 1] . [10]
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen, die ondersteuning vinden in de handgeschreven aantekeningen van [slachtoffer 1] op pagina 289 en de inhoud van een drietal mutatierapporten op pagina’s 311, 313 en 315, oordeelt de rechtbank dat, gelet op de aard, intensiteit, duur en frequentie van verdachtes hinderlijke en intimiderende gedragingen jegens [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich vanaf 6 mei 2017 tot 6 juni 2017 heeft schuldig gemaakt aan belaging van die [slachtoffer 1] .
feit 4
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
De telefoon van [slachtoffer 2] is op 4 juni 2017 door iemand in mijn auto gelegd. Ik heb die telefoon pas op 5 juni 2017 zien liggen. Bij het uitlezen van die telefoon zag ik dat ik met de dood werd bedreigd. Ik was van plan deze telefoon op 6 juni 2017 bij de politie af te geven maar dat ben ik vergeten. Bovendien vond ik het veiliger om die telefoon nog maar even in mijn auto te laten liggen. [11]
Aangever [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik wil aangifte doen van diefstal van mijn telefoon. Tijdens een bijtincident op 4 juni 2017 waarbij ik betrokken was, had ik een plastic boodschappentas in de hand. Toen ik werd aangevallen door de hond is de plastic tas gescheurd en is de inhoud op de grond gevallen. Na het bijtincident ben ik door een vriend, genaamd [naam 1] , in zijn woning binnengelaten. [naam 1] heeft mij de spullen die in de boodschappentas zaten van de straat opgepakt en naar binnen gebracht. In de tas zat mijn telefoon. Toen [naam 1] de spullen aan mij gaf zag ik dat de telefoon er niet meer bij zat. [naam 1] vertelde mij dat de buurvrouw [naam 2] tegen hem had verteld dat mijn telefoon van de straat was weggepakt door [naam 3] . [naam 3] is een goede vriend van [verdachte] . Volgens [naam 1] stond [naam 2] op het balkon toen ik door de hond van [verdachte] werd gebeten. Zij zou hebben gezien dat [naam 3] mijn spullen had weggenomen. [12]
De getuige [slachtoffer 1] heeft op de daartoe door verbalisanten gestelde vragen, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
[verdachte] zei tijdens mijn ontvoering dat hij de telefoon van [slachtoffer 2] in zijn bezit had en hij liet mij deze ook zien. Het was een zwarte telefoon. [verdachte] zei: “die is van [slachtoffer 2] ”. [13]
Uit verdachtes verklaring dat hij de telefoon in zijn auto aangetroffen heeft en van plan was deze bij de politie af te geven, leidt de rechtbank af dat verdachte de telefoon anders dan door misdrijf onder zich had. Nu verdachte deze telefoon niet heeft afgegeven bij de politie en hij het naar eigen zeggen toch veiliger vond om de telefoon nog onder zich te houden heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering van die telefoon. Het onder 4 tenlastegelegde is bewezen.
feit 5
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Met betrekking tot de mij tenlastegelegde dierenmishandeling merk ik op dat ik tijdens het uitlaten van mijn honden één van die honden met een tak op de kop heb geslagen. Ik geef toe dat ik fout ben geweest door de hond met de kop tegen de bench te slaan. Toen ik de beelden daarvan terug zag realiseerde ik mij dat ik het op een andere manier had moeten aanpakken. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 6 juni 2017 is een telefoon inbeslaggenomen bij [slachtoffer 1] . Op 8 juni 2017 heb ik de daarop voorkomende gegevens onderzocht. Op de telefoon werd een video aangetroffen die op 5 mei 2017 is verstuurd naar contact [naam 1] . Op de video is te zien dat [verdachte] drie honden aan het uitlaten is en slaande bewegingen maakt met een langwerpig voorwerp op de honden. Vervolgens is te zien dat [verdachte] één van de honden vastpakt en deze tegen de post van de deur aanslaat. [15]
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op een filmpje dat mij is toegestuurd is [verdachte] te zien met in zijn nabijheid drie Mechelse herders. Heel duidelijk is te zien dat [verdachte] zijn honden begint te slaan. Het lijkt erop dat hij dit met een voorwerp doet. Ik zie dat hij met kennelijk grote c.q. forse kracht met dit voorwerp één van zijn honden meerdere malen op de kop slaat. Vervolgens zie ik dat hij een op een tak/stok gelijkend voorwerp pakt en hiermee met zeer forse kracht een hond midden over zijn rug en daarna met zeer grote kracht twee maal vol op de kop slaat. Ook is te zien hoe hij een hond met grote kracht tegen het stalen gedeelte van een in de auto staande hondenkennel slaat. [16]
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat ook feit 5 wettig en overtuigend bewezen is.
feiten 6 en 7
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 4 juni 2017 heb ik één van mijn honden, een Mechelse herder, op [slachtoffer 2] , afgestuurd. Nadat ik de hond uit de auto had gelaten gaf ik hem het commando: “pak hem”. [slachtoffer 2] werd door mijn hond in de arm gebeten. [17]
Aangever [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van mishandeling c.q. zware mishandeling.
Op 4 juni 2017 omstreeks 16.50 uur was ik op de [adres 2] te Hengelo. Daar kwam ik [verdachte] tegen. Nadat hij zijn auto voor mijn neus had geparkeerd deed hij de achterklep van zijn auto open. Ik zag zijn hond er uit komen en hij zei tegen de hond; “grijp hem”. Ik zag de hond op mij afkomen. De hond beet mij in mijn rechter bovenarm, linker bovenarm en linker onderarm. Ik heb dus meerdere bijtwonden. Dit deed mij erg pijn. De hond van [verdachte] is een Mechelse herder. [18]
De getuige [getuige 3] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 4 juni 2017, omstreeks 16.55 uur zag ik vanaf een balkon van een woning aan de [adres 2] te Hengelo dat twee mannen ruzie hadden. Een van de mannen herkende ik als [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] een andere man, die ik vanaf nu het slachtoffer noem, met een arm, om zijn nek vast had. Toen het slachtoffer los kwam hoorde ik [verdachte] schreeuwen: “ [naam 4] pak hem”. [naam 4] is de naam van de herdershond van [verdachte] . Ik zag toen dat de hond in de arm van het slachtoffer beet. Opeens zag ik dat de hond losliet. Ik hoorde dat [verdachte] opnieuw een commando gaf aan de hond. Ik hoorde dat hij schreeuwde: “ [naam 4] pak hem”. Ik zag dat de hond probeerde te bijten. Ik heb toen meerdere malen geschreeuwd naar [verdachte] : “pak je hond”. Ik zag dat [verdachte] het slachtoffer ook meerdere malen sloeg. Ik hoorde dat het slachtoffer schreeuwde van de pijn. [19]
De getuige J [getuige 4] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik ben getuige geweest van een vechtpartij. Op het moment dat ik met [slachtoffer 2] stond te praten zag ik [verdachte] de straat inrijden. Ik zag dat hij uit de auto kwam en met [slachtoffer 2] begon te vechten. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] bij zijn hoofd vast had en dat hij [slachtoffer 2] op de rug begon te slaan. Ik zag dat de hond van [verdachte] eraan kwam. Ik hoorde vervolgens [verdachte] roepen: “ [naam 4] pak hem”. Ik zag dat de hond van [verdachte] [slachtoffer 2] meerdere keren in beide armen beet. Toen [slachtoffer 2] bij een buurvrouw naar binnen wilde liep [verdachte] achter hem aan en viel hij hem weer aan. Op een gegeven moment stopte hij met slaan. [20]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat verdachte bij diens aanhouding hen ongevraagd heeft aangegeven dat hij zijn hond op de man af had gestuurd en dat het zijn verdiende loon was. [21]
De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn hond, een Mechelse herder, die zogenaamde IPO trainingen ofwel “pakwerk” trainingen heeft gevolgd, meermalen het commando “pak hem” te geven, daarmee doelend op [slachtoffer 2] , op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 2] . Tevens is met dit handelen van verdachte het begin van uitvoering van de strafbare poging een gegeven, immers gericht op voltooiing van zwaar lichamelijk letsel. Dat het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel (juridisch) geen zwaar lichamelijk letsel is, is niet aan verdachtes optreden te danken.
Het onder 6 primair tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank merkt hierbij op dat met vorenstaande bewijsmiddelen weliswaar het tenlastegelegde slaan van [slachtoffer 2] door verdachte bewezen kan worden verklaard, maar dat enkel het (op commando van verdachte) bijten van de hond in de arm van [slachtoffer 2] , de poging tot zware mishandeling oplevert.
Voorgaande bewijsmiddelen zijn eveneens redengevend voor bewijs van het onder 7 tenlastegelegde feit, zodat ook dat feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 6 juni 2017 te Hengelo, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door
- die [slachtoffer 1] zijn auto in te trekken en
- met een gas-/alarmpistool meermalen richting die [slachtoffer 1] te schieten en
- een vuurwapen tegen de borst van die [slachtoffer 1] te zetten/houden;
2.
hij op 6 juni 2017 te Hengelo, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- met een gas-/alarmpistool meermalen richting die [slachtoffer 1] te schieten en
- een vuurwapen op/tegen de borst van die [slachtoffer 1] te zetten/houden;
3.
hij in de periode van 6 mei 2017 tot en met 6 juni 2017 te Hengelo, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij toen aldaar (op verschillende tijdstippen in voornoemde periode),
- die [slachtoffer 1] veelvuldig op dwingende en intimiderende en hinderlijke wijze al dan niet in een rijdende auto gevolgd tijdens haar werk als postbode (ook nadat aan hem door de afdeling huiselijk geweld van de politie, schriftelijk te kennen is gegeven dat zijn aanwezigheid in de nabijheid van [slachtoffer 1] niet langer gewenst is) en
- zich veelvuldig hinderlijk in/voor/nabij de woning van die [slachtoffer 1] op dwingende en intimiderende en hinderlijke wijze opgehouden en blijven opdringen;
4.
hij in de periode van 4 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, immers had verdachte die telefoon gevonden en wist hij dat die telefoon toebehoorde aan die [slachtoffer 2] , zich wederrechtelijk toegeëigend;
5.
hij in de periode van 20 april 2017 tot en met 30 april 2017 in Nederland,
zonder redelijk doel en met overschrijding van hetgeen ter bereiking van
zodanig doel toelaatbaar was, bij honden (Mechelse herders), pijn heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van die dieren heeft benadeeld, door die honden
meermalen met een stok te slaan en een hond bij de kop/nek vast te pakken en vervolgens met kracht tegen een bench/hekwerk te slaan;
6.
hij op 4 juni 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen een hond, een Mechelse herder, heeft
afgestuurd op die [slachtoffer 2] , waarna voornoemde hond in de armen van die [slachtoffer 2] heeft gebeten en
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op 4 juni 2017 te Hengelo (O), een hond, een Mechelse herder, heeft aangehitst op [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 282, 285, 285b, 321, 302 jo 45, en 425 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2
eendaadse samenloop van de misdrijven: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
het misdrijf: belaging;
feit 4
het misdrijf: verduistering;
feit 5
het misdrijf: gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren;
feit 6 primair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 7
de overtreding: een dier op een mens aanhitsen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat verdachte ter zake van het onder 6 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu sprake is van noodweer c.q. noodweerexces, wordt verworpen, nu bij de behandeling ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat van een noodweersituatie sprake was. Het verweer mist dus feitelijke grondslag.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het onder 6 primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en het onder 6 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 349 dagen met aftrek van het voorarrest en dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling onder de voorwaarden zoals genoemd in het maatregelenrapport van de reclassering. Ter zake van het aan verdachte onder 7 tenlastegelegde heeft de officier van justitie geen straf of maatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Mocht daarnaast nog een straf moeten worden opgelegd dan verzoekt zij een voorwaardelijke straf met als voorwaarde primair een ambulante behandeling, subsidiair een klinische behandeling op te leggen. Als de rechtbank dit onvoldoende vindt dan kan verdachte instemmen met een terbeschikkingstelling onder voorwaarden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte niet snel met een behandeling kan beginnen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de oplegging van straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in het verleden herhaaldelijk schuldig gemaakt aan onder meer geweldsdelicten. De in die veroordelingen gelegen waarschuwingen hebben hem er niet van weerhouden zich, naast een vermogensdelict en een dierenmishandeling, andermaal aan agressieve delicten schuldig te maken. Deze feiten hebben in sterke mate bijgedragen aan de gevoelens van onrust en onveiligheid bij de gedupeerden. Met name het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verdachte met zijn intimiderend en agressief gedrag grote angst aangejaagd. Niet alleen [slachtoffer 1] is geconfronteerd met dit gedrag van verdachte, maar ook de getuigen die gewoon aan het werk waren hebben gezien op welke wijze verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen met hem mee te gaan. Daarnaast heeft de politie en de media er vervolgens alles aan gedaan om [slachtoffer 1] en verdachte te vinden. Dit heeft de nodige ophef en onrust in de omgeving veroorzaakt. Het gaat om zeer ernstige feiten die een grote inbreuk maken op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte is daar bij het plegen van de feiten kennelijk geheel aan voorbij gegaan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de door B.A. Blansjaar, psychiater, opgemaakte Pro Justitia rapportage van 7 november 2017, alsmede van een door R.A. Sterk, psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapportage van 10 januari 2018.
Door voornoemde
Blansjaarwordt, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat onderzochte een zwakbegaafde man is met een disharmonisch intelligentieprofiel en mogelijk een eerdere pervasieve ontwikkelingsstoornis. De bevindingen van dit onderzoek en een eerder pro justitia onderzoek wijzen op een cluster B persoonlijkheidsstoornis van onderzochte met naast antisociale- ook narcistische kenmerken die waarschijnlijk secundair zijn aan overdekte gevoelens van onzekerheid en insufficiëntie. De feiten kunnen, indien bewezen verklaard, worden beschouwd als een uitvloeisel van een moeizame conflictueuze partnerrelatie waar onderzochte door beperkingen van inzicht en sociale en contactuele vaardigheden slecht mee om kon gaan. Dat betreft vooral beperkingen van inzicht en sociale en contactuele vaardigheden en impulsiviteit. Geadviseerd wordt onderzochte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Bij bewezenverklaring kan de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten als hoog worden ingeschat, ook in mogelijke andere toekomstige relaties van onderzochte. Geadviseerd wordt bij een bewezenverklaring het recidivegevaar te beperken door aanvankelijk klinische behandeling van onderzochte in een Forensisch Psychiatrische Afdeling met aansluitend ambulante behandeling door een forensische polikliniek.
Door voornoemde
Sterkwordt, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat betrokkene in het onderzoek overkomt als een egocentrische en sociaal-emotioneel onrijpe en wat kinderlijke 29-jarige man, die beschikt over een uiteenlopend intelligentieprofiel. Er komen problemen met betrekking tot mentale flexibiliteit naar voren die met name toegeschreven kunnen worden aan traagheid. Uit intelligentieonderzoek kwamen enige aanwijzingen voor problemen met de geheugenfunctie en de verwerkingssnelheid naar voren. De persoonlijkheid van betrokkene is verstoord ontwikkeld. In de loop van zijn ontwikkeling heeft hij zijn minderwaardigheidsgevoelens overdekt met het tegendeel, namelijk een naïeve vorm van optimisme en zelfvertrouwen waarbij hij de ernst van problemen bagatelliseert en zijn eigen aandeel in problemen externaliseert. Hij kan hierdoor grensoverschrijdend handelen, zonder dat hij hierbij duidelijke schuld- en spijtgevoelens ervaart. Er lijkt bij betrokkene gesproken te kunnen worden van kwalitatieve tekorten in het sociale contact. De gewetensfunctie is lacunair en bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een verstoord verlopen persoonlijkheidsontwikkeling. Betrokkene heeft de neiging om een escalerende houding aan te nemen waarbij hij zichzelf in agressieve zin kan opblazen en tevens grensoverschrijdend kan handelen. Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autisme spectrumstoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een “andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis”. Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde, indien bewezen, betrokkene in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling wordt vanuit psychopathologisch perspectief hoog ingeschat indien betrokkene niet wordt behandeld. Het advies luidt klinische behandeling in een forensisch psychiatrische afdeling met een verhoogd beheersniveau.
De rechtbank acht de conclusies in de rapportages voldoende onderbouwd. De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt ze tot de hare en komt op grond daarvan tot het oordeel dat verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate kan worden toegerekend.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een door de reclasseringswerker [naam 5] opgemaakt maatregelenrapport van 4 oktober 2018.
Daarin wordt, zakelijk weergegeven, gerapporteerd, dat betrokkene gebrek heeft aan zelfinzicht en dat na nieuw diagnostisch onderzoek, verricht door de forensische polikliniek de Tender in opdracht van FPA Transfore, de diagnose autisme en een beneden gemiddelde intelligentie is gesteld. Betrokkene voelt zich nog steeds meer slachtoffer dan dader. Hij is niet intrinsiek gemotiveerd om tot gedragsverandering te komen door middel van een behandel/begeleidingstraject. Betrokkene kan zich wel vinden in het behandel/begeleidingstraject zoals aan hem voorgelegd maar hij is het er niet mee eens dat dat traject plaatsvindt in het kader van een tbs met voorwaarden zoals de reclassering voorstelt. De reclassering komt tot dit voorstel omdat het traject zoals voorgesteld waarschijnlijk niet gerealiseerd kan worden binnen de reguliere termijn van een toezicht, maar belangrijker nog omdat het betrokkene aan intrinsieke motivatie lijkt te ontbreken.
De voorwaarden behorend bij de maateregel zijn met betrokkene besproken en hij kon zich, los van het feit dat hij liever geen tbs status wil hebben, wel vinden in de voorwaarden.
Het recidiverisico wordt op basis van de beschikbare informatie ingeschat als hoog bij onveranderde omstandigheden.
Geadviseerd wordt aan betrokkene de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
Gelet op alle rapportages omtrent de persoon van verdachte en op de behandeling ter terechtzitting, acht de rechtbank, het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die gelijk is aan de reeds door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, op zijn plaats.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte dient plaats te vinden in het kader van een voorwaardelijk stafdeel, dan wel een voorwaardelijke TBS-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval behandeling in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden is aangewezen. Gelet op de recidive, waarbij sprake is van een toename van de ernst van de feiten, en de gebleken noodzaak tot behandeling, moet worden voorkomen dat verdachte op enig moment onbehandeld terugkeert in de samenleving. Hierbij hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het advies van de Reclassering, waarin gewezen wordt op de duur van de benodigde behandeling en op het ontbreken van een intrinsieke motivatie voor behandeling bij verdachte, hetgeen (deels) samenhangt met de geconstateerde problematiek bij verdachte. Het TBS-kader geeft voor het slagen een behandeling naar het oordeel van de rechtbank meer garantie dan voorwaarden opgelegd in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een TBS-maatregel is voldaan. Betrokken leed ten tijde van het tenlastegelegde aan een ziekelijk stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en de onder 1 en 6 primair bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eisen. De rechtbank overweegt verder nog dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In het maatregelenrapport van [naam 5] , voornoemd, zijn door de reclassering voorwaarden geadviseerd. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte met deze voorwaarden ingestemd. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zullen aan de terbeschikkingstelling de voorwaarden worden verbonden, zoals die hieronder in het dictum van dit vonnis worden weergegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden op grond van artikel 38 lid 7 Sr dadelijk uitvoerbaar moet zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. De rechtbank verwijst ter onderbouwing daarvan naar hetgeen daarover door voornoemde gedragsdeskundigen is gerapporteerd.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen klapmes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats 2] en [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats 3] , hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van respectievelijk € 2.497,45 en € 600,--, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade van [slachtoffer 1] bestaat uit de volgende posten:
- snorfiets € 475,--;
- oxacepam € 22,45
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2000,-- gevorderd.
De door [slachtoffer 2] gevorderde schade betreft immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen in het geheel dienen te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor zover dit materiële schade betreft, dient te worden afgewezen nu, zakelijk weergegeven, het causaal verband tussen het feit waarop de vordering betrekking heeft en de schade aan de scooter, ontbreekt.
Inzake de immateriële schade stelt de raadsvrouw zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt, dat de vordering, gelet op de ernst van de feiten waarop de vordering betrekking heeft en het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de vordering, aan de zeer hoge kant is.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat die vordering dient te worden afgewezen, nu het feit waarop die vordering betrekking heeft, niet bewezen kan worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en door het bewezenverklaarde feit onder 6 aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De opgevoerde materiële schade van [slachtoffer 1] is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 497,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De exacte omvang van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van die schade te schatten.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld kan worden op € 1000,--. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De door [slachtoffer 2] opgevoerde immateriële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade daarom toewijzen tot een bedrag van €. 600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten waarop die schade betrekking heeft is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36d, 37a, 38, 38a, 55, 57 en 62 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 8 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2
eendaadse samenloop van de misdrijven: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
het misdrijf: belaging;
feit 4
het misdrijf: verduistering;
feit 5
het misdrijf: gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren;
feit 6 primair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 7
de overtreding: een dier op een mens aanhitsen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
350 (driehonderd en vijftig dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast de
terbeschikkingstelling van verdachteter zake van de onder 1 en 6
primair bewezenverklaarde feiten en verbindt daaraan de volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden:
  • veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming buiten de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering, het Openbaar Ministerie (OM) beslist;
  • veroordeelde verleent medewerking aan het verstrekken van een actuele foto aan
de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing;
 veroordeelde werkt mee aan FPT en, indien de reclassering dit nodig acht, aan
een time-out in forensische psychiatrische instelling, zulks te bepalen door de
voor plaatsing verantwoordelijke instantie van maximaal 7 weken, met
de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14
weken per jaar;
 veroordeelde verleent medewerking aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking
houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in, medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht) ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
  • veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
  • veroordeelde houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
  • veroordeelde verleent medewerking aan huisbezoeken;
  • veroordeelde geeft inzicht aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
  • veroordeelde zal niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
  • veroordeelde zal medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;

Bijzondere voorwaarden:

  • veroordeelde laat zich opnemen/behandelen in FPK Transfore, locatie Veldzicht (of soortgelijke zorginstelling), zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie, zolang de reclassering dat nodig acht. Hij volgt de aanwijzingen van de behandelaars conform de op te stellen (delictpreventieve) behandelovereenkomst en het nader te formuleren behandelplan op. Dit behandelplan zal op geëigende momenten bijgesteld en nader gespecificeerd worden;
  • veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling aan hem geeft in het kader van de behandeling, ook als dit inhoudt het innemen van medicatie die nodig is voor de behandeling;
  • indien tijdens de behandeling een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst is, zulks ter beoordeling van de reclassering, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Veroordeelde zal zich committeren aan het nazorgtraject waaraan te zijner tijd invulling gegeven zal gaan worden. Dit omvat tevens het kiezen van een woonplek na overleg en toestemming van de reclassering en veroordeelde zal niet van woonplek veranderen anders dan na overleg en met toestemming van de reclassering. Contact en afstemming met de wijkagent zal in de (nieuwe) woonomgeving tot stand gebracht worden;
  • veroordeelde onderhoudt contact met de reclassering en verschaft zicht op de voortgang van zijn behandeling. Hij houdt zich aan aanwijzingen, welke gaandeweg de behandeling geformuleerd zullen worden, te geven door of namens de reclassering.
  • veroordeelde onthoudt zich van alcohol- en drugsgebruik tenzij hiervoor toestemming gegeven wordt door de begeleidende instellingen. Hij werkt, indien geïndiceerd, mee aan behandeling op dit onderdeel en controles op indicatie en steekproefsgewijs;
  • veroordeelde zal inzicht geven in zijn sociaal netwerk en medewerking verlenen, indien geïndiceerd door de behandelaars en/of reclassering, aan relatiebegeleiding…
- draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat op grond van artikel 38 lid 7 Sr de terbeschikkingstelling met voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voornoemd, van een bedrag van € 1.497,45 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2017
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.497,45,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 24 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 1.000,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , voornoemd, van een bedrag van € 600,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
4 juni 2017)
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 6 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 600,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 12 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart het inbeslaggenomen klapmes onttrokken aan het verkeer;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. C.C.S Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland met nummer [nummer 1] , sluitingsdatum 13 juli 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 februari 2018, voor zover inhoudende verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 6 juni 2017, pagina’s 174 tot en met 177.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 6 juni 2017, pagina’s 197 en 198.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 6 juni 2017, pagina 275.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] van 13 juni 2017, pagina’s 283 tot en met 287.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 6 juni 2017, pagina’s 277 en 278.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 28 juni 2017, pagina’s 300 tot en met 302.
9.Een aan verdachte gericht schrijven van 30 mei 2017, pagina 270.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
12.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 6 juni 2017, pagina’s 339 en 340.
13.Het proces-verbaal verhoor van [slachtoffer 1] van 4 juli 2017, pagina 346.
14.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
15.Het proces-verbaal van bevindingen digitaal video van 4 juli 2017, pagina 318.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2017, pagina’s 319 en 320.
17.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 4 juni 2017, pagina 333.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 4 juni 2017, opgenomen op pagina’s 11 en 12 in een proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Nederland, nummer [nummer 2] van 6 juni 2017.
20.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 4 juni 2017, opgenomen op pagina 13 in een proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Nederland, nummer [nummer 3] van 6 juni 2017.
21.Het proces-verbaal van aanhouding van 4 juni 2017, opgenomen op pagina 15 en 16 in een proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Nederland, nummer [nummer 4] van 6 juni 2017.