4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen wat aan verdachte onder 8 is ten laste gelegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en op de behandeling ter terechtzitting, het volgende vast.
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Toen ik op 6 juni 2017 naar Hengelo reed, kwam ik op de Binnenhavenstraat [slachtoffer 1] tegen. Toen ik haar zag heb ik door het geopende raam van mijn portier driemaal met mijn alarmpistool in haar richting geschoten. Nadat zij bij mij in de auto was gestapt ben ik met haar richting Duitsland gereden. Het was fout om op [slachtoffer 1] te schieten en ik kan mij wel voorstellen dat [slachtoffer 1] dat als een dreigement heeft ervaren en dat zij niet vrijwillig met mij is meegegaan. Ik zie wel in dat wat ik gedaan heb niet door de beugel kan. Ik bedoel daarmee het feit dat ik [slachtoffer 1] van de vrijheid heb beroofd.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van ontvoering en bedreiging met een vuurwapen door [verdachte] op 6 juni 2017. Toen ik die dag in de Binnenhavenstraat in Hengelo reed, zag ik [verdachte] in zijn Audi aan komen rijden. Ineens hoorde ik drie harde knallen c.q. schoten achter mij. [verdachte] kwam vanaf de achterzijde in mijn richting rijden. Ik dacht bij mijzelf: “nu gaat hij mij doodschieten”. Nadat hij de auto had geparkeerd stapte hij uit en liep hij met een pistool in een van zijn handen in mijn richting. Hij bedreigde mij met dat pistool. Ik zag dat de loop van het pistool op mijn gezicht was gericht. Vervolgens drukte [verdachte] de loop van het pistool tegen mijn borstkas. Ik was heel erg bang en ik dacht dat [verdachte] mij zou doodschieten. [verdachte] schreeuwde: “ik wil dat je instapt”. Ik werd vervolgens door [verdachte] vastgepakt en naar de auto getrokken. Nadat [verdachte] het linker achterportier van zijn auto had geopend ben ik achterin gaan zitten. [verdachte] had constant het pistool op mij gericht en ik ben onder bedreiging van het pistool in de auto van [verdachte] gaan zitten. [verdachte] reed vervolgens met hoge snelheid weg. Ik was heel erg bang.
De getuige [getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 6 juni 2017 omstreeks 15.15 uur bevond ik mij op de Binnenhavenstraat. Ik zag dat [slachtoffer 1] daar post bezorgde. Vervolgens zag ik vanuit de richting van de Boekeloseweg [verdachte] in zijn Audi aan komen rijden. Ik hoorde een knal en zag dat [verdachte] in zijn linkerhand een geweer uit het raam hield en op [slachtoffer 1] richtte. Daarna hoorde ik nog twee knallen. [verdachte] schreeuwde hard en richtte in alle drie gevallen het geweer op [slachtoffer 1] .
[verdachte] stuurde recht op [slachtoffer 1] af. Nadat [slachtoffer 1] met haar snorfiets was gevallen kwam [verdachte] met het geweer in zijn hand op agressieve wijze op [slachtoffer 1] af. Hij trok haar hardhandig overeind en richtte het wapen op de rechterslaap van [slachtoffer 1] . Het wapen stond tegen haar hoofd. Ik hoorde dat hij zei: “je kunt vrijwillig meekomen of ik maak je ter plekke af”, althans dergelijke woorden. [verdachte] trok haar aan de arm overeind en zette haar onder bedreiging van het wapen in de auto. Hierop reed hij met een rotgang weg. [slachtoffer 1] keek mij aan en ik zag de angst in haar ogen.
De rechtbank gaat ervan uit dat, daar waar de getuige spreekt over een geweer, zij - gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen - hiermee een gas-alarmpistool bedoelt, bij welke veronderstelling de rechtbank uitgaat van het waarschijnlijke gebrek aan deskundigheid van de getuige op het gebied van vuurwapens.
Uit het dossier blijkt verder dat door omstanders melding is gedaan bij de politie. Naar aanleiding van het persalarm dat is uitgegaan meldt een getuige om 17.50 uur bij de politie dat zij de auto van verdachte ziet rijden. De politie gaat ter plaatse, krijgt de witte Audi van verdachte in zicht en ziet dat [slachtoffer 1] uit de auto wordt gezet.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte, [slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft bedreigd door met een pistool meermalen op haar te schieten en dat pistool op haar borst te zetten. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat het handelen van verdachte bij haar werkelijk vrees heeft opgewekt en dat zij in haar vrijheid werd belemmerd. De rechtbank heeft, gelet op het gebruik van een wapen, geen enkele reden om aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Met het richten van een pistool op iemand is de opzet op het opwekken van vrees naar het oordeel van de rechtbank een gegeven. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen. Feit 1 en 2 zijn wettig en overtuigend bewezen.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
De afgelopen weken heeft mijn ex-vriend [verdachte] mij gestalkt. Hij sprak mij meerdere keren aan als ik naar mijn werk ging of bezig was met mijn werk.
Hij zocht mij op tijdens mijn postrondes en hield mij op in mijn werk. Ik voelde me steeds meer verstrikt in het contact met [verdachte] . Op 26 april 2017 heb ik [verdachte] een bericht gestuurd dat het voor mij klaar was. Ik wilde geen contact meer met hem, maar hij belde mij en stuurde mij berichten. Ik kwam [verdachte] overal tegen tijdens mijn postrondes en bij het uitlaten van de hond. Ik kwam hem soms wel drie maal per dag tegen. Elke keer werd ik door [verdachte] aangesproken en blokkeerde hij mijn weg. Ik heb hem meerdere keren gezegd dat hij mij met rust moest laten. [verdachte] rijdt de hele dag rond en hij weet precies wat ik doe en waar ik mijn hond uitlaat. Op 22 maart 2017 kreeg ik de sleutel van de woning aan de [adres 2] . [verdachte] volgde mij meerdere keren in de wijk. Op 13 mei 2017 zat ik bij [slachtoffer 2] in de auto. Ineens zag ik dat [verdachte] ons tegemoet reed en ons bleef achtervolgen. Op 14 mei 2017 heb ik de politie gebeld omdat [verdachte] bij mijn woning stond en op de ramen sloeg. Op 16 mei 2017 heb ik tweemaal de politie gebeld omdat [verdachte] mij achtervolgde tijdens mijn werk. Hij valt mij lastig tijdens mijn werk. Op 2 juni 2017 zag ik [verdachte] op mij af komen lopen toen ik mijn woning verliet. Diezelfde dag stond hij weer in de buurt van mijn woning en durfde ik niet naar huis. Toen ik op 6 juni 2017 naar de garage liep om mijn scooter op te halen zag ik [verdachte] ineens achter mij lopen. Ik keek constant achterom om te kijken of [verdachte] mij achtervolgde. Toen ik de [adres 2] in rende kwam [verdachte] mij achterna in zijn auto. Op een gegeven moment stopte hij en stapte hij uit. Hij pakte mij bij mijn jas en wilde mij de auto intrekken. Nadat een oud collega van mij tussen beiden was gekomen liet hij los en reed hij weg. Toen ik mijn snorfiets had gepakt en naar mijn werk ging, kwam ineens [verdachte] aan scheuren waarop hij mij klem reed. Toen ik begon te gillen en er bouwvakkers bij ons kwamen, ging [verdachte] weg. Ik ging vervolgens naar mijn werk. Toen ik de Wethouder Kampstraat inreed zag ik [verdachte] naast zijn auto staan. Hij kwam op mij afrijden en sprak mij aan.
Ik hoorde dat hij schreeuwde. Hierna stapte [verdachte] weer in de auto en reed hij weg. Toen ik in de Binnenhavenstraat de post bezorgde zag ik [verdachte] wederom aan komen rijden. Ik hoorde schoten achter mij en zag dat [verdachte] vanaf de achterzijde in mijn richting reed. Ik zag dat hij uit zijn auto stapte en met een pistool in een van zijn handen in mijn richting liep. Hij bedreigde mij met dat pistool en hield de loop van het pistool tegen mijn borstkas. [verdachte] begon te schreeuwen en ik werd heel erg bang. Ik werd vervolgens door [verdachte] in de auto getrokken.
De getuige J [getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik ben de werkgever van [slachtoffer 1] . Ik weet van de problemen tussen haar en [verdachte] . Toen ik op 6 of 13 mei 2017 samen met [slachtoffer 1] bij haar woning kwam zag ik [verdachte] voor haar woning staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] emotioneel was en trilde. Zij zei tegen mij dat [verdachte] haar kapot wilde maken. Na dit weekend begon de ellende. Ik kreeg wel om de dag via [slachtoffer 1] een melding dat zij lastig werd gevallen door [verdachte] en dat zij hierdoor haar woning niet uit kon of niet bij een bedrijf kon komen omdat [verdachte] voor het pand stond. Haar werkzaamheden leden er onder en ik zag dat [slachtoffer 1] steeds banger was. Ik zag haar trillen en angstig zijn. Ze zei mij dat ze bang was om thuis te zijn omdat haar woning op de begane grond was en [verdachte] daar zo bij kon. In de weken erna bleef hij [slachtoffer 1] lastig vallen. Ik kreeg telkens berichtjes van haar dat hij in de wijk stond en haar belemmerde. [slachtoffer 1] was altijd zichtbaar bang op haar werk. [verdachte] is ook vaak met de auto bij het depot aan de Langelermaatweg in Hengelo geweest. In de laatste week voor de aanhouding belemmerde [verdachte] haar om naar haar werk te komen. Hij stond met de auto voor haar deur. De laatste week werd de angst van [slachtoffer 1] steeds groter en [verdachte] dook ook steeds vaker op. Ik dacht echt dat dit fout zou gaan. De dag van de aanhouding stond [verdachte] weer voor haar woning. Toen [slachtoffer 1] naar haar werk wilde probeerde [verdachte] haar in de auto te trekken. [slachtoffer 1] heeft mij daarna in paniek opgebeld. Het werd alleen maar erger en het bouwde op. Om half één belde [slachtoffer 1] mij op. Ze was in paniek omdat [verdachte] haar op het Wilderinksplein had klemgereden. Ik ben naar haar toe gegaan en zag dat zij overstuur was. Ik was ervan overtuigd dat [verdachte] [slachtoffer 1] wat ging aandoen. Om 14.00 uur stuurde [slachtoffer 1] mij een appje. [verdachte] zou staan op de hoek van de Wethouder Kampstraat. Ik appte dat ze 112 moest bellen. Op een gegeven moment kreeg ik te horen dat [slachtoffer 1] was ontvoerd en dat er schoten waren gelost.
Een door de politie Eenheid Oost Nederland aan [verdachte] gericht schrijven van 30 mei 2017 houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Er zijn de afgelopen maanden meerdere meldingen binnengekomen bij de politie dat u [slachtoffer 1] opzoekt en lastig valt. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij zich door u gestalkt en belaagd voelt. Vanuit het Openbaar Ministerie hebben wij de opdracht u te waarschuwen dat uw aanwezigheid in de nabijheid van [slachtoffer 1] niet langer gewenst is. Wij vragen u te stoppen enig contact te hebben, op welke wijze dan ook met [slachtoffer 1] en te stoppen met het aanwezig zijn bij of in de woning van [slachtoffer 1] , dan wel op een plek waar zij op dat moment verblijft.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van 26 april 2017 tot en met 6 juni 2017 regelmatig contact had met [slachtoffer 1] .
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen, die ondersteuning vinden in de handgeschreven aantekeningen van [slachtoffer 1] op pagina 289 en de inhoud van een drietal mutatierapporten op pagina’s 311, 313 en 315, oordeelt de rechtbank dat, gelet op de aard, intensiteit, duur en frequentie van verdachtes hinderlijke en intimiderende gedragingen jegens [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich vanaf 6 mei 2017 tot 6 juni 2017 heeft schuldig gemaakt aan belaging van die [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
De telefoon van [slachtoffer 2] is op 4 juni 2017 door iemand in mijn auto gelegd. Ik heb die telefoon pas op 5 juni 2017 zien liggen. Bij het uitlezen van die telefoon zag ik dat ik met de dood werd bedreigd. Ik was van plan deze telefoon op 6 juni 2017 bij de politie af te geven maar dat ben ik vergeten. Bovendien vond ik het veiliger om die telefoon nog maar even in mijn auto te laten liggen.
Aangever [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik wil aangifte doen van diefstal van mijn telefoon. Tijdens een bijtincident op 4 juni 2017 waarbij ik betrokken was, had ik een plastic boodschappentas in de hand. Toen ik werd aangevallen door de hond is de plastic tas gescheurd en is de inhoud op de grond gevallen. Na het bijtincident ben ik door een vriend, genaamd [naam 1] , in zijn woning binnengelaten. [naam 1] heeft mij de spullen die in de boodschappentas zaten van de straat opgepakt en naar binnen gebracht. In de tas zat mijn telefoon. Toen [naam 1] de spullen aan mij gaf zag ik dat de telefoon er niet meer bij zat. [naam 1] vertelde mij dat de buurvrouw [naam 2] tegen hem had verteld dat mijn telefoon van de straat was weggepakt door [naam 3] . [naam 3] is een goede vriend van [verdachte] . Volgens [naam 1] stond [naam 2] op het balkon toen ik door de hond van [verdachte] werd gebeten. Zij zou hebben gezien dat [naam 3] mijn spullen had weggenomen.
De getuige [slachtoffer 1] heeft op de daartoe door verbalisanten gestelde vragen, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
[verdachte] zei tijdens mijn ontvoering dat hij de telefoon van [slachtoffer 2] in zijn bezit had en hij liet mij deze ook zien. Het was een zwarte telefoon. [verdachte] zei: “die is van [slachtoffer 2] ”.
Uit verdachtes verklaring dat hij de telefoon in zijn auto aangetroffen heeft en van plan was deze bij de politie af te geven, leidt de rechtbank af dat verdachte de telefoon anders dan door misdrijf onder zich had. Nu verdachte deze telefoon niet heeft afgegeven bij de politie en hij het naar eigen zeggen toch veiliger vond om de telefoon nog onder zich te houden heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering van die telefoon. Het onder 4 tenlastegelegde is bewezen.
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Met betrekking tot de mij tenlastegelegde dierenmishandeling merk ik op dat ik tijdens het uitlaten van mijn honden één van die honden met een tak op de kop heb geslagen. Ik geef toe dat ik fout ben geweest door de hond met de kop tegen de bench te slaan. Toen ik de beelden daarvan terug zag realiseerde ik mij dat ik het op een andere manier had moeten aanpakken.
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 6 juni 2017 is een telefoon inbeslaggenomen bij [slachtoffer 1] . Op 8 juni 2017 heb ik de daarop voorkomende gegevens onderzocht. Op de telefoon werd een video aangetroffen die op 5 mei 2017 is verstuurd naar contact [naam 1] . Op de video is te zien dat [verdachte] drie honden aan het uitlaten is en slaande bewegingen maakt met een langwerpig voorwerp op de honden. Vervolgens is te zien dat [verdachte] één van de honden vastpakt en deze tegen de post van de deur aanslaat.
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op een filmpje dat mij is toegestuurd is [verdachte] te zien met in zijn nabijheid drie Mechelse herders. Heel duidelijk is te zien dat [verdachte] zijn honden begint te slaan. Het lijkt erop dat hij dit met een voorwerp doet. Ik zie dat hij met kennelijk grote c.q. forse kracht met dit voorwerp één van zijn honden meerdere malen op de kop slaat. Vervolgens zie ik dat hij een op een tak/stok gelijkend voorwerp pakt en hiermee met zeer forse kracht een hond midden over zijn rug en daarna met zeer grote kracht twee maal vol op de kop slaat. Ook is te zien hoe hij een hond met grote kracht tegen het stalen gedeelte van een in de auto staande hondenkennel slaat.
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat ook feit 5 wettig en overtuigend bewezen is.
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 4 juni 2017 heb ik één van mijn honden, een Mechelse herder, op [slachtoffer 2] , afgestuurd. Nadat ik de hond uit de auto had gelaten gaf ik hem het commando: “pak hem”. [slachtoffer 2] werd door mijn hond in de arm gebeten.
Aangever [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van mishandeling c.q. zware mishandeling.
Op 4 juni 2017 omstreeks 16.50 uur was ik op de [adres 2] te Hengelo. Daar kwam ik [verdachte] tegen. Nadat hij zijn auto voor mijn neus had geparkeerd deed hij de achterklep van zijn auto open. Ik zag zijn hond er uit komen en hij zei tegen de hond; “grijp hem”. Ik zag de hond op mij afkomen. De hond beet mij in mijn rechter bovenarm, linker bovenarm en linker onderarm. Ik heb dus meerdere bijtwonden. Dit deed mij erg pijn. De hond van [verdachte] is een Mechelse herder.
De getuige [getuige 3] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 4 juni 2017, omstreeks 16.55 uur zag ik vanaf een balkon van een woning aan de [adres 2] te Hengelo dat twee mannen ruzie hadden. Een van de mannen herkende ik als [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] een andere man, die ik vanaf nu het slachtoffer noem, met een arm, om zijn nek vast had. Toen het slachtoffer los kwam hoorde ik [verdachte] schreeuwen: “ [naam 4] pak hem”. [naam 4] is de naam van de herdershond van [verdachte] . Ik zag toen dat de hond in de arm van het slachtoffer beet. Opeens zag ik dat de hond losliet. Ik hoorde dat [verdachte] opnieuw een commando gaf aan de hond. Ik hoorde dat hij schreeuwde: “ [naam 4] pak hem”. Ik zag dat de hond probeerde te bijten. Ik heb toen meerdere malen geschreeuwd naar [verdachte] : “pak je hond”. Ik zag dat [verdachte] het slachtoffer ook meerdere malen sloeg. Ik hoorde dat het slachtoffer schreeuwde van de pijn.
De getuige J [getuige 4] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik ben getuige geweest van een vechtpartij. Op het moment dat ik met [slachtoffer 2] stond te praten zag ik [verdachte] de straat inrijden. Ik zag dat hij uit de auto kwam en met [slachtoffer 2] begon te vechten. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] bij zijn hoofd vast had en dat hij [slachtoffer 2] op de rug begon te slaan. Ik zag dat de hond van [verdachte] eraan kwam. Ik hoorde vervolgens [verdachte] roepen: “ [naam 4] pak hem”. Ik zag dat de hond van [verdachte] [slachtoffer 2] meerdere keren in beide armen beet. Toen [slachtoffer 2] bij een buurvrouw naar binnen wilde liep [verdachte] achter hem aan en viel hij hem weer aan. Op een gegeven moment stopte hij met slaan.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat verdachte bij diens aanhouding hen ongevraagd heeft aangegeven dat hij zijn hond op de man af had gestuurd en dat het zijn verdiende loon was.
De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn hond, een Mechelse herder, die zogenaamde IPO trainingen ofwel “pakwerk” trainingen heeft gevolgd, meermalen het commando “pak hem” te geven, daarmee doelend op [slachtoffer 2] , op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 2] . Tevens is met dit handelen van verdachte het begin van uitvoering van de strafbare poging een gegeven, immers gericht op voltooiing van zwaar lichamelijk letsel. Dat het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel (juridisch) geen zwaar lichamelijk letsel is, is niet aan verdachtes optreden te danken.
Het onder 6 primair tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank merkt hierbij op dat met vorenstaande bewijsmiddelen weliswaar het tenlastegelegde slaan van [slachtoffer 2] door verdachte bewezen kan worden verklaard, maar dat enkel het (op commando van verdachte) bijten van de hond in de arm van [slachtoffer 2] , de poging tot zware mishandeling oplevert.
Voorgaande bewijsmiddelen zijn eveneens redengevend voor bewijs van het onder 7 tenlastegelegde feit, zodat ook dat feit wettig en overtuigend bewezen is.