ECLI:NL:RBOVE:2018:3998

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
AK_18 _ 740
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning en de toekenning van maatwerkvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Borne over de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning. Eiseres, die sinds januari 2012 een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder die haar indicatie hebben gewijzigd en beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat de bezwaren van eiseres ongegrond verklaarde, niet voldoet aan de eisen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De rechtbank oordeelt dat de thans toegekende maatwerkvoorziening niet het benodigde resultaat oplevert, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de extra slaapkamers die schoonmaak behoeven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Wevers,
en

Het college van burgemeester en wethouders van Borne, verweerder,

gemachtigde: A. Bosch.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2017 weer gebruik kan maken van haar indicatie voor huishoudelijke ondersteuning.
Bij besluit van 10 juli 2017 (primair besluit II) heeft verweerder de bestaande indicatie voor huishoudelijke ondersteuning met ingang van 16 juli 2017 beëindigd en eiseres met ingang van 17 juli 2017 in aanmerking gebracht voor de basismodule huishoudelijke ondersteuning en de aanvullende module wasverzorging.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft sinds januari 2012 een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning, in eerste instantie (op basis van de toen geldende wet- en regelgeving) voor vier uur per week. Als gevolg van gewijzigd beleid is de indicatie met ingang van 15 april 2016 gewijzigd. Per die datum komt eiseres in aanmerking voor de voorziening Huishoudelijke Ondersteuning (HO)
.In maart 2016 heeft eiseres aangegeven dat zij niet langer in aanmerking wenst te komen voor de voorziening HO. Hierop is de indicatie “bevroren”.
Op 27 december 2016 heeft eiseres aan verweerder verzocht de tijdelijke bevriezing van haar indicatie op te heffen.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ uiteengezet.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(hierna: Wmo 2015), de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2015
(hierna: de Beleidsregels) en het Beleidskader maatschappelijke ondersteuning 2018 (hierna:
het Beleidskader).
Verweerder heeft in het bestreden besluit, naast de toegekende indicatie voor huishoudelijke
ondersteuning, aan eiseres een tijdelijke indicatie ondersteuning zelfstandig leven (OZL)
toegekend. Het betreft een indicatie van twee uur per week voor de duur van 12 weken,
teneinde eiseres in staat te stellen haar woning op te ruimen en haar huishouden te ordenen,
zodat de huishoudelijk medewerker vervolgens met de geïndiceerde huishoudelijke
ondersteuning de vertrekken schoon kan maken en ervoor kan zorgen dat er sprake is van een
schoon en leefbaar huis.
3. Voor een weergave van de beroepsgronden verwijst de rechtbank voor de volledigheid naar het aanvullend beroepschrift van 22 mei 2018.
Kort samengevat voert eiseres aan dat het HHM-rapport, dat ten grondslag ligt aan het door verweerder gehanteerde beleid, niet voldoet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt aan een “nieuw objectief normenkader”. De in het HHM-rapport genoemde tijden kunnen volgens eiseres niet dienen als vervanging van het eerdere CIZ-protocol.
Eiseres meent dat haar een hogere indicatie dient te worden afgegeven, waarbij rekening wordt gehouden met alle in gebruik zijnde ruimtes, haar COPD en incontinentie en waarbij het urenaantal is gebaseerd op een objectief protocol. Eiseres heeft haar gronden van beroep ter zitting aangepast, in die zin dat zij niet langer een indicatie van 7 uur per week aangewezen acht (zoals in het aanvullend beroepschrift bepleit), maar een indicatie van 4 uur en 45 minuten. Dit heeft te maken met het feit dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod voor een tijdelijke indicatie OZL, zodat haar woning slechts ten dele gesaneerd is.
4. Volgens verweerder voldoet het onderzoek door HHM waarop het beleid van de gemeente Borne is gebaseerd wel degelijk aan de eisen die de CRvB daaraan stelt. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1881. Bij het stellen van de indicatie wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de inwoner en wordt op basis daarvan maatwerk toegepast. Volgens verweerder is dit in het geval van eiseres ook gebeurd: er is verschillende malen een consulent op huisbezoek geweest om te beoordelen welke ondersteuning in het geval van eiseres noodzakelijk is.
Verweerder ziet op dit moment in de COPD van eiseres geen aanleiding om een aanvullende module extra hygiëne toe te kennen. Ten aanzien van de incontinentieproblemen stelt verweerder zich op het standpunt dat het zeer gebruikelijk is om daarvoor incontinentiemateriaal te gebruiken. Niet gebleken is dat voor de incontinentie extra ondersteuning moet worden ingezet.
Verweerder wijst er nog op dat is aangeboden om tijdelijk de maatwerkvoorziening OZL toe te kennen, maar dat eiseres zelf te kennen heeft gegeven hier niet voor in aanmerking te willen komen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de medische situatie van eiseres niet in geschil is en ook niet dat zij beperkingen ondervindt (en ondersteuning behoeft) bij lichtere en zwaardere huishoudelijke taken en (een deel van) de wasverzorging.
5.2
Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd over het onderliggende HHM-rapport, is de rechtbank – onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, waaronder de door verweerder genoemde uitspraak van 1 juni 2018 – van oordeel dat het onderzoek waarop het gehanteerde Beleidskader en de door verweerder vastgestelde Beleidsregels zijn gebaseerd wel degelijk voldoet aan de eisen die daaraan door de CRvB worden gesteld; het onderzoek is objectief en is verricht door een onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derde. Op basis van dit onderzoek zijn objectieve criteria geformuleerd ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis, neergelegd in het rapport van het bureau HHM van 10 februari 2017. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat het onderzoek niet deugdelijk is geweest.
5.3
Ten aanzien van de incontinentie van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder meer tijd had moeten indiceren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de incontinentie in eerste instantie opgevangen dient te worden met incontinentiemateriaal. Wanneer dat niet voldoet, zal dit weliswaar leiden tot extra was, echter eiseres wordt in staat geacht zelf haar was te doen. Eiseres wordt enkel niet in staat geacht om strijkwerk te verrichten, reden dat in verband hiermee de extra module wasverzorging is geïndiceerd, echter deze indicatie ziet – zoals door verweerder ter zitting toegelicht en zoals ook blijkt uit de Beleidsregels – alleen op het strijken van de bovenkleding. Niet gebleken is dat de incontinentie van eiseres tot extra strijkwerk van bovenkleding leidt.
5.4
Wat betreft de overige schoonmaakwerkzaamheden constateert de rechtbank dat het gehanteerde Beleidskader en de door verweerder vastgestelde Beleidsregels niet voorzien in de mogelijkheid om op enige wijze te differentiëren. Er wordt enkel voorzien in vooraf vastgestelde modules, waarbij de mogelijkheid ontbreekt om rekening te houden met bijzondere, individuele omstandigheden. Toepassing van het Beleidskader en de Beleidsregels heeft er in het geval van eiseres toe geleid dat aan haar (naast de extra module wasverzorging) enkel de basismodule is toegekend, terwijl tussen partijen niet ter discussie staat dat sprake is van twee extra in gebruik zijnde slaapkamers (bovenop de enkele slaapkamer waarmee in de basismodule rekening wordt gehouden) die ook schoonmaak behoeven. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het gebruik van deze kamers weliswaar wordt onderkend, maar dat in verband daarmee geen extra tijd kan worden geïndiceerd. Alle werkzaamheden, ook met twee extra slaapkamers, zullen dus binnen de tijd van de basismodule moeten worden verricht. Eiseres heeft daarop bevestigd dat de kamers wel worden schoongemaakt, maar dat daardoor andere werkzaamheden blijven liggen.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de thans toegekende maatwerkvoorziening het benodigde resultaat niet bereikt. Er is dan ook geen sprake van een passende maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
6. Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.4 en 5.5 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.