In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en Wehkamp Finance B.V. De eiseres vorderde primair dat Wehkamp Finance zou worden verplicht om de BKR-registratie van haar te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vorderde zij de verwijdering van bepaalde coderingen in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). Wehkamp Finance verweerde zich tegen de vorderingen en stelde dat zij als verkeerde partij was gedagvaard, omdat de vordering aan Vesting Finance was overgedragen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat haar belangen opwogen tegen het belang van de BKR-registratie. De rechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van een kredietovereenkomst tussen de eiseres en Wehkamp Finance, ondanks het ontbreken van een ondertekende overeenkomst. De eiseres had deelbetalingen verricht voor goederen die zij bij Wehkamp had besteld, wat de kredietrelatie bevestigde.
De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Wehkamp Finance tot dat moment waren begroot op € 1.259,00. De uitspraak benadrukte het belang van de BKR-registratie en de rol van Wehkamp Finance in het aanleveren van gegevens aan BKR. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.