ECLI:NL:RBOVE:2018:4059

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
08/730043-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld en poging tot afpersing

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 453 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, voor diefstal met geweld. De man had op 24 januari 2018 in Enschede parfum gestolen uit een winkel, waarbij hij een medewerker met een injectienaald in de pols stak. Na de diefstal heeft hij geprobeerd om de slachtoffers, waaronder een 7-jarig meisje, te dwingen met hun auto weg te rijden door hen te bedreigen met de naald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, gevolgd door geweld, en poging tot afpersing. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de verslavingsproblematiek van de verdachte. De verdachte moet ook schadevergoeding betalen aan de slachtoffers, waaronder een bedrag van €800,49 aan de eerste benadeelde partij en €55,10 aan de tweede benadeelde partij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade afgewezen, omdat er geen sprake was van geestelijk letsel dat het karakter van een psychiatrisch ziektebeeld droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730043-18 (P)
Datum vonnis: 25 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ( [land] ),
nu verblijvende in P.I. Achterhoek in Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Blanco en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de wijziging van de tenlastelegging van 17 juli 2018 en na mondelinge toelichting van de officier van justitie ter zitting van 11 oktober 2018 ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:parfum heeft gestolen bij de [bedrijf] , welke diefstal werd gevolgd door geweld door [slachtoffer 1] met een naald in de pols te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling van [slachtoffer 1] ;
feit 2:[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen met de auto weg te rijden door in de auto te stappen, op de achterbank te gaan zitten, [slachtoffer 2] bij de nek te pakken, een naald te richten naar de dochter van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die op de achterbank zat, en dreigend te roepen “rijden, rijden”. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging daartoe.
Voluit luidt de gewijzigde tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2018,
te Enschede,
6, althans een of meer, verpakking(en) parfum, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die
[slachtoffer 1]
- die zag dat verdachte uit de [bedrijf] kwam gerend en achterna werd gerend
door (een) medewerker(s) van [bedrijf] en van een van die medewerkers
de bevestiging kreeg dat verdachte iets had gestolen en verdachte
(vervolgens) heeft tegengehouden en/of op de grond gehouden -
met een naald, althans een scherp of puntig voorwerp, in de pols en/althans
(elders) in het lichaam te steken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling
mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 24 januari 2018,
te Enschede,
een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (zeer)
(krachtig en/of gewelddadig) met een naald, althans een scherp of puntig
voorwerp in de pols en/althans (elders) in het lichaam te steken;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2018,
te Enschede,
(een) ander(en), te weten (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door
bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander
en/of derden, te weten een persoon genaamd [slachtoffer 4] (zijnde de
dochter van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] ),
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te
weten (als bestuurder) met een auto weg te rijden van de plaats waar die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] zich met de auto bevond(en),
door
- in de auto (waarin die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] waren gezeten) te
stappen en/of op de plaats achter die [slachtoffer 2] , althans op de achterbank van
die auto, te gaan zitten, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] bij de nek vast te pakken, en/of
- een naald, althans een scherp of puntig, voorwerp te richten op, althans
naar, de/een dochter van die [slachtoffer 2] , welke op de achterbank van die auto
zat, en/of
- ( daarbij) (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te roepen of te
zeggen: "Rijden, rijden", althans woorden"van soortelijke (dreigende) aard
en/of strekking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling
mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 24 januari 2018,
te Enschede,
ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk (een) ander(en), te weten
(een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten
een persoon genaamd [slachtoffer 4] (zijnde de dochter van die [slachtoffer 2]
/of die [slachtoffer 3] ),
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te
weten (als bestuurder) met een auto weg te rijden van de plaats waar die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] zich met de auto bevond(en),
door
- in de auto (waarin die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] waren gezeten) te
stappen
en/of op de plaats achter die [slachtoffer 2] , althans op de achterbank van die
auto, te gaan zitten, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] bij de nek vast te pakken, en/of
- een naald, althans een scherp of puntig, voorwerp te richten op, althans
naar, de/een dochter van die [slachtoffer 2] , welke op de achterbank van die auto
zat, en/of
- ( daarbij) (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te roepen of te
zeggen: "Rijden, rijden", althans woorden"van soortelijke (dreigende) aard
en/of strekking,
zijnde de verdere uitvoering van bovenomschreven voorgenomen strafbaar
feit
niet voltooid alleen tengevolge van de van zijn, verdachte's, wil
onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer 2] uit de auto is gestapt
en/of (vervolgens) hem, verdachte, uit de auto heeft getrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.2
Feit 2
4.2.1
Het primair ten laste gelegde
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
4.2.2.
Het subsidiair ten laste gelegde
- het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op basis van de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de verklaring van verdachte en de camerabeelden.
- het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen, zoals het bedreigen van de dochter met de naald, louter en alleen zijn gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 3] . Echter, haar verklaring is niet juist en ook niet betrouwbaar, omdat deze op andere punten niet overeenkomt met hetgeen op de camerabeelden is te zien. Ook het bij de nek vastpakken van [slachtoffer 2] , zoals door hem in zijn aangifte is verklaard, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Het dreigend roepen wordt weliswaar gesteld door zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] , maar [slachtoffer 3] was al uit de auto nog voordat verdachte erin zat, en verdachte ontkent dit dreigend roepen. De feiten en omstandigheden die de dwang zouden moeten opleveren, kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen.
- het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
Op 24 januari 2018 reed aangever [slachtoffer 2] in zijn personenauto de [naam 1] in Enschede binnen. Die parkeergarage was voorzien van camerabewaking. Als bijrijder zat aangeefster [slachtoffer 3] , in de auto en achter haar, op de achterbank, zat hun dochter. Zij zagen dat verdachte de parkeergarage in rende, achterna gezeten door twee andere mannen. Ineens trok verdachte het achterportier van de auto van [slachtoffer 2] open en ging bij hen in de auto zitten, achter [slachtoffer 2] op de achterbank, naast de dochter van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Verdachte had een injectienaald in zijn handen, die hij richtte naar de dochter naast hem op de achterbank. Hij pakte [slachtoffer 2] bij zijn nek en riep “rijden, rijden”, in het Duits. Vlak nadat verdachte in de auto stapte, stapte [slachtoffer 3] uit en haalde hun dochter uit de auto. Daarop is [slachtoffer 2] ook uit de auto gestapt en kwam verdachte uit de auto, waarna [slachtoffer 2] verdachte tegen de muur heeft vastgehouden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft aangeraakt op de schouder, dat hij daarbij “rijden, rijden” in het Duits heeft gezegd en dat hij de injectienaald in zijn rechterhand vast had, ook toen hij in de auto zat. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] bij de nek heeft gepakt en dat hij de injectienaald op de dochter op de achterbank heeft gericht.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] geloofwaardig en consistent is en bovendien wordt ondersteund door de camerabeelden van de parkeergarage. [slachtoffer 3] heeft namelijk verklaard dat zij achterom keek, dat verdachte instapte – wat op de camerabeelden ook is te zien – en dat zij zag dat hij een naald in zijn rechterhand vast had. Verdachte heeft bovendien ter zitting ook verklaard dat hij de injectienaald in zijn rechterhand vasthield.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair
hij op 24 januari 2018 te Enschede 6 verpakkingen parfum, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] - die zag dat verdachte uit de [bedrijf] kwam gerend en achterna werd gerend door medewerkers van [bedrijf] en van één van die medewerkers de bevestiging kreeg dat verdachte iets had gestolen en verdachte vervolgens heeft tegengehouden en op de grond gehouden - met een naald in de pols te steken;
2. subsidiair
hij op 24 januari 2018 te Enschede, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer 2] door geweld en door bedreiging met geweld gericht tegen een derde, te weten een persoon genaamd [slachtoffer 4] (zijnde de dochter van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] ), wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten als bestuurder met een auto weg te rijden van de plaats waar die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zich met de auto bevonden door - in de auto waarin die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] waren gezeten te stappen en op de plaats achter die [slachtoffer 2] te gaan zitten, en
- die [slachtoffer 2] bij de nek vast te pakken, en
- een naald te richten naar de dochter van die [slachtoffer 2] , welke op de achterbank van die auto zat, en
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] te roepen of te zeggen: "Rijden, rijden",
zijnde de verdere uitvoering van bovenomschreven voorgenomen strafbaar feit niet voltooid alleen tengevolge van de van zijn, verdachte's, wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer 2] uit de auto is gestapt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 284 juncto 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
diefstal, gevolgd van geweld gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
poging tot een ander door geweld gericht tegen die ander en bedreiging met geweld gericht tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan 457 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Uit het Pro Justitia rapport van 8 oktober 2018 van C.J.F. Kemperman, psychiater, komt naar voren dat verdachte een belast verleden en forse drugsproblematiek heeft. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar. Vanwege zijn verslavingsproblematiek is behandeling en ambulante nazorg gewenst. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als einddatum 25 oktober 2018 voor het onvoorwaardelijke gedeelte, zodat verdachte per die datum geplaatst kan worden bij Teen Challenge in Duitsland. De verdediging sluit zich volledig aan bij dat advies. Probleem is echter dat verdachte zich daar voor 12.00 uur moet melden, terwijl de rechtbank doorgaans om 13.15 uur uitspraak doet. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook zo mogelijk eerder uitspraak te doen. Als dit niet gebeurt, verzoekt de verdediging de rechtbank om de datum van invrijheidstelling op
29 oktober 2018 te bepalen, gelet op het advies van Tactus en de bevestigingsbrief van Teen Challenge, zodat de verdachte door de reclassering rechtstreeks van de penitentiaire inrichting naar de kliniek in Duitsland gebracht kan worden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van zes flessen parfum. Na betrapping heeft verdachte een bijstander, die zijn vlucht probeerde te beletten, gestoken met een injectienaald. Die naald gebruikte verdachte voor het spuiten van zijn drugs. Verdachte is vervolgens de [naam 1] in gerend en heeft het achterportier van een auto open getrokken, die net de parkeergarage was ingereden en stil stond voor de slagboom. Hij is op de achterbank gaan zitten naast de 7-jarige dochter van de bestuurder en zijn ex-partner, die als bijrijder in de auto zat. Verdachte heeft de naald naar de dochter gericht en heeft de bestuurder bij de nek gepakt en geroepen dat hij moest gaan rijden. Doordat de bestuurder uitstapte is dit feit slechts bij een poging gebleven, wat zeker niet de verdienste van verdachte is. Feiten als deze houden een ingrijpende aantasting in van de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, met name nu verdachte als drugsverslaafde een naald als wapen hanteert, daar ook daadwerkelijk iemand mee steekt en die ook naar een nietsvermoedend 7-jarig meisje heeft gericht naast wie hij onverhoeds op de achterbank was gaan zitten. Zij ondervindt daarvan nog dagelijks de negatieve gevolgen. Ook de man die door verdachte is gestoken, heeft te lijden onder de consequenties van verdachtes gedrag. Zo heeft hij zich moeten laten onderzoeken om er zeker van te zijn dat hij niet door het steken met de naald geïnfecteerd was geraakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank houdt ten nadele van verdachte verder rekening met het feit dat hij zich louter heeft laten leiden door geldelijk gewin om in zijn verslaving te voorzien, geen respect heeft getoond voor de eigendommen van anderen en zich niets gelegen liet liggen aan de gevoelens van de slachtoffers.
Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht worden voor een diefstal met geweld oriëntatiepunten gehanteerd, maar die doen naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en de omstandigheden waaronder verdachte dit feit heeft gepleegd, zodat de rechtbank de strafoplegging in soortgelijke zaken bij haar overwegingen zal betrekken.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte ook rekening met eerdere veroordelingen van verdachte tot gevangenisstraffen in Duitsland voor diefstallen en geweld tegen personen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de over verdachte opgemaakte psychologische en psychiatrische rapportage, opgesteld door respectievelijk drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog van 4 april 2018 en door C.J.F. Kemperman, psychiater van
8 oktober 2018 en van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 5 oktober 2018.
Uit die rapportages komt naar voren, in onderling verband en samenhang bezien, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van heroïne en cocaïne. Dit heeft ten tijde van het ten laste gelegde ook gespeeld. Zonder verbetering van de psychische gesteldheid zou het recidiverisico als hoog kunnen worden ingeschat. Meerdere behandelpogingen en periodes van abstinentie hebben vooralsnog niet geresulteerd in een betekenisvolle reductie van het probleem. Verdachte pleegt delicten om zijn verslaving te kunnen bekostigen. Hij heeft geen zicht op huisvesting, heeft geen reguliere inkomsten en heeft een verstoorde relatie met zijn kind en familie. Geadviseerd wordt verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank maakt dit advies tot haar oordeel.
Alle relevante omstandigheden in deze zaak afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarvan een deel voorwaardelijk doen zijn om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich andermaal aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf is van dusdanige duur dat deze eindigt op 29 oktober 2018.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 800,49 (achthonderd euro en negenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering € 290,53;
- medische kosten € 109,96.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 400,-- gevorderd.
- het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
- het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit 1 (primair) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 800,49, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 205,10 (tweehonderdvijf euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- reiskosten € 55,10.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 150,-- gevorderd.
- het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. In geval van bewezenverklaring gaat de verdediging akkoord met de gevorderde schade.
- het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost reiskosten is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen deels toewijzen tot een bedrag van € 55,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Uit de hier voorliggende vordering blijkt dat het bewezenverklaarde feit impact heeft gehad op het welbevinden en de gemoedsrust van de benadeelde partij. De wet bepaalt evenwel in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek – voor zover hier van belang – dat, buiten gevallen waarin sprake is van fysiek letsel, wat bij de benadeelde [slachtoffer 1] aan de orde is, verhaal van immateriële schade op de dader(s) alleen dan mogelijk is indien sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is in het algemeen slechts sprake indien het geestelijk letsel het karakter van een psychiatrisch ziektebeeld draagt. Gevoelens van angst, machteloosheid en onrust en andere uitingen van geestelijke en mentale onvrede vallen dus niet onder het bereik van het wetsartikel.
Dat sprake is van geestelijk letsel dat het karakter heeft van een psychiatrisch ziektebeeld is niet gebleken. Gezien deze beperking laat de wet geen mogelijkheid de immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen.
De rechtbank wijst de vordering voor dat deel af.
8.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.030,90 (tweeduizend en dertig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 74,46;
- kosten apotheek € 56,44.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.900,00 gevorderd.
- het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. In geval van bewezenverklaring moet de benadeelde partij materieel niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van causaal verband dan wel wegens het feit dat dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De immateriële schadevergoeding komt de verdediging bovenmatig hoog voor, zeker in verhouding tot het door [slachtoffer 2] gevraagde bedrag. Een bedrag van € 150,-- acht de verdediging redelijk, voor alles wat daar boven uit stijgt geldt dat sprake moet zijn van geestelijk letsel. Om dit vast te kunnen stellen moet sprake zijn van een medisch erkend ziektebeeld, dat is veroorzaakt door het strafbare feit. Bij gebreke van een deskundigenrapportage waaruit zulks blijkt, kan de grondslag van de vordering niet worden vastgesteld, laat staan worden toegewezen.
- het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost reiskosten is naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 13,28, namelijk de kosten voor het vervoer naar SHN, toe te wijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De overige opgevoerde schade onder de post reiskosten, de kosten voor de apotheek en de immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank merkt hierbij op dat de benadeelde partij ter zitting niet op de hoogte bleek van de omvang van de door haarzelf gevorderde immateriële schadevergoeding. Verder acht de rechtbank op basis van de overgelegde medische stukken onvoldoende duidelijk in hoeverre er rechtstreeks causaal verband bestaat tussen dit feit en de psychische klachten van de benadeelde partij. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 500,-- gevorderd.
- het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. In geval van bewezenverklaring moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering is ingediend door vader, terwijl hij onder bewind staat, zodat de vordering mede door diens bewindvoerder had moeten worden ingediend. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,--.
- het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat de vader van de benadeelde partij onder bewind staat niet met zich brengt dat hij niet namens zijn minderjarige dochter een rechtshandeling kan verrichten ten behoeve van haar vermogen. De benadeelde partij is derhalve ontvankelijk in haar vordering.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen ten aanzien van de toegewezen vorderingen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 primair en 2 subsidiair is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
diefstal, gevolgd van geweld gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
poging tot een ander door geweld gericht tegen die ander en bedreiging met geweld gericht tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
453 (vierhonderddrieënvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 800,49 (achthonderd euro en negenenveertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 1 primair tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 800,49 (achthonderd euro en negenenveertig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 55,10 (vijfenvijftig euro en tien eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 55,10 (vijfenvijftig euro en tien eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 1 (een) dag zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor een deel van € 150,-- (honderdvijftig euro) af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 13,28 (dertien euro en achtentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 13,28 (dertien euro en achtentwintig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 1 (een) dag zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 2.017,62 (tweeduizend en zeventien euro en tweeënzestig eurocent) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van € 500,-- (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,-- (vijfhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 29 oktober 2018, welk bevel apart is opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.I. van Meel, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.
Buiten staat
Mrs. Van Meel en Venekatte zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 25 januari 2018, met als bijlage het Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, pagina’s 5, 6 en 7, voor zover van belang;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 24 januari 2018, pagina 59, voor zover van belang.
Feit 2
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 25 januari 2018, pagina’s 50 en 51, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever.
Ik reed woensdag 24 januari in mijn auto op de [adres] te Enschede. Ik was op dat moment samen met mijn ex-partner, welke naast mij in de auto zat en onze 7 jarige dochter. Zij zat achter mijn vrouw in de auto.
Ik zag dat de man vervolgens de parkeergarage in rende. Ik vond dat de man er slecht uit zag. Ik zag dat de man probeerde om mij te doen laten stoppen.
Ik ben vervolgens gewoon met mijn auto de parkeergarage ingereden. Toen ik voor de slagboom stond om een kaartje uit de automaat te pakken hoorde ik dat mijn ex-partner ineens riep dat ik de deuren van de auto op slot moest doen. Ik zag op dat moment dat de man, welke ons kort daarvoor had gemaand te stoppen, in onze richting kwam rennen. Voordat ik het door had hoorde ik dat er een auto portier open ging. Ik zag toen dat die man bij ons in de auto was gestapt. Ik zag dat hij achter mij op de achterbank was gaan zitten. Ik voelde vervolgens dat hij mij bij mijn nek vast pakte. Ik hoorde dat de man riep: "Rijden! Rijden!". Ik heb toen direct mijn portier geopend. Ik ben uitgestapt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 25 januari 2018, pagina’s 55 en 56, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster.
Op woensdag 24 januari 2018, omstreeks 17:40 uur, reden wij net de parkeergarage aan
de kant van de [naam 3] in. Dit is een ondergrondse parkeergarage in Enschede. Ik zat
als bijrijder in de auto, mijn ex-man reed en mijn dochtertje van 7 jaar zat achter
mij, op de passagiersstoel rechts achterin de auto.
Op dat moment zag ik een man de parkeergarage in rennen van boven. Hij kwam achter onze auto aan. Wij stonden dus met onze auto stil. Ik zag dat de man achtervolgt werd door twee buitenlands uitziende jongens.
Ik zag ineens dat de man die achtervolgd werd bij ons in de auto sprong. Ik zag dat de man zomaar achter mijn ex-man instapte en bij mijn dochtertje op de achterbank zat. Toen ik achterom keek zag ik gelijk dat de man een naald in zijn rechterhand vast had. Ik hoorde hem schreeuwen: “Rijden! Rijden!” Hij richtte de naald op mijn dochter.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 oktober 2018 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Op 24 januari 2018 ben ik de parkeergarage in Enschede in gegaan. Ik zag de auto die naar de slagboom reed. Het achterportier van die auto heb ik open gedaan en ik ben op de achterbank gaan zitten achter de bestuurder. Ik heb de bestuurder tegen zijn schouder geduwd en ik heb gezegd “rijden, rijden”. Ik had de naald nog in mijn rechterhand vast.