Op 9 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak van [A] en [B], die een verzoekschrift hadden ingediend voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 2 oktober 2018 zijn beide verzoekers verschenen. Het echtpaar, dat in gemeenschap van goederen is gehuwd, heeft een gezamenlijke schuldenlast van € 113.140,91, maar tijdens de zitting bleek dat deze schuldenlast hoger is dan in het verzoekschrift vermeld. De rechtbank constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de omvang van de schulden, aangezien niet alle schulden zijn opgenomen in het verzoekschrift. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar was.
De rechtbank oordeelde dat [A] en [B] niet te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank wees op de weigering van de Belastingdienst om mee te werken aan een minnelijke regeling, omdat [A] en [B] niet tijdig aan hun belastingverplichtingen hadden voldaan. Dit soort schulden kan niet als te goeder trouw worden aangemerkt. Bovendien bleek uit de jaarrekeningen dat het echtpaar vanaf 2014 aanzienlijke persoonlijke leningen had aangewend voor hun onderneming, terwijl zij al een negatief vermogen hadden. De rechtbank concludeerde dat het handelen van [A] en [B] als onverantwoord ondernemen kan worden gekarakteriseerd.
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, onder b van de Faillissementswet. Ook zijn er geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die een andere beslissing rechtvaardigen. De beslissing werd uitgesproken door mr. A.H. Margadant, en de verzoekers hebben het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.