ECLI:NL:RBOVE:2018:4299

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
220560 / FT-RK / 728/18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onduidelijkheid over schuldenlast en goede trouw

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door een alleenstaande man van 49 jaar, hierna te noemen [verzoeker]. [verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van [verzoeker] in totaal € 189.378,21 bedraagt, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte hoogte en omvang van deze schulden. Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 september 2018, heeft [verzoeker] verklaard dat de schulden voornamelijk zijn ontstaan tijdens zijn huwelijk en dat hij na de verkoop van de gezamenlijke woning in 2017 met een aanzienlijke schuldenlast is blijven zitten. De rechtbank heeft opgemerkt dat [verzoeker] geen documentatie heeft overgelegd die de schuldenlast kan onderbouwen, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [verzoeker] een voorlopige belastingteruggave heeft ontvangen die hij niet heeft stopgezet na de verkoop van de woning, wat heeft geleid tot een aanslag inkomstenbelasting van € 1.589,00. Bovendien heeft hij geld van het UWV ontvangen voor het behalen van zijn vrachtwagenrijbewijs, maar dit geld is niet volledig voor dat doel aangewend. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoekschrift, en wijst het verzoek tot schuldsanering af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 220560 / FT-RK / 728/18
Datum uitspraak: 18 september 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Op 30 juli 2018 heeft de rechtbank een e-mailbericht van de beschermingsbewindvoerder ontvangen, met bijgevoegd de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 ter hoogte van € 1.589,00.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 11 september 2018. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Ter zitting is [verzoeker] samen met de heer
[A] , beschermingsbewindvoerder, mevrouw [B] , begeleider vanuit Aveleijn en mevrouw [C] , vriendin, verschenen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten:
[verzoeker] is een alleenstaande man van 49 jaar. [verzoeker] is sinds juli 2017 gescheiden. Hij werkt niet en ontvangt een Participatiewetuitkering. Vanaf 19 februari 2018 is er sprake van beschermingsbewind bij Stichting Uitvoering Vermogensbeheer Meerderjarigen Stuiver.
De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal
€ 189.378,21. In het verzoekschrift is opgenomen dat het UWV vermoedelijk nog een bedrag ter hoogte van € 1.000,00 zal terugvorderen. Naar aanleiding van het verzoekschrift heeft de rechtbank [verzoeker] per oproepbrief van 25 juli 2018 verzocht een kopie van het terugvorderingsbesluit van het UWV, een kopie van het terugvorderingsbesluit van de gemeente en een complete schuldenlijst uiterlijk één week voor de terechtzitting over te leggen. De rechtbank heeft de gevraagde documenten niet ontvangen.
De behandeling ter zitting:
[verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat de schulden voornamelijk zijn ontstaan tijdens het huwelijk met zijn voormalige partner. De schuldenlast bestaat voor een groot gedeelte uit de schuld die resteerde na verkoop van de gezamenlijke woning. De woning is in 2017 verkocht. De voorlopige belastingteruggave die werd ontvangen in verband met de hypotheekrenteaftrek is op dat moment niet stopgezet. [verzoeker] heeft verklaard er alles aan gedaan te hebben om de voorlopige belastingteruggave stop te zetten. Hij heeft gebeld en gemaild met de Belastingdienst, maar de voorlopige belastingteruggave is niet stop gezet.
Over de vermoedelijke terugvordering van het UWV heeft [verzoeker] verklaard dat hij € 2.300,00 van het UWV heeft gekregen om zijn vrachtwagenrijbewijs te kunnen behalen. Van dit geld heeft hij € 1.300,00 gebruikt ten behoeve van het vrachtwagenrijbewijs. Het restant van
€ 1.000,00 heeft hij gebruikt voor achterstallige betalingen bij de zorgverzekeraar en de energieleverancier. Het vrachtwagenrijbewijs heeft [verzoeker] niet behaald.
Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de vordering aan de gemeente Hof van Twente haar onbekend is. Over de schuld aan de Belastingdienst heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat [verzoeker] de voorlopige belastingteruggave die hij ontving in verband met hypotheekrenteaftrek niet heeft stopgezet nadat het huis was verkocht. Hierdoor bedraagt de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 € 1.589,00. Bij aanvang van het beschermingsbewind is de voorlopige belastingteruggave door de beschermingsbewindvoerder stop gezet. De beschermingsbewindvoerder verwacht nog een terugvordering van de Belastingdienst wegens te veel ontvangen huur-en zorgtoeslag over het jaar 2017. Zij verwacht dat de terugvordering van de Belastingdienst € 2.700,00 zal bedragen. Het UWV is volgens de beschermingsbewindvoerder nog niet tot terugvordering van het bedrag van naar schatting € 1.000,00 overgegaan.
De overwegingen van de rechtbank:
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Thans is de totale omvang en de hoogte van de schuldenlast onduidelijk. De beschermingsbewindvoerder is onbekend met de in het verzoekschrift opgenomen schuld aan de Gemeente Hof van Twente. Daarnaast is, nadat het verzoekschrift is ingediend, gebleken van schulden aan de Belastingdienst. De schulden aan de Belastingdienst worden geschat op € 2.700,00. Het is de rechtbank onduidelijk of de bekende aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 hierin is opgenomen. Ook is er onduidelijkheid over de mogelijke terugvordering van het UWV van naar schatting € 1.000,00. De hoogte van deze te verwachten schulden wordt door de beschermingsbewindvoerder geschat en een schriftelijke onderbouwing van deze schulden ontbreekt. Wel is duidelijk dat de schulden recent zijn ontstaan en derhalve dienen te worden meegenomen in de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek.
Met hetgeen ter zitting over de schulden aan de Belastingdienst en het UWV is verklaard, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van de schulden. [verzoeker] heeft na verkoop van de woning de voorlopige belastingteruggave niet stopgezet, waardoor hij de voorlopige belastingteruggave aan de Belastingdienst moet terugbetalen. Ondanks dat [verzoeker] wist dat hij geen recht had op de voorlopige belastingteruggave heeft [verzoeker] de gelden die hij onterecht heeft ontvangen niet gereserveerd.
Daarnaast heeft [verzoeker] geld van het UWV ontvangen om zijn vrachtwagenrijbewijs te behalen. Hij heeft dit geld niet volledig aangewend ten behoeve van zijn vrachtwagenrijbewijs, maar hij heeft een gedeelte van dit geld gebruikt om achterstallige betalingen te voldoen. Hier komt nog bij dat [verzoeker] , ondanks de financiering door het UWV, zijn vrachtwagenrijbewijs niet heeft behaald.
Het ligt op de weg van [verzoeker] om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest. Nu de totale schuldenlast van [verzoeker] onduidelijk is en documentatie over de schulden aan de Belastingdienst en het UWV ontbreekt, kan de rechtbank de schulden van [verzoeker] niet (volledig) beoordelen en is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze nieuwe schulden te goeder trouw is geweest.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is niet gebleken.

De beslissing

de rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .