Uitspraak
[verzoeker] ,
[verzoekster] ,
Het procesverloop
De beoordeling
€ 115.724,91. [verzoeker] en [verzoekster] hebben onder andere de volgende gezamenlijke schuld:
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan over de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). De verzoekers, die samenwonend zijn, hebben een aanzienlijke schuldenlast en zijn beiden niet werkzaam. [verzoeker] ontvangt een WIA-uitkering, terwijl [verzoekster] geen inkomen heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers sinds 2005 in een problematische schuldensituatie verkeren en dat zij geen inspanningen hebben verricht om betaalde arbeid te verwerven. Dit gebrek aan inspanning, in combinatie met hun eerdere afwijzing van een Wsnp-verzoek in 2012, heeft geleid tot de conclusie dat zij niet te goeder trouw zijn ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen nakomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzoekers geen beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule van de Faillissementswet, en dat toepassing daarvan geen doel zou treffen. De rechtbank heeft uiteindelijk de verzoeken afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet, omdat de verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich voldoende inspannen om hun schulden af te lossen.
De beslissing van de rechtbank is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. De rechtbank concludeert dat de verzoekers gedurende zes jaren de gelegenheid hebben gehad om zich in te spannen voor aflossing van hun schulden, maar deze gelegenheid niet hebben benut. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de houding van de verzoekers zal veranderen na toepassing van de schuldsaneringsregeling.