ECLI:NL:RBOVE:2018:4447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18_162
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verwijdering van persoonsgegevens en rectificaties op gemeentelijke website in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal. De eiser verzocht om de verwijdering van documenten van de openbare raadsagenda op de gemeentelijke website, alsook om rectificaties in de media en op de website, met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Eiser stelde dat zijn persoonsgegevens onterecht openbaar waren gemaakt en dat hij recht had op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de Wbp betrekking heeft op het verwerken van persoonsgegevens en niet op de openbaarmaking van documenten. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiser om verwijdering van de stukken niet als een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de weigering van verweerder om de stukken te verwijderen en rectificaties te plaatsen, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, waardoor het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar van eiser tegen de weigering om documenten te verwijderen en rectificaties te plaatsen ongegrond was verklaard, en verklaarde het bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/162

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. E.S. Fikkert, advocaat te Almelo,
en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder,

gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen.

Procesverloop

Eiser heeft verweerder op 31 juli 2017 aansprakelijk gesteld voor het openbaar maken
van documenten over een door hem tegen de gemeente Oldenzaal ingediende klacht op
de openbare agenda van de gemeenteraad op de gemeentelijke website.
Verder heeft eiser daarbij verzocht om:
a. de betreffende documenten te verwijderen van de openbare raadsagenda op de website
van de gemeente Oldenzaal en andere digitale media met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp);
b. plaatsing van een rectificatie op de gemeentelijke website, waarin verweerder kenbaar maakt dat de betreffende documenten uit de openbare raadsagenda zijn verwijderd wegens het abusievelijk en wederrechtelijk plaatsen ervan;
c. plaatsing van een rectificatie in de media, waarin de burgemeester zijn opmerkingen gedaan in een artikel in de Twentse Courant Tubantia van 14 april 2017 terugneemt.
Bij brief van 1 september 2017 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 31 juli 2017. Hij heeft verweerder verzocht hem in verband daarmee een dwangsom toe te kennen van € 1.260,-.
Bij besluit van 4 september 2017 heeft verweerder eisers verzoek van 31 juli 2017 beschouwd als een verzoek om anonimisering van de betreffende documenten op grond van de Wbp. Omdat het publieke debat al plaats heeft gevonden en er geen reden meer is voor plaatsing van eisers persoonsgegeven op de openbare agenda van de gemeenteraad, worden de desbetreffende stukken geanonimiseerd.
Het verzoek van eiser om verwijdering van de stukken uit de openbare raadsagenda, een plaatsing van een rectificatie op de gemeentelijke website en een rectificatie in de media heeft verweerder afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2017 heeft verweerder het verzoek om toekenning van een dwangsom wegens te laat beslissen op het verzoek van eiser van 31 juli 2017 afgewezen.
Eiser heeft tegen de besluiten van 4 september 2017 en 11 september 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder – conform het advies van de commissie bezwaarschriften van 2 november 2017 – de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 4 september 2017 en 11 september 2017 ongegrond verklaard en die besluiten in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door E. Slot, medewerker van de gemeente Oldenzaal.

Overwegingen

Anonimiseren van stukken op de gemeentelijke website
1.1
De Wbp heeft betrekking op het verwerken van persoonsgegevens en niet op het al dan niet openbaar maken van documenten. De openbaarmaking van stukken is geregeld in de Wob.
1.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het eisers verzoek van 31 juli 2017 geen verzoek is in het kader van de Wob.
1.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiser van 31 juli 2017 – gelet op de strekking ervan – in redelijkheid (mede) kunnen aanmerken als een verzoek om de persoonsgegevens in de op de website geplaatste stukken te anonimiseren op grond van artikel 36 van de Wbp om daarmee zoveel mogelijk tegemoet te komen aan eiser.
1.4
Tegen die anonimisering als zodanig heeft eiser in beroep geen grieven naar voren gebracht, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit geen punt van geschil is in deze procedure.
1.5
Het gaat eiser om de algehele verwijdering van die stukken van de gemeentelijke website.
Verwijdering van documenten van de gemeentelijke website
2.1
Verweerder heeft destijds besloten de documenten met betrekking tot afhandeling van de door eiser ingediende klacht in hun oorspronkelijke niet-geanonimiseerde vorm op de lijst van ingekomen stukken bij de openbare raadsagenda voor de raadsvergadering van 27 maart 2017 op de website van de gemeente te plaatsen. Naar de mening van verweerder was dat voor het algemene debat van groot belang omdat de integriteit van het openbaar bestuur in het geding was. De raadsleden en eventuele politiek geïnteresseerden hadden daarom belang bij kennisneming van het volledige dossier.
2.2
De rechtbank laat in het midden wat daar verder van zij, nu de plaatsing van de betreffende stukken op de openbare raadsagenda op de gemeentelijke website al onderwerp van geschil is geweest in de eerdergenoemde beroepsprocedure met zaaknummer 17/1929.
In haar uitspraak van 30 april 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat het plaatsen van stukken op de openbare raadsagenda als een feitelijke handeling moet worden aangemerkt, zodat daartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is. Tegen die uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Nu daarover al eerder is beslist kan de plaatsing van de betreffende stukken op de openbare raadsagenda in deze procedure niet nogmaals aan de orde worden gesteld. Hetgeen partijen in dat verband hebben aangevoerd dient hier daarom buiten beschouwing te blijven.
2.3
Omdat het plaatsen van stukken op de website moet worden gezien als een feitelijke handeling en niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de weigering om die stukken te verwijderen evenmin een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.
2.4
Ook bij het plaatsen van een rectificatie op de website en/of in de media gaat het naar het oordeel van de rechtbank om feitelijke handelingen die geen besluiten zijn in de zin van de Awb, zodat ook tegen de weigering om daartoe over te gaan geen bezwaar en beroep op grond van die wet openstaat.
2.5
Verweerder had het bezwaar voor zover dat is gericht tegen het niet verwijderen van
de stukken van de gemeentelijke website en de weigering om rectificaties te plaatsen op de gemeentelijke website en in de media daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.6
Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de weigering om de stukken van de website te verwijderen en rectificaties te plaatsen op de gemeentelijke website en in de media alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Ingebrekestelling
3.1
Voor zover het verzoek de uitvoering van de Wbp betreft, is in artikel 36, tweede lid van die wet bepaald dat de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk bericht of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
3.2
Op 1 augustus 2017 heeft verweerder het verzoek van bezwaarde ontvangen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 28 augustus 2017 aan eiser had moeten berichten of aan zijn verzoek wordt voldaan. Dit heeft verweerder niet gedaan, zodat niet tijdig op eisers verzoek is beslist.
3.3
Artikel 4:17, derde lid van de Awb bepaalt dat een dwangsom verschuldigd is vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3.4
Eiser heeft verweerder op 1 september 2017 in gebreke gesteld. Op dat moment was de termijn om een besluit te nemen verstreken. Dit betekent dat verweerder op dat moment nog een termijn van twee weken had om alsnog een besluit te nemen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
3.5
Verweerder heeft op 4 september 2017 (verzonden 5 september 2017) een besluit genomen en eiser daarvan in kennis gesteld. Dit is binnen de twee weken termijn gerekend vanaf 1 september 2017, zodat verweerder geen dwangsom verschuldigd is. Verweerder heeft eiser verzoek om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 31 juli 2017 daarom terecht afgewezen.
3.6
Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn besluit van
4 september 2017 wel op eisers verzoek van 31 juli 2017 heeft beslist, ook wat betreft het verzoek om stukken van de gemeentelijke website te verwijderen. Dat eiser het met dat besluit inhoudelijk niet eens is, doet daar niet aan af.
Schadevergoeding wegens niet doorgaan van cursusavonden
4.1
In beroep is op grond van artikel 8:88 van de Awb verzocht om vergoeding van schade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van het feit dat een aantal bijeenkomsten in het kader van een mede door hem ontwikkelde cursus voor gemeenteraadsleden geen doorgang heeft kunnen vinden omdat verweerder daarvoor geen ruimte in het stadhuis ter beschikking heeft willen stellen. In het bestreden besluit is niet op dat verzoek beslist.
4.2
In artikel 8:88 van de Awb is – voor zover hier van belang – bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan tot vergoeding van schade te veroordelen die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Ingevolge artikel 8:91 van de Awb kan het verzoek ook worden gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding. De schade die eiser claimt – wat daarvan ook mag zijn – staat geheel los van de primaire besluiten van 4 en 11 september 2017 en het besluit op bezwaar van 29 november 2017. In die besluiten gaat het alleen over het verwijderen van documenten uit de openbare raadsagenda, het plaatsen van rectificaties op de gemeentelijke website en in de media, alsmede de ingebrekestelling en het een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens te laat beslissen op het verzoek van 31 juli 2017. Eisers verzoek om schadevergoeding moet daarom reeds wegens het ontbreken van connexiteit worden afgewezen.
4.4
Overigens merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat zij in haar uitspraak van
30 april 2018 in het beroep van eiser met zaaknummer 17/1929 al heeft geoordeeld dat verweerders beslissing om de mondeling gegeven toestemming voor het gebruik van het stadhuis voor door eiser te geven cursussen op 9 november 2016, 7 december 2016 en
11 januari 2017 in te trekken geen publiekrechtelijke grondslag heeft, zodat eiser zich voor vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden vanwege het niet doorgaan van deze cursussen moet wenden tot de burgerlijke rechter.
5. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de weigering om documenten van de gemeentelijke website te verwijderen en rectificaties te plaatsen op de gemeentelijke website en in de media ongegrond is verklaard;
  • verklaart het bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.