ECLI:NL:RBOVE:2018:4730

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
08-760000-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit en poging tot brandstichting met gevaar voor levens

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 52-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor verboden wapenbezit en poging tot brandstichting. De man had een pistool en zes patronen in zijn bezit en heeft geprobeerd een woning in brand te steken, wat levensgevaar voor de bewoners met zich meebracht. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De verdachte moet ook een schadevergoeding van ruim 4000 euro betalen aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn zwakbegaafdheid en psychische problemen, strafbaar is voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een lange gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging eiste, gezien de voortdurende bedreigingen en het gevaar dat de verdachte voor anderen vormt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en deskundigenrapporten, waaruit bleek dat de verdachte een hoog recidiverisico heeft en niet in staat is om zich aan voorwaarden te houden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760000-18 (P)
Datum vonnis: 11 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende in Huis van Bewaring [adres 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 juli 2018, 16 augustus 2018 en 27 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 17 juli 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zes patronen en een pistool in zijn bezit had;
feit 2 primair:’s-nachts opzettelijk geprobeerd heeft om een woning in brand te steken, waardoor (levens)gevaar voor de bewoners en gevaar voor die woning kon ontstaan, of
feit 2 subsidiair:opzettelijk jerrycans en een gieter met benzine, een aansteker en een T-shirt met daarop benzine in zijn bezit had, ter voorbereiding van een brandstichting, die kon leiden tot (levens)gevaar voor anderen en gevaar voor goederen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 december 2017
tot en met 01januari 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), een wapen van
categorie III, te weten een Browning 7.65, en/of munitie van categorie III, te
weten (zes) patronen (7.65 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in
Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van liet
door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning
gelegen aan de [adres 3] , immers heeft en/of is verdachte:
-met een aansteker en/of een T-shirt en/of benzine, althans met een brandbare
vloeistof naar voornoemde woning gegaan en/of
-(vervolgens) het T-shirt overgoten en/of besprenkeld met benzine, althans met
een brandbare vloeistof en/of
-(vervolgens) (via de brievenbus) de deurmat van voornoemde woning overgoten
met benzine, althans met een brandbare vloeistof,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 31 december 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), althans in
Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting met
levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gemeen gevaar voor
goederen, opzettelijk:
-twee jerrycans met benzine, althans met een brandbare vloeistof en/of
-een gieter met benzine, althans met een brandbare vloeistof en/of
-een aansteker en/of
-een T-shirt besprenkeld en/of overgoten met benzine, althans met een brandbare
vloeistof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd,
ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie blijkt uit camerabeelden opgenomen in de flat waar verdachte woonde, dat hij die nacht sjouwde met jerrycans gevuld met vloeistoffen en een gieter met ingekorte schenktuit. Later die nacht komt hij zonder die spullen weer terug in zijn flat. Het NFI heeft in de jerrycans en gieter resten van motorbenzine, een ontbrandbare vloeistof, aangetroffen. Deze stoffen zijn ook aangetroffen op de deurmat van de woning van mevrouw [slachtoffer 1] . Daarnaast is een aansteker bij de voordeur aangetroffen met een DNA mengprofiel, met naar alle waarschijnlijkheid ook het DNA-profiel van verdachte. De verklaringen die verdachte daarover heeft gegeven, zijn niet concreet en verifieerbaar en daarom ongeloofwaardig. Alles met elkaar maakt dat er sprake was van een poging tot brandstichting. Vanwege de gevaarzetting – mevrouw [slachtoffer 1] sliep met drie andere personen op de bovenverdieping – was er gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar.
Wat feit 1 betreft: verdachte heeft zes scherpe patronen in zijn bezit gehad. Er is weliswaar een wapen gevonden dichtbij de plek waar verdachte is aangehouden, maar hier ontbreekt het wettie en overtuigend bewijs dat verdachte dit wapen in zijn bezit had, met name omdat een DNA-match ontbreekt. Van het voorhanden hebben van dat wapen dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op het standpunt dat er sprake was van een ondeugdelijke poging, omdat hij van mening is dat de in de woning van mevrouw [slachtoffer 1] aangebrachte vloeistof niet kon ontbranden. In verband daarmee verzoekt hij om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zodat er een reconstructie door het Gerechtelijk Laboratorium kan plaatsvinden. Daarbij is het mogelijk dat verdachte de aangetroffen aansteker in zijn hand heeft gehad, maar omdat er sprake was van een mengprofiel is ook denkbaar dat die aansteker afkomstig is van iemand anders.
Weliswaar had verdachte kogels in zijn bezit, het wettige bewijs ontbreekt dat het pistool van verdachte was.
4.4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde dat, nu er zes kogels van kaliber 7.65 bij verdachte zijn aangetroffen (hij had ze in zijn mond en dreigde deze door te slikken) [2] en hij dit feit bekent [3] , dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is.
Op 1 januari 2018, is door een bewoner van [adres 4] een pistool gevonden. Het pistool lag onder de heg in zijn voortuin, en kan ook vanuit de voortuin van [adres 5] daar zijn neergelegd. Die tuin is eenvoudig te betreden door een laag tuinhekje of door over dat hekje heen te stappen. [adres 4] ligt direct tegenover de plaats op straat waar verdachte is aangehouden in de vroege ochtend van deze Nieuwjaarsdag. De vorige middag lag het nog niet daar volgens de bewoner. [4] Het is een pistool met hetzelfde kaliber als de bij verdachte aangetroffen kogels. [5] Gelet hierop, gelet ook op de korte periode tussen de aanhouding en de vondst van het pistool en in aanmerking nemende dat verdachte ook probeerde zich van de kogels te ontdoen, is het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel de kogels als dit pistool voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat op 31 december 2017 mevrouw [slachtoffer 1] ’s nachts wakker werd van het klepperen van de brievenbus in de voordeur van haar woning in Hengelo (O): het is volgens haar op dat moment ongeveer 04.58 uur. Toen zij ging kijken zag zij een persoon voor de deur weglopen. Zij voelde dat zij met haar voeten in iets nats stond en dat dit sterk naar benzine rook. Boven op de eerste verdieping sliepen haar man en twee van haar kinderen. [slachtoffer 1] deed aangifte van een poging tot brandstichting. [6] Tijdens het daaropvolgende onderzoek door de politie wordt er voor de voordeur een met benzine doordrenkt T-shirt aangetroffen. Onder dat T-shirt lag een aansteker. De deurmat was nat en op de brievenbus zat zowel binnen als buiten een olieachtige vloeistof. Binnen rook de politie een penetrante brandstoflucht en constateerde dat er op de loopmat achter de voordeur een natte plek van ongeveer een meter was. [7]
Aan de overzijde van de straat werden door de politie vier jerrycans en een groene tuingieter met een afgekorte tuit gevonden Sommige waren nog deels gevuld en de inhoud rook volgens verbalisanten naar brandstof. Een schroefdop was voorzien van een plastic zakje met opschrift [opschrift] . [8]
Wanneer vervolgens de woning van verdachte wordt doorzocht, treft de politie soortgelijke zakjes [opschrift] aan, maar ook meerdere afgezaagde schenktuiten. [9] Na onderzoek blijkt dat een van die tuiten oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met de aangetroffen tuingieter. [10]
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat die gieters bij hem gestolen waren. Uit camerabeelden van het flatgebouw in Hengelo (O) waar verdachte woonachtig was, is echter te zien dat hij op 31 december 2017 jerrycans met vloeistoffen, waarvan een met een plastic zak om de dop en een gieter met ingekorte schenktuit, de trap afdraagt. Deze voorwerpen probeert hij vervolgens rond 04.12 uur op zijn fiets te zetten. Om 05.06 uur komt verdachte zonder deze voorwerpen weer terug in zijn flat. [11] Nadat verdachte minder dan een etmaal later was aangehouden, werd zijn dubbele fietstas door de politie onderzocht. De betreffende verbalisant rook dat deze tas naar brandstof rook. [12] De inhoud van de jerrycans en de gieter zijn door het NFI vergeleken met de vloeistof op de deurmat. Daaruit blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de inhoud van de jerrycans en de gieter gedeeltelijk op de deurmat zijn terechtgekomen. Voorts wordt de in die jerrycans, de gieter en de deurmat aangetroffen motorbenzine als ontbrandbaar gekwalificeerd. [13] Op de bij de voordeur aangetroffen aansteker is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Uit het NFI-onderzoek daarnaar blijkt dat het een miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA op die aansteker van verdachte en twee willekeurige onbekende personen is dan van drie willekeurige onbekende personen. [14] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat een onbekende vriend deze uit zijn woning heeft meegenomen. Aangezien deze verklaring niet concreet en verifieerbaar is beschouwt de rechtbank die verklaring als ongeloofwaardig. De rechtbank ziet geen ander aannemelijk scenario dan dat verdachte deze aansteker zelf ter plaatse heeft gebracht.
Verzoek tot aanhouding
De raadsman heeft ter terechtzitting van 27 november 2018 verzocht om de zaak aan te houden zodat er een reconstructie door het Gerechtelijk Laboratorium kan plaatsvinden teneinde te achterhalen of brandstichting met de in en nabij de woning aangetroffen vloeistoffen mogelijk was.
De rechtbank wijst dit verzoek af aangezien er – zo volgt uit genoemde bewijsmiddelen – een aanzienlijke hoeveelheid motorbenzine in de woning van mevrouw [slachtoffer 1] is gegoten, terwijl het NFI heeft geconcludeerd dat het om een brandbare stof gaat.
4.4.2
Het oordeel van de rechtbank
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft geprobeerd om de woning van [slachtoffer 1] in brand te steken. Dat heeft hij in de nachtelijke uren gedaan, waarbij de bewoners – vier in getal – aanvankelijk lagen te slapen en bij brand door vuur en/of rookontwikkeling c.q. benzinedampen het leven hadden kunnen verliezen of zware verwondingen konden oplopen. Aangezien de aansteker zich bij de voordeur bevond en verdachte bij het begin van de uitvoering om brand te stichten blijkbaar werd gestoord door de komst van mevrouw [slachtoffer 1] , is het bij een poging gebleven.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 31 december 2017 tot en met 01januari 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (0), een wapen van categorie III, te weten een Browning 7.65, en munitie van categorie III, te weten (zes) patronen (7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 31 december 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres 3] , immers heeft en/of is verdachte:
-met een aansteker en/of een T-shirt en benzine naar voornoemde woning gegaan en
-vervolgens het T-shirt overgoten en/of besprenkeld met benzine, en
-vervolgens via de brievenbus de deurmat van voornoemde woning overgoten
met benzine,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2 primair
het misdrijf: poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie pleegt verdachte al jaren strafbare feiten jegens zijn ex-partner, zijn kinderen en zijn ex-buren. Daardoor leven zij in een continue staat van angst en onveiligheid en vrezen zij voor hun leven. Verdachte heeft volgens deskundigen geen probleembesef en –inzicht, geen enkele zelfreflectie op zijn gedrag, een matige gewetensfunctie en maar beperkte empathische vermogens. Zijn zwakbegaafdheid en de taalbarrière werken dit nog extra in de hand.
Het strafblad en een overzicht van alle meldingen uit het politiesysteem laten een beeld zien van een verdachte die al vanaf 2014 onophoudelijk zijn gezin en andere mensen om hem heen lastig valt. Contact- en gebiedsverboden worden vrijwel direct weer overtreden. Daarbij lijkt verdachte bezig te zijn om zijn eerdere dreigementen daadwerkelijk tot uitvoering te brengen.
Beschermende factoren ontbreken: verdachte heeft geen baan, er is vrijwel geen sociaal netwerk en geen positief levensdoel. Het enige dat verdachte lijkt te willen, is terug naar zijn kinderen.
Het hoge veiligheidsrisico kan volgens de psychiater alleen worden afgedekt met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Bijzondere voorwaarden of een terbeschikkingstelling met voorwaarden zijn geen reële opties aangezien hij zich niet aan voorwaarden houdt. Ook de psycholoog concludeert dat een terbeschikkingstelling voorwaarden onvoldoende veiligheid zal kunnen bieden wegens de afwerende houding van verdachte. Een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is de enige manier waarop het recidiverisico kan worden ingeperkt. Nu het gaat om misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van lichaam van personen moet dit een ongemaximeerde terbeschikkingstelling zijn.
Daarnaast is een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, aangewezen, nu de feiten zodanig ernstig zijn en verdachte ook deels wel toerekeningsvatbaar is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een beslissing aan te houden teneinde verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC), waarbij ook kan worden bekeken welke therapieën zinvol zijn voor verdachte. Verdachte is bereid zijn medewerking aan dat onderzoek te verlenen. Verdachte heeft recht op een goede behandeling. Denkbaar is dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet nodig is: er mag geen sprake zijn van confectie, er moet maatwerk voor verdachte geleverd worden. Daarbij is er in het PBC een transculturele deskundige die goed kan beoordelen welke therapieën voor verdachte zinvol zijn. Een gevangenisstraf van een jaar – de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – is passend, dan is verdachte er vanaf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte verkeert in een langdurige boosheid en rancune over de scheiding met zijn vrouw en over het feit dat hij al geruime tijd geen contact meer heeft met zijn kinderen. Niettegenstaande het locatieverbod heeft hij zich met, een pistool en munitie begeven naar het gebied waar zijn ex-echtgenote [naam 1] woont en waarvoor hij een locatieverbod heeft en in de buurt waarvan hij ook is aangehouden. Denkelijk is dat [naam 1] schrok van zijn aanwezigheid toen zij hem zag en nog meer toen zij later hoorde van het vinden van het pistool en van de bij verdachte aangetroffen munitie. Eerder op dezelfde dag heeft hij geprobeerd om brand te stichten in de woning van de buurvrouw van [naam 1] , te weten die van ook verdachte’s voormalige buren, waarin op dat moment vier personen op de bovenverdieping lagen te slapen. Als er brand was ontstaan, zou de enige weg naar beneden door het vuur worden bedreigd. Door zijn handelen heeft verdachte groot gevaar veroorzaakt voor deze mensen (en voor [naam 1] in de woning ernaast), welk gevaar slechts werd afgewend doordat mevrouw [slachtoffer 1] die het geklepper van de brievenbus hoorde, poolshoogte ging nemen. Het geklepper werd veroorzaakt door verdachte die bezig was brand te stichten, en niet zoals mevrouw aanvankelijk dacht door haar zoon die thuis kwam en zijn sleutel was vergeten. Dat de woning niet geheel in brand is geraakt, is dus niet de verdienste van verdachte geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat het gebeuren een enorme impact op haar en de kinderen heeft gehad en nog steeds heeft. Brandstichting versterkt bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij. Daar komt bij dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij onder meer in 2017 en 2018 is veroordeeld voor mishandeling, belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vernieling en bedreiging met verkrachting, onder meer tegen dezelfde ex-echtgenote. Volgens haar heeft verdachte vroeger al gedreigd met het haar doodschieten en het in brand steken van de woning.
Rapportage
De rechtbank heeft bij de bepaling welke straf aan verdachte moet worden opgelegd verder acht geslagen op de opgemaakte dubbelrapportage, het rapport van 19 juni 2018 opgemaakt door J. R. Nijdam, psychiater, en van 8 juni 2018 van drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog. Uit de rapportage blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Deze zijn in diagnostische zin te omschrijven als zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een acculturatieprobleem. Voorts spelen een gebrek aan empathie, ontbrekend probleembesef en –inzicht, het ontbreken van verantwoordelijkheid nemen voor het eigen gedrag en de beperkte gewetensfunctie een rol.
De psychiater heeft geadviseerd om verdachte de hem tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog veronderstelt, nu verdachte niets over de feiten heeft willen verklaren, dat er geen sprake is van niet toerekenen en ook geen sprake van het geheel wel toerekenen en meent dat de toerekeningsvatbaarheid daar dus tussenin zou kunnen liggen.
De kans op recidive wordt door de psycholoog als hoog en door de psychiater als hoog tot zeer hoog ingeschat. Volgens de reclassering is het risico op recidive hoog.
De psychiater adviseert om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Terbeschikkingstelling met voorwaarden komt naar zijn mening niet in aanmerking omdat verdachte niet in staat moet worden geacht, en ook niet bereid is gebleken en zal zijn, om zich aan voorwaarden te houden. Daarnaast is dwangverpleging, aldus de psychiater, noodzakelijk om voldoende veiligheid voor de potentiële slachtoffers te kunnen garanderen en adequaat toezicht op betrokkene mogelijk te maken, zodat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet in aanmerking komt. De psycholoog is van mening dat een voorwaardelijk deel van een straf met verplichte behandeling onvoldoende borging geeft om het recidivegevaar te doen afnemen. Op basis van de afwerende houding van verdachte meent de psycholoog dat deze optie onvoldoende holding biedt om te komen tot een overeenstemming over het behandelprogramma. Indien betrokkene onvoldoende commitment toont, dan is volgens de psycholoog terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het enige passende juridische kader dat zij de rechtbank in overweging kan geven.
In aanvulling op haar rapportage heeft de psycholoog bij brief van 14 augustus 2018 onder meer laten weten dat zij niet verwacht dat indien de verdachte meewerkt aan een onderzoek in het PBC, een wezenlijk ander inhoudelijk beeld naar voren zal komen dan het beeld zoals dat in de twee onafhankelijke ambulante rapportages naar voren is gekomen.
De reclassering komt tot het advies terbeschikkingstelling met voorwaarden, die vooral gericht zou moeten zijn op begeleiden en niet zozeer op behandelen. Verdachte heeft zich, ondanks zijn ontkenning, bereid verklaard tot medewerking aan de voorgestelde voorwaarden.
Toerekeningsvatbaarheid
Gelet op de rapportages van de deskundigen, zoals hiervoor besproken, en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Aanhoudingsverzoek
Gelet op voorgaande rapportages en de daaruit volgende adviezen, alsmede de brief van de psycholoog van 14 augustus 2018 in aanmerking nemende, valt niet in te zien wat het door de raadsman beoogde onderzoek in het Pieter Baan Centrum daaraan kan toevoegen. Daarom wijst de rechtbank het aanhoudingsverzoek van de raadsman af.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat – gelet op voornoemde conclusies van de deskundigen en het reclasseringsadvies – en verdachte zich bovendien in het verleden niets heeft aangetrokken van gebieds- en contactverboden en zich evenmin liet begeleiden door welke instantie ook, de kans op recidive hoog is. Daarbij lijkt zijn houding ten opzichte van zijn ex-echtgenote en zijn voormalige buren zich te verharden doordat hij zich verzekerd had van een pistool met munitie en poogde een woning met daarin slapende personen in brand te steken. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en legt alle schuld bij de ander. Zonder passende interventie moet de kans op zeer ernstig agressief gedrag naar zijn ex-vrouw, mogelijk zijn kinderen en het gezin van de buren van zijn ex-vrouw als zeer hoog worden beschouwd; volgens de psychiater als bijna onvermijdelijk. Er is aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling voldaan. Bij verdachte was tijdens het begaan van de feiten sprake van een ziekelijke stoornis. Het bewezen verklaarde zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bovendien eist naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank overweegt verder dat het onder 2 primair bewezenverklaarde feit een misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen voor het indammen van het gevaar voor herhaling tot een aanvaardbaar niveau, gezien de ernst van verdachtes problematiek, de vooralsnog moeilijk te schatten duur van de behandeling en de ernst van de ten laste gelegde feiten. De verwachting van de rechtbank is bovendien dat het – nu verdachte zich tot voor kort niets aantrok van gebieds- en contactverboden en zich onttrok aan de begeleiding van diverse instanties – bijna uitgesloten is dat verdachte zich nu en in de (nabije) toekomst aan voorwaarden kan houden.
Een complicerende factor in het geheel is dat verdachte analfabeet is en de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is. Aandacht voor transculturele aspecten is van belang en inschakeling van een behandelaar in de Libanees Syrisch Arabische taal wordt geadviseerd zo dat mogelijk is. Hieraan zal binnen de behandeling aandacht moeten worden besteed. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een langdurige intensieve behandeling met het oog op het terugdringen van de hoge recidivekans in een gedwongen kader noodzakelijk. Als verdachte niet op adequate wijze wordt behandeld, is het risico op recidive onaanvaardbaar hoog en wordt de maatschappij hiertegen onvoldoende beveiligd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis bestond, het door verdachte begane feiten van het bezit van een pistool en munitie en van poging tot brandstichting misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de poging opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Ten slotte zal de rechtbank, naast de terbeschikkingstelling met dwangverpleging, teneinde recht te doen aan de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 18 maanden, met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, met uitzondering van het pistool en de munitie, moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreft met behulp van welke het feit onder 2 primair zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde pistool en de munitie vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten onder 1 zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om wegens immateriële schade een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om wegens immateriële schade een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om wegens immateriële schade een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om wegens immateriële schade een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schade, gelet op de impact die de bewezenverklaarde delicten op hen had, passend en daarom voor toewijzing vatbaar, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde schade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde bedragen daarom toewijzen, telkens te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27,33, 33a, 36b, 36c, 37a, 37b, 38e, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
Aanhoudingsverzoeken
- Wijst de verzoeken tot aanhouding af;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte het onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2 primair het misdrijf: poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 1.100,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.100,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 21 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]van een bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.100,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 21 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 3 tot en met 15;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. C. Verdoold, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.
Mr. Rikken is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, regio Twente, met achtereenvolgens de nummers: [nummer 1] (gedateerd 1 januari 2018); 11 (d.d. 19 januari 2018); 23 (gedateerd 26 maart 2018), en [nummer 2] (d.d. 29 mei 2018). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.In proces-verbaal nr. [nummer 1] : proces-verbaal aanhouding gesignaleerde (blad 1 en 2). Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2018. (pagina 81)
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 augustus 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.In proces-verbaal nr. [nummer 1] : Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2018 d.d. 1 januari 2018. Proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 4 april 2018 (pagina’s 195 en 196).
5.In proces-verbaal nr. [nummer 1] : Mutatie rapport d.d. 1 januari 2018.
6.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal aangifte d.d. 31 december 2017 (pagina 111).
7.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2018 (pagina 71).
8.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 31 december 2017 (pagina 73).
9.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018 (pagina 83).
10.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : Afdeling Werktuigsporen: Proces-verbaal d.d. 5 april 2017 (pagina’s 186 en 190).
11.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal Uitkijken camerabeelden [naam 3] d.d. 15 januari 2018 (pagina’s 97 tot en met 104). Wat betreft de in dat proces-verbaal aanwezige foto’s aan de hand van de camerabeelden: de eigen waarneming van de rechtbank.
12.In proces-verbaal nr. [nummer 2] : proces-verbaal d.d. 23 januari 2018 (pagina 109).
13.Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, opgesteld door het NFI, gedateerd 20 april 2018 (pagina’s 3, 4 en 6). Rapportage over vergelijkend motorbenzine onderzoek, opgesteld door het NFI, gedateerd 5 juli 2018.
14.Rapport Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een brandstichting gepleegd in Hengelo op 31 december 2017, gedateerd 17 juli 2018.