4.3Het oordeel van de rechtbank
Door de politie eenheid Den Haag is naar aanleiding van een MMA-melding op 10 april 2018 dat iedere vrijdagmiddag cocaïne wordt ingenomen dat per auto met Pools kenteken wordt vervoerd naar Polen, nader onderzoek gedaan.Op 20 juli 2018 om 19.23 uur is via het automatische nummerbordherkenningssysteem ANPR een melding ontvangen dat het voertuig met Pools kenteken [kenteken] was gelokaliseerd op de A12.
Om 20.05 uur werd hetzelfde voertuig via het ANPR-systeem gelokaliseerd op de A1 richting de Nederlands-Duitse grens. Om 20.20 uur hebben politieagenten gezien dat het voertuig de afslag richting de verzorgingsplaats Het Lonnekermeer nam. Het voertuig heeft een stopteken gekregen en de vier inzittenden zijn aangehouden op verdenking van bezit en doorvoer van verdovende middelen. De inzittenden waren verdachten [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Het kenteken [kenteken] staat geregistreerd op naam van [verdachte] .
De verdachten zijn meegenomen naar het ziekenhuis waar hun ontlasting is onderzocht op de aanwezigheid van bolletjes met verdovende middelen. Bij [medeverdachte 1] zijn 41 bolletjes met cocaïne aangetroffen. Bij [verdachte] zijn 100 bolletjes met cocaïne aangetroffen. Bij [medeverdachte 3] zijn 150 bolletjes met cocaïne aangetroffen en bij [medeverdachte 2] zijn 68 bolletjes met cocaïne aangetroffen. In totaal is een hoeveelheid van 3731,05 gram cocaïne aangetroffen.
Verdachte heeft ter zitting verklaarddat hij met de medeverdachten op 20 juli 2018 in een woning in Boskoop in Nederland is geweest en dat zij daar bolletjes hebben geslikt. Daarna zijn zij met de auto op weg gegaan naar Polen.
Onder buiten het grondgebied brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, is begrepen: “het buiten het grondgebied van Nederland brengen van voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van de verordening (EEG) nr. 2913//92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douaneboek (PbEG L 302) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.”
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten vanuit Boskoop met de auto onderweg waren naar Polen. In Boskoop hebben zij met elkaar de cocaïne in bolletjes geslikt. Zij hebben afgesproken dat zij in Polen bij een tankstation iemand zouden treffen en dat er pas in Polen zou worden afgerekend. De handelingen die de verdachten hebben verricht waren derhalve gericht op het met elkaar vervoeren van de bolletjes vanuit Nederland naar Polen. De handelingen die verdachte met zijn mededaders heeft verricht, waren dan ook gericht op het vervoeren van de drugs.
Door de verdediging is bepleit dat niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen kan worden gekomen.
Voor medeplegen is vereist dat dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechter dient daarbij rekening te houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank stelt vast dat de verdachten op 20 juli 2018 gelijktijdig in de woning in Boskoop aanwezig waren. In die woning zijn zij geconfronteerd met een hoeveelheid bolletjes en elk van de verdachten heeft in aanwezigheid van de anderen zo veel mogelijk bolletjes, ingenomen. De hoeveelheid in te nemen bolletjes hebben zij op dat moment niet met elkaar afgestemd. Voor het vervoer van de bolletjes naar Polen zouden zij worden betaald. Wat de betaling inhield wisten zij op dat moment niet; wel dat zij nog een bonus zouden krijgen. In Polen zouden de verdachten op een afgesproken plaats bij een tankstation het geld en de bonus krijgen. In Boskoop zijn alle vier verdachten samen in de auto gestapt en vertrokken richting Polen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachten een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde feiten en dat hij dus tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten 359 bolletjes heeft vervoerd, uitgevoerd en aanwezig heeft gehad.
Dat verdachte voor hij in de woning in Boskoop aanwezig was, niet wist van de bolletjes en het vervoer daarvan naar Polen doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op het innemen en vervoeren van cocaïne. De rechtbank verwerpt dat verweer.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte toen hij met de medeverdachten in de woning in Boskoop was, wist dan wel had moeten weten dat de bolletjes die hij heeft ingeslikt cocaïne bevatten. Verdachten hebben immers verklaard dat zij in de gaten hadden dat het ‘mis’ was toen zij de vele bolletjes op de tafel in de woning in Boskoop zagen liggen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat ze dachten dat het wel iets strafbaars was. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist wat het was, maar wel dacht dat het iets met drugs te maken had, en dat hij geld wilde verdienen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij wist dat het iets illegaals was en dat het iets van drugs was, maar dat hij niet wist wat voor soort.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten daarmee de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij cocaïne aanwezig hadden en hebben vervoerd met bestemming Polen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien eenzelfde feit in meer dan één strafbepaling valt.