ECLI:NL:RBOVE:2018:5046

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
221728 FT RK 856/18 en 221729 FT RK 857/18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van inspanningsplicht en overbesteding

In deze zaak hebben [verzoeker] en [verzoekster], gehuwd in gemeenschap van goederen, een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeken zijn behandeld op 10 september 2018, waarbij beide verzoekers aanwezig waren, vergezeld door een zoon die als tolk fungeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers een aanzienlijke schuldenlast hebben, voornamelijk door belastingtoeslagen en andere schulden, die zijn ontstaan door een combinatie van overbesteding en het niet correct opgeven van hun inkomsten aan de belastingdienst.

De rechtbank oordeelt dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. De schulden aan de belastingdienst zijn ontstaan door het niet correct opgeven van hun inkomsten, wat hen ernstig kan worden verweten. Daarnaast is de lening bij Santander, die is aangegaan in een problematische financiële situatie, ook als verwijtbaar beschouwd. De rechtbank concludeert dat er sprake is van jarenlange overbesteding en dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich zullen inspannen om hun schulden af te lossen.

De rechtbank wijst de verzoeken af, waarbij ook wordt opgemerkt dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. De rechtbank heeft geen gronden gevonden voor een beroep op de hardheidsclausule, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die het ontstaan van de schulden rechtvaardigen. De beslissing is genomen door mr. M.C. Bosch en is uitgesproken op 24 september 2018, met de mogelijkheid voor de schuldenaren om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummers: 221728 FT RK 856/18 en 221729 FT RK 857/18
uitspraakdatum: 24 september 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
en

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder [verzoeker] en [verzoekster] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] en [verzoekster] hebben allebei een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van
10 september 2018, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker] en
[verzoekster] , vergezeld door een zoon, die voor hen heeft vertaald, verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. [verzoeker] is fulltime werkzaam. [verzoekster] verricht geen betaalde arbeid. Volgens [verzoeker] en [verzoekster] zijn de schulden ontstaan doordat de belastingdienst beslag heeft gelegd op hun inkomen. Hierdoor kon niet worden voldaan aan (andere) financiële verplichtingen en zijn er schulden ontstaan.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuldenlast € 76.464,45, waaronder:
- Belastingdienst ad € 29.323,75, in hoofdlijnen als volgt samengesteld:
o € 16.643,--, huurtoeslag 2011 tot en met 2015;
o € 5.115,--, zorgtoeslag 2013 tot en met 2016;
o € 2.321,--, kindgebondenbudget 2013 tot en met 2016;
o € 5.196,76, kinderopvangtoeslag 2010.
  • Santander ad € 33.166,41, 2014;
  • ENO ad € 4.076,90, 2014;
  • ICS ad € 4.010,27, 2016 (jaar ontstaan achterstand);
  • ABN AMRO Bank ad € 3.211,83, 2013.
De behandeling ter zitting
Volgens [verzoeker] zijn de belastingschulden reeds vanaf 2008 of 2009 ontstaan en is er in de loop der jaren al € 9.000,-- op afgelost. In 2009 heeft [verzoeker] een fulltime baan gekregen. In de jaren daarvoor was er niet altijd sprake van fulltime betaalde arbeid. [verzoeker] heeft verklaard dat hij niet goed met geld kan omgaan en dat hij de gewijzigde inkomsten niet of niet juist aan de belastingdienst heeft opgegeven. Reden hiervoor was onder andere dat
[verzoeker] en [verzoekster] niet konden rondkomen van zijn loon en zij de toeslagen hebben gebruikt als aanvulling op dat loon. Volgens [verzoeker] heeft de belastingdienst ook boetes opgelegd. [verzoeker] heeft verklaard dat hij vele duizenden euro’s heeft terugbetaald aan de belastingdienst. Uiteindelijk is er door de belastingdienst beslag gelegd op zijn loon, waardoor er niet voldoende is overgebleven om de vaste lasten te voldoen.
[verzoeker] heeft verklaard dat de lening bij Santander is aangegaan om schulden aan de belastingdienst van te betalen, om vrienden en buren terugtebetalen, waarvan ze hadden geleend en om een aantal reizen naar Turkije van te bekostigen in verband met het bezoeken van zijn zieke vader.
Volgens [verzoeker] bestaat de schuld aan de ABN AMRO Bank uit een debetstand op een betaalrekening en de schuld aan ICS uit een creditcardschuld. [verzoeker] heeft verklaard dat de creditcard is gebruikt om elke maand de periode tot de uitbetaling van het loon te overbruggen.
De schuld aan ENO bestaat volgens [verzoeker] uit niet betaalde ziektekosten(premie).
[verzoeker] heeft verklaard dat [verzoekster] geen betaalde arbeid kan verrichten, omdat ze veel medicijnen gebruikt voor suikerziekte en een hoge bloeddruk.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] moeten worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Ten aanzien van de huur- en zorgtoeslagschulden aan de belastingdienst overweegt de rechtbank dat die zijn ontstaan doordat [verzoeker] en [verzoekster] , voor een deel bewust, geen (juiste) opgave aan de belastingdienst van hun inkomsten hebben gedaan, waardoor de belastingdienst de toeslagen te hoog heeft vastgesteld of niet naar beneden toe heeft aangepast. [verzoeker] heeft immers verklaard toeslagen ten onrechte te hebben laten uitkeren, omdat ze niet konden rondkomen van hun andere inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat dit hen in ernstige mate moet worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] ook niet aannemelijk hebben gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van de toeslagschulden die volgens [verzoeker] door onwetendheid zijn ontstaan, omdat deze schulden volgens verklaring van [verzoeker] reeds vanaf 2009 ontstaan en tot en met 2016 zijn blijven ontstaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het [verzoeker] en [verzoekster] in die acht jaren, ondanks het feit dat de toeslagen steeds werden teruggevorderd, niet duidelijk is geworden dat zij geen recht hadden op deze (hoge) toeslagen.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] ook ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan Santander, welke lening is aangegaan in de vijf jaar voor indiening van de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet te goeder trouw zijn geweest. Deze lening is immers aangegaan, terwijl er al sprake was van een (zeer) problematische schuldensituatie, zodat [verzoeker] en [verzoekster] wisten dat zij het geleende geld nooit zouden kunnen terugbetalen. Ook dit moet hen in ernstige mate worden verweten. Bovendien is de lening onder andere aangegaan, omdat [verzoeker] en [verzoekster] niet konden rondkomen en om reizen naar Turkije te financieren. De rechtbank is van oordeel dat lenen om te kunnen reizen, in ieder geval in de problematische schuldensituatie waarin [verzoeker] en [verzoekster] zich reeds bevonden, verwijtbaar is. De rechtbank concludeert op grond van vorenstaande, maar ook op grond van het feit dat de schuld aan de ABN AMRO Bank en ICS eveneens zijn ontstaan doordat er geleend geld is gebruikt om vaste lasten te kunnen betalen en om van te leven, dat er sprake is geweest van jarenlange forse overbesteding. Bovendien zijn de vaste lasten ook niet allemaal betaald, gelet op de schuld aan ENO van ruim € 4.000,--, die in 2014 is ontstaan.
Ten aanzien van [verzoekster] is de rechtbank voorts van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [verzoekster] heeft immers de afgelopen jaren niet getracht om betaalde arbeid te verwerven, zodat zij zou kunnen bijdragen aan het aflossen van de schulden. De verklaring van [verzoeker] dat [verzoekster] wegens suikerziekte en hoge bloeddruk geen betaalde arbeid kan verrichten, is niet onderbouwd met medische verklaringen, zodat zij de gestelde arbeidsongeschiktheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] en [verzoekster] geen beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Faillissementswet. Ten aanzien van [verzoekster] overweegt de rechtbank dat toepassing van de hardheidsclausele haar ook niet kan baten, omdat haar verzoek tevens wordt afgewezen op grond van het feit dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren te zullen nakomen en zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank acht ook (ten aanzien van [verzoeker] ) ambtshalve geen gronden aanwezig, die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen, nu er immers geen sprake is van omstandigheden, zoals psychische en verslavingsproblematiek, die ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van de schulden en welke omstandigheden onder controle zijn gekregen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af;
Gewezen door mr. M.C. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2018, in tegenwoordigheid van de griffier [1] .