ECLI:NL:RBOVE:2018:5069

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
C/08/221263 / FT RK 18/806
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare schulden en gebrek aan saneringsgezinde houding

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoekster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster], een gescheiden vrouw met drie minderjarige kinderen, een aanzienlijke schuldenlast van € 38.081,24 heeft opgebouwd, waarvan het merendeel als verwijtbaar wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaren voorafgaand aan haar verzoek. Ondanks dat zij sinds 16 oktober 2017 onder bewind staat, heeft zij geen significante stappen ondernomen om haar schuldenlast te verlichten of om werk te vinden. De rechtbank wijst erop dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet bedoeld is voor het volgen van een opleiding zonder dat er een actieve zoektocht naar werk plaatsvindt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een saneringsgezinde houding en wijst het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo,
Team Toezicht
Zaaknummer: C/08/221263 / FT RK 18/806
Uitspraakdatum: 2 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
verzoekster, verder te noemen: [verzoekster] .
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 oktober 2017 is over alle goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] , bewind ingesteld, waarbij Stichting Christelijke Schuldhulp, gevestigd te [woonplaats] , tot (beschermings)bewindvoerder is benoemd.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 25 september 2018. Ter zitting zijn [verzoekster] en haar beschermingsbewindvoerder mevrouw [A] , vergezeld door een stagiaire, verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Op 26 september 2018 heeft de beschermingsbewindvoerder de rechtbank nog nadere schriftelijke informatie verstrekt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoekster] is een gescheiden vrouw. Zij heeft drie inwonende minderjarige kinderen. [verzoekster] werkt niet en heeft een PW-uitkering.
De totale schuldenlast van [verzoekster] bedraagt volgens het verzoekschrift met bijlagen in totaal € 38.081,24, waaronder de volgende schulden:
  • Belastingdienst, € 6.735,- (IH 2014, 2015 en 2016, OB 2014 en Premie ZVW 2014);
  • Belastingdienst, € 26.030,- (HT 2014, Kinderopvangtoeslag 2012 en 2013, Kindgebondenbudget 2015 en ZT 2014 en 2015);
  • Woningstichting De Woonplaats, € 1.222,68 (2017);
  • Rochdale, € 2.046,85 (2017).
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank van de beschermingsbewindvoerder een brief van de Belastingdienst Toeslagen van 18 september 2018 ontvangen, waarin staat vermeld dat van de toeslagenschuld ad € 26.030,- thans
€ 8.070,- is betaald met het bedrag dat de belastingdienst heeft ontvangen van de organisatie die de kinderopvang(toeslag) voor [verzoekster] heeft geregeld.
De – zakelijk weergegeven – toelichting door en namens [verzoekster]
Namens [verzoekster] is ten aanzien van de belastingschuld van € 6.735,- (IH 2014, 2015 en 2016) verklaard dat geen aangifte is gedaan of te laat is gedaan. De belastingdienst zou [verzoekster] toen ook voor € 10.000,- overige werkzaamheden hebben aangeslagen. [verzoekster] heeft ten aanzien van deze belastingschuld ontkend dat zij destijds als zelfstandige heeft gewerkt. Zij kan niet verklaring waarom zij in 2014 omzetbelasting en premie ZVW verschuldigd zou zijn.
[verzoekster] heeft ten aanzien van de belastingschuld van € 26.030,- (HT 2014, Kinderopvangtoeslag 2012 en 2013, Kindgebondenbudget 2015 en ZT 2014 en 2015) verklaard dat zij niks begrijpt van de teruggevorderde bedragen. Volgens [verzoekster] was zij in die tijd gescheiden, sprak zij geen Nederlands en wist zij niets van haar rechten en plichten. Zij stelt dat de advocaat met alles bezig is geweest.
Wat betreft de schuld aan Rochdale heeft [verzoekster] verklaard dat het gaat om herstelkosten bij het verlaten van de woning in [plaats] . Naar eigen zeggen heeft zij de woning destijds in chaos achtergelaten. Wat betreft de schuld aan De Woonplaats heeft [verzoekster] verklaard dat zij was verhuisd naar [woonplaats] , omdat haar dat beter leek voor de kinderen. Zij heeft geen uitkering van de gemeente [woonplaats] ontvangen gedurende negen maanden, daarom heeft zij de huur niet betaald. [verzoekster] heeft bevestigd dat geen uitkering is verstrekt in verband met vermeende samenwoning. Desgevraagd deelt zij mede dat zij in die negen maanden twee à drie keer heeft gesolliciteerd.
Naar de mening van de bewindvoerder en [verzoekster] is zij de taal niet voldoende machtig en dient zij Nederlandse les te volgen. Bovendien wil zij een opleiding gaan volgen om aan het arbeidsproces deel te gaan nemen. Ook weet zij niet hoe zij moet solliciteren. In verband met de opvoeding van en verantwoordelijkheid voor haar kinderen ziet [verzoekster] op termijn mogelijkheden om maximaal drie dagen per week te werken.
De overwegingen van de rechtbank
Teneinde [verzoekster] tot de schuldsaneringsregeling toe te kunnen laten, dient onder meer voldoende aannemelijk te zijn dat zij in de vijf jaren voorafgaand aan haar verzoek te goeder trouw is geweest bij het doen ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank is van oordeel dat die goede trouw onvoldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Sinds 2007 of 2009 verblijft [verzoekster] in Nederland. In die periode heeft zij een schuldenlast opgebouwd van € 38.081,24 en heeft zij niet of nauwelijks gewerkt. Deze aanzienlijke schuldenlast bestaat nagenoeg geheel uit schulden te kwader trouw, c.q. uit schulden ten aanzien waarvan de goede trouw niet aannemelijk is gemaakt. Dit geldt in elk geval voor de schulden binnen de vijfjaarstermijn. Hieraan doet niet af dat de belastingschuld inzake teruggevorderde kinderopvangtoeslag inmiddels met € 8.070,- is verminderd. Niet kan bijvoorbeeld worden vastgesteld met betrekking tot welk jaar de terugvordering van de kinderopvangtoeslag is verminderd.
Voorts stellen beschermingsbewindvoerder en [verzoekster] zich op het standpunt dat zij de taal onvoldoende machtig is en een opleiding dient te volgen om deel te kunnen nemen aan het arbeidsproces. Desgevraagd is [verzoekster] daarna maximaal drie dagen per week beschikbaar voor de arbeidsmarkt, omdat zij ook voor haar kinderen moet zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal een belemmering om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die de WSNP aan de saniet stelt. Maar in de overige omstandigheden ziet de rechtbank reden om aan te nemen dat van zelfs een basaal besef dat het op haar weg ligt, en ook de afgelopen jaren reeds lag, om fulltime werkzaamheden te verrichten om baten te behoeve van haar crediteuren te verkrijgen geen sprake is. In dat licht zij er op gewezen dat [verzoekster] zelfs in de negen maanden die zij van een uitkering verstoken was wegens vermeende samenwoning slechts twee of drie keer heeft gesolliciteerd. Daarenboven is de wettelijke schuldsaneringsperiode niet bedoeld om een opleiding te volgen en daarna, als de regeling is afgelopen, daar de eventuele vruchten van te plukken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van een saneringsgezinde houding.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek van [verzoekster] tot toelating desondanks zou moeten worden toegewezen, is niet gebleken. [verzoekster] heeft haar vermogen sinds 16 oktober 2017 weliswaar onder bewind laten stellen, maar voor het succesvol doorlopen van een schuldsaneringsregeling is nodig dat [verzoekster] over een langere periode een positieve houding concreet maakt, zodat voldoende vertrouwen ontstaat dat zij in staat zal zijn alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, waaronder de plicht zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke stabiele situatie ten aanzien van [verzoekster] geen sprake, met name omdat zij de afgelopen periode – na langdurig zonder werk te zijn – geen enkele poging heeft ondernomen om betaald werk te vinden en thans voorrang geeft aan het volgen van een opleiding, hetgeen al met al niet getuigt van een saneringsgezinde houding. Nu het verzoek (ook) wordt afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder c Faillissementswet, is voor toepassing van de hardheidsclausule, zo daar al reden toe zou zijn, geen plaats.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier. [1] .

Voetnoten

1.[…]