Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoekster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster], een gescheiden vrouw met drie minderjarige kinderen, een aanzienlijke schuldenlast van € 38.081,24 heeft opgebouwd, waarvan het merendeel als verwijtbaar wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaren voorafgaand aan haar verzoek. Ondanks dat zij sinds 16 oktober 2017 onder bewind staat, heeft zij geen significante stappen ondernomen om haar schuldenlast te verlichten of om werk te vinden. De rechtbank wijst erop dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet bedoeld is voor het volgen van een opleiding zonder dat er een actieve zoektocht naar werk plaatsvindt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een saneringsgezinde houding en wijst het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.