ECLI:NL:RBOVE:2018:5171

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
08/994519-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in de vordering van de officier van justitie tegen [veroordeeld bedrijf] BV. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het terugbetalen van € 106.426,- aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de veroordeelde was behaald door het niet aankopen van pluimvee-eenheden (PE) in de jaren 2013 tot en met 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Holding, waaraan de veroordeelde feitelijk leiding heeft gegeven, in deze periode geen PE-rechten had aangeschaft, wat resulteerde in een voordeel van € 106.426,-. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat het voordeel lager zou zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct was en dat er geen reden was om de betalingsverplichting te matigen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994519-16
Datum vonnis: 25 juni 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeeld bedrijf] BV,
gevestigd te [adres]

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 204.192,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 11 juni 2018.
De vertegenwoordiger van veroordeelde, [naam] , bijgestaan door de raadsman
mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 11 juni 2018 heeft de officier van justitie mr. M.H.E. Groeneboer haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft verweer gevoerd en zakelijk weergegeven gesteld dat indien [veroordeeld bedrijf] BV (verder te noemen: de Holding) wordt vrijgesproken in de hoofdzaak de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat enkel als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt het bedrag dat de Holding heeft bespaard door geen pluimvee-eenheden (verder te noemen: PE) aan te kopen. Daarbij gaat de raadsman over de gehele periode gemeten uit van 30.000 PE. Als de Holding deze PE in 2013 zou hebben gekocht zou dit over 2013, 2014 en 2015 (rekening houdende met afschrijving over 30 jaren) in totaal
€ 58.000,-- hebben gekost. Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan dan op dit bedrag geschat worden. Als uitgegaan wordt van de koopprijzen van PE-eenheden in elk van de jaren 2013, 2014 en 2015 dan leidt dat tot een voordeel van € 58.000,--.
Voorts heeft de raadsman verzocht om matiging van een op te leggen betalingsverplichting.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De Holding is bij vonnis van deze rechtbank van 11 juni 2018 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit deze rapportage blijkt dat er in 2013 tot en met 2015 door [bedrijf] BV (verder te noemen: de BV), als werkmaatschappij deel uitmakend van de Holding, pluimvee is gehouden terwijl er geen PE-rechten waren aangeschaft dan wel geleased.
Voorts blijkt uit de rapportage dat de Holding zeggenschap had over de BV en daarnaast kon de Holding over het vermogen van de BV beschikken. Hierdoor strekt het verkregen voordeel van de BV naar het oordeel van de rechtbank tot voordeel van de Holding.
Voorts is in het ontnemingsrapport toegelicht hoe het door de Holding wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend.
De rechtbank constateert op basis van voornoemd rapport dat de Holding in 2013 geen voordeel heeft genoten maar een verlies heeft geleden van € 97.766,--. Dit bedrag is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit bedrag betrokken had moeten worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat dit meer recht doet aan de reële situatie met betrekking tot het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel van de Holding over de jaren 2013, 2014 en 2015.
De rechtbank zal voornoemd bedrag van € 97.766,-- dan ook bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering brengen.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het verweer van de verdediging inhoudende dat enkel als wederrechtelijk verkregen voordeel zou kunnen worden aangemerkt het bedrag dat de Holding heeft bespaard door geen PE aan te kopen, rekening houdend met een afschrijving over dertig jaren, geen recht doet aan de werkelijkheid.
Op grond van bovenstaande overwegingen en wettige bewijsmiddelen stelt de rechtbank de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve vast op € 106.426,--. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 106.426,--. De rechtbank ziet geen reden om de betalingsverplichting te matigen.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 106.426,--;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 106.426,--aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.