ECLI:NL:RBOVE:2018:5183

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
08-952157-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor drugshandel en gewoontewitwassen

De rechtbank Overijssel heeft op 11 oktober 2018 een 21-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 466 dagen, waarvan 233 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De man was beschuldigd van het verkopen, afleveren en vervoeren van een grote hoeveelheid hennep gedurende een periode van ongeveer zeven maanden, alsook van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de bewijsvoering onder andere bestond uit telefoontaps en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 hennep heeft verhandeld en op 28 juni 2016 een grote hoeveelheid hennep voorhanden had. Daarnaast is vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat hij niet kon aantonen dat zijn uitgaven uit legale bronnen afkomstig waren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidivefactoren van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, en heeft besloten tot een aanzienlijke gevangenisstraf, waarbij ook rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952157-16 (P)
Datum vonnis: 11 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 oktober 2016, 22 december 2016, 14 maart 2017, 19 april 2018 en 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Feuth en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
Verdachte is alleen ter terechtzitting van 22 december 2016 verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijzigingen van de tenlastelegging van 19 april 2018 en
27 september 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 2: in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 te Zwolle met een ander of met anderen in hennep en/of hasjiesj heeft gedeald;
feit 3: in de periode van 1 april 2015 tot en met 28 juni 2016 zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van geld en/of een aantal goederen;
feit 5: op 28 juni 2016 in Zwolle een grote hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
2
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 te Zwolle, althans te Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van

hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, en/of

- een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2015 tot en met 28 juni 2016, te Zwolle, althans in Nederland,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt), (immers)
(telkens) voorwerpen, te weten
- een personenauto (te weten Fiat 500, kenteken [kenteken] ) en/of
- één of meer gelbedragen (voor in totaal (ongeveer) 96.095,74 euro (te weten het geldbedrag van 109.681,74 - euro (zijnde het negatieve kasverschil) minus (het in het woonhuis van verdachte aangetroffen) geldbedrag van 13.585,- euro), althans enig geldbedrag,
- één of meer handtas(sen) (van het merk Louis Vuitton District)
- één of meer kledingstukken, en/of één of meer paren schoenen en/of
- een horloge (merk Rolex)

heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het/de voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

5
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19.000 gram, (te weten 18.714 gram) in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 18.714 gram hennep, althans meer dan 500 gram (gedroogde) hennep.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde - het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep - wegens schending van het ne bis in idem-beginsel. De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft bekend dat hij op 28 juni 2016 meer dan 30 gram hennep voorhanden heeft gehad, hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd onder feit 2. Nu verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld, kan niet aan verdachte nogmaals hetzelfde feit onder 5 ten laste worden gelegd, gelet op artikel 68 Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde, omdat de aanwezigheid van de hoeveelheid hennep, onder 2 ten laste is gelegd als een interne subsidiaire variant. Het onder 2 ten laste gelegde feit ziet immers primair op het telen, vervoeren en verkopen van een hoeveelheid hennep en hasjiesj. Het openbaar ministerie heeft verdachte niet tweemaal voor het zelfde feit vervolgd en het openbaar ministerie is ontvankelijk voor het onder 5 ten laste gelegde, de aanwezigheid van een hoeveelheid hennep.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de raadsman meent dat sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel van het ene ten laste gelegde feit (feit 5) ten opzichte van het andere ten laste gelegde feit (feit 2) dit verweer geen doel treft, nu het ‘bezit’ (in voorraad hebben) van hennep kan bestaan naast de handel in en/of het vervoeren van dergelijke middelen. Het onder 2 ten laste gelegde – de handel in en/of het vervoeren van hennep – heeft betrekking op de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 en het onder 5 ten laste gelegde – het aanwezig hebben van hennep – heeft betrekking op de hoeveelheid die is aangetroffen op 28 juni 2016. De wijze van ten laste leggen zoals gedaan door de officier van justitie levert derhalve geen schending op van het ne bis in idem-beginsel.
De rechtbank heeft derhalve vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 19 januari 2015 is door de politie het zogenoemde Supreme onderzoek gestart naar de broers [naam 1] naar cocaïnehandel binnen Zwolle. In dit onderzoek werd in de periode van 26 maart 2015 tot en met 22 april 2015 de telefooncommunicatie in gebruik bij [naam 2] opgenomen. Uit deze telefoontap bleek dat [naam 2] mogelijk in samenwerking met verdachte [verdachte] , betrokken was bij de handel in cocaïne. Nadat in juni 2015, juli 2015 en februari 2016 TCI informatie was ontvangen inhoudende dat verdachte handelde al dan niet met anderen in cocaïne is het opsporingsonderzoek Kronos gestart naar verdachte. In dit strafrechtelijk onderzoek zijn diverse telefoontaps geplaatst op meerdere telefoonnummers in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016. Op 28 juni 2016 heeft een actiedag plaatsgevonden en heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in het perceel aan [adres 2] . Dit is de woning van de moeder van verdachte en daar zijn onder meer in beslag genomen 19 plastic doorzichtige gripzakken met in totaal 18,714 gram hennep. Eveneens heeft in de woning van verdachte zelf aan [adres 3] een doorzoeking plaatsgevonden, waar onder meer een aantal dure kledingstukken en zonnebrillen zijn aangetroffen.
Verdachte is op 28 juni 2016 aangehouden en heeft zich in eerste instantie beroepen op zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft in een later stadium verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in wiet en hasj. Verdachte heeft verklaard dat hij begin 2016 een grote jongen in de hennep heeft leren kennen, voor wie verdachte wiet wegbracht en bewaarde. Verdachte heeft voorts verklaard dat de wiet aan de Bastertkamp werd bewaard, omdat zijn moeder niet thuis was.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - overeenkomstig de inhoud van het door hem aan de rechtbank overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 2, 3, en 5 ten laste gelegde.
Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde – het tezamen en in vereniging schuldig maken aan de handel in softdrugs – een bewezenverklaring kan volgen gelet op de in het dossier aanwezige telefoontaps en de bekennende verklaring van verdachte. Bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde perioden meermalen hennep heeft vervoerd en verkocht.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde – gewoontewitwassen – aangevoerd dat gelet op het algemene toetsingskader en de methodiek van de eenvoudige kasopstelling wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft immers niet aangetoond dat hij al die uitgaven heeft kunnen doen uit een concrete legale bron van inkomsten, zodat het niet anders kan zijn dan dat de herkomst van het geld en de goederen een criminele herkomst hebben gehad.
Voorts heeft de officier van justitie zich ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde – het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep – op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen gelet op het aantreffen van 18.714 gram hennep in de woning van de moeder van verdachte aan [adres 2] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de hennep aan de Bastertkamp heeft bewaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota – ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het afleveren, verstrekken en vervoeren van meer dan 30 gram hennep in de tenlastegelegde periode, gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of heeft verkocht, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep op 27 juni 2016, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het aantreffen van de hennep aan [adres 2] .
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gewoontewitwassen, omdat niet kan worden bewezen dat de genoemde voorwerpen in de tenlastelegging – de Fiat 500, handtassen van Louis Vuitton en kledingstukken en/of schoenen – zijn betaald met geld afkomstig van een misdrijf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij € 30.000,-- tot
€ 40.000,-- uit een erfenis van zijn vader heeft ontvangen en daarvan heeft verdachte voornoemde spullen betaald. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat van de genoemde geldbedragen in de tenlastelegging € 76.165,98 moet worden afgetrokken – zijnde de waarde van de aangetroffen hennep – omdat verdachte de hennep niet heeft aangeschaft en heeft verklaard dat hij de hennep voor een derde heeft bewaard tegen betaling van een bedrag van € 100,-- per kilo. Deze verklaring van verdachte is voldoende concreet en verifieerbaar, ondanks dat verdachte de naam van deze persoon niet heeft willen noemen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen door de Rolex voorhanden te hebben, omdat de zus van verdachte dit horloge heeft gekregen, hetgeen ook wordt bevestigd door de zus van verdachte. De raadsman heeft geconcludeerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hennep en de Rolex heeft aangeschaft, zodat een bedrag van ruim € 30.000,-- overblijft als verschil. Nu verdachte een erfenis heeft ontvangen van ongeveer dat bedrag kan niet worden bewezen dat verdachte zich door het voorhanden hebben van dat bedrag heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte dient van dit tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in wiet en hasj en dat hij in de ten laste gelegde periode hennep heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij de op 28 juni 2016 aangetroffen gripzakken met hennep aan [adres 2] aanwezig heeft gehad.
Hoewel verdachte betwist dat hij in de ten laste gelegde periode hennep heeft verkocht is de rechtbank van oordeel dat op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen in het dossier ook op deze punten tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van informatie uit een eerder strafrechtelijk onderzoek (Supreme) en binnengekomen TCI informatie was het vermoeden gerezen dat verdachte mogelijk betrokken was bij verdachte situaties en vermoedelijke drugsdeals. Hierop is het opsporingsonderzoek Kronos gestart naar verdachte en zijn in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 diverse taps op meerdere telefoonnummers aangesloten. Gebleken is dat in het dossier diverse tapgesprekken zitten waarin versluierd wordt gesproken over onder andere ‘plakkaten’ en ‘assies’. De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangegeven dat met ‘plakkaten’ hasj wordt bedoeld. ‘Plakkaten’ en ‘assies’ is straattaal voor hasj. Eveneens wordt in de tapgesprekken veelvuldig gesproken over ‘barkies’ en ‘donnies’ wat straattaal is voor 100 euro en geld. Uit deze tapgesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte met meerdere verschillende personen telefonisch contact heeft gehad, waarbij wordt gesproken over bestellingen van hasj, het transport van de hasj, de prijs, de overdracht en de betalingen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de eigen verklaring van verdachte, het proces-verbaal van expertise in beslag genomen drugs, de grote hoeveelheid aangetroffen hennep en de in de bijlage genoemde tapgesprekken, in onderling verband en in samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen niet alleen hennep heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd, maar ook heeft verkocht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis als ook 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid, concreet, misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft verdiend met het vervoeren en afleveren van hennep en dat het zou gaan om kleine bedragen. De rechtbank stelt vast dat er derhalve aanwijzingen zijn dat bij verdachte geld genererende brondelicten zijn geweest, waarna verdachte dat geld heeft witgewassen.
Zoals hiervoor reeds onder 2 is overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte niet alleen hennep heeft vervoerd, maar ook hennep heeft verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat vormen van drugshandel misdrijven zijn die grote geldbedragen kunnen generen, zodat de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte eveneens sprake is van onbekend gebleven brondelicten waarvan de aard en de omvang niet exact zijn vast te stellen.
Het rechtbank overweegt dat naar bestendige jurisprudentie in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen kan worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden dan wel dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld en goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Door de politie is aan de hand van onderzoeksresultaten naar de inkomsten en uitgaven van verdachte een eenvoudige kasopstelling gemaakt. Hierbij is rekening gehouden met de inkomsten van verdachte, zoals die bleken uit de door verdachte afgelegde verklaringen. Uit de kasopstelling blijkt dat sprake is van een onverklaarbaar vermogen van € 109.681,74.
De rechtbank is van oordeel dat uit de processen-verbaal van politie een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van geld en goederen blijkt dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is nu verdachte contant geld heeft gehad onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken. Immers is gebleken dat verdachte in de tenlastegelegde periode contante uitgaven heeft gedaan voor onder meer levensonderhoud, kleding en de aanschaf van een auto en dat het totaal aan hiermee gemoeide geldbedragen hoger is dan de legale inkomsten van verdachte.
Daarnaast is een feit van algemene bekendheid dat in diverse vormen van criminaliteit, zoals weedhandel, gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Van verdachte mag onder deze omstandigheden dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en goederen Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
De rechtbank constateert dat door de politie een eenvoudige kasopstelling is gemaakt, die met verdachte uitvoerig is besproken.
Door en namens verdachte is verklaard dat hij zich kan vinden in de door de politie opgestelde eenvoudige kasopstelling en dat hij in de onderzochte periode geen inkomsten heeft genoten en alleen een erfenis van zijn vader had ontvangen van € 30,000,-- tot
€ 40.000,--. Verdachte heeft verklaard dat hij van deze erfenis onder andere de Fiat 500, kledingstukken, een handtas van Louis Vuitton en schoenen heeft gekocht.
Met betrekking tot de verklaringen afgelegd door of namens verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Partij hennep van 18,7 kilo
Bij verdachte is op 28 juni 2016 18,7 kilo hennep aangetroffen, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij deze partij in bewaring had voor een persoon wiens naam hij niet wil noemen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van BOOM rapportage d.d. 1 juni 2016 van een kiloprijs van € 4.070,-- wordt uitgegaan. De waarde van de bij verdachte aangetroffen hennep bedraagt derhalve 18,714 x € 4.070,-- = € 76.165,98.
De rechtbank is van oordeel dat nu wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte niet alleen hennep vervoerde, maar ook hennep heeft verkocht, deze partij hennep door verdachte is aangeschaft teneinde deze te kunnen verkopen. Dit wordt bevestigd door het feit dat verdachte niet zelf de hennep heeft geteeld. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de partij hennep geleverd is zonder directe contante betaling, nu het in deze criminele branche slechts gaat om het snel en veel geld verdienen. Daarbij is geen concrete omstandigheid aannemelijk geworden dat deze partij hennep door een ander dan door verdachte is gefinancierd. De verklaring van verdachte dat hij deze grote partij hennep in bewaring heeft gehad voor een ander – wiens naam verdachte niet wil noemen - wordt door de rechtbank als onvoldoende concreet en niet verifieerbaar terzijde geschoven.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de aangetroffen hennep van € 76.165,98 in de kasopstelling als een cash uitgave door verdachte moet worden opgenomen.
Erfenis
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij een erfenis van zijn vader uit Iran van een bedrag van € 30.000,-- tot € 40.000,-- heeft gekregen, waarvan hij leefde.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, zijn moeder [naam 3] en de zus van verdachte. [naam 4] is gebleken dat het een erfenis betrof van in totaal € 50.000,-- tot € 51.000,--, waarvan een gedeelte van € 11.000,-- naar de moeder van verdachte is gegaan. Daarnaast is uit de bewijsmiddelen gebleken dat het in Iran gebruikelijk is dat een zoon twee keer meer erft dan een dochter. Gelet hierop is sprake geweest van een erfenis van € 51.000,-- minus € 11.000,-- = € 40.000. Daarvan heeft verdachte 2/3 ontvangen te weten € 26.666,67 afgerond € 27.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat deze post van € 27.000,-- - ondanks dat twijfels bestaan omtrent de hoogte van de erfenis en de verifieerbaarheid van de overgelegde stukken – in het voordeel van verdachte is opgenomen in de eenvoudige kasopstelling als legale contante ontvangsten.
Nu de post erfenis reeds is opgenomen als legale contante ontvangsten en is meegenomen in de eenvoudige kasopstelling dient de verklaring van verdachte dat de Fiat 500, de kledingstukken, de tas en de schoenen zijn betaald uit deze erfenis als onvoldoende concreet en niet verifieerbaar terzijde te worden geschoven.
Rolex
Verdachte heeft verklaard dat het Rolex horloge niet van hem was, maar van zijn zus en dat zij dit horloge van iemand had gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij het horloge weleens van zijn zus leende.
De zus van verdachte heeft verklaard dat het Rolex horloge van haar was en dat zij het horloge van iemand heeft gekregen. De zus van verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet weet waar het horloge is gekocht en dat zij voorts niet wil verklaren door wie het is gekocht.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte na zijn aanhouding op 28 juni 2016 tijdens zijn veiligheidsfouillering een horloge van het merk Rolex is aangetroffen en in beslag is genomen. Het horloge is vervolgens op 15 september 2017 officieel getaxeerd op een bedrag van € 15.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte en diens zus over de eigendom van het horloge en het niet willen verklaren over de herkomst van het horloge - dat zo’n grote waarde vertegenwoordigt - als niet verifieerbaar terzijde dient te worden geschoven. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het aangetroffen horloge van € 15.000,-- in de kasopstelling als een cash uitgave door verdachte moet worden opgenomen.
De rechtbank acht de gehanteerde eenvoudige kasopstelling, die tot stand is gekomen op basis van een zeer uitgebreid onderzoek, waarbij wat redelijkerwijs te onderzoeken was ook daadwerkelijk onderzocht is, deugdelijk en betrouwbaar. Verdachte heeft pas in een laat stadium van het onderzoek de erfenis van zijn vader naar voren gebracht en dit bedrag is in het voordeel van verdachte meegenomen in de eenvoudige kasopstelling.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat aan de gedane feitelijke uitgaven tot een bedrag van € 109.681,74 geen legale ontvangsten ten grondslag liggen en dat deze uitgegeven geldbedragen en de daarvan aangeschafte goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2
hij op tijdstippen in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, en
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
hij in de periode van 01 april 2015 tot en met 28 juni 2016, te Zwolle, althans in Nederland,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt), (immers)
voorwerpen, te weten
- een personenauto (te weten Fiat 500, kenteken [kenteken] ) en
- geldbedragen (voor in totaal (ongeveer) 96.095,74 euro (te weten het geldbedrag van 109.681,74 - euro (zijnde het negatieve kasverschil) minus (het in het woonhuis van verdachte aangetroffen) geldbedrag van 13.585,- euro),
- één handtas (van het merk Louis Vuitton District),
- meer kledingstukken, en meer paren schoenen en
- een horloge (merk Rolex)
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet en van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat de voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
5
hij op 28 juni 2016 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19.000 gram, (te weten 18.714 gram) in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 18.714 gram hennep), althans meer dan 500 gran (gedroogde) hennep.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf:
een gewoonte maken van witwassen;
feit 5
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 466 dagen waarvan 233 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van een eventuele strafoplegging op het standpunt gesteld dat verdachte reeds lange tijd in voorlopige hechtenis heeft verbleven en dat kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte na 28 juni 2016 niet meer met justitie in aanraking is geweest en hij zijn leven heeft gebeterd en een werkend bestaan heeft. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de bekennende verklaring van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman sluit zich niet aan bij de eis van de officier van justitie tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf, nu er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zal recidiveren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer zeven maanden een grote hoeveelheid hennep verkocht, afgeleverd en vervoerd. Van hennep is algemeen bekend dat het de gezondheid van de gebruikers kan schaden en dat het verslavend kan werken. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin deze softdrugs in illegale kwekerijen wordt geproduceerd en waar winst wordt gemaakt met de handel daarin. De wijze waarop hennep wordt geproduceerd levert veelal gevaarlijke situaties op voor omwonenden. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen is eveneens een ernstig delict omdat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast en daarmee de legale economie bedreigt. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten en via witwassen als vermeend legaal geld kan worden aangewend in investeringen in de reguliere economie, heeft een ontwrichtende werking. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij zijn handelen geen oog heeft gehad voor de (mogelijk) schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving en enkel is gegaan voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
  • het advies van Reclassering Nederland d.d. 22 december 2016, opgemaakt door J. Zwart en
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2018.
Uit het advies van de reclassering van 22 december 2016 is gebleken dat verdachte al vanaf jonge leeftijd crimineel gedrag vertoonde en inmiddels een justitiële documentatie van meer dan 16 pagina’s heeft. Uit het advies is gebleken dat verdachte een zeer belaste voorgeschiedenis heeft, waarbij sprake was van verschillende verzorgers en opvoeders die verdachte onvoldoende hebben kunnen begrenzen. Toen verdachte zestien jaar was is hij in het kader van Pro Justitia onderzoek in Teijlingereind geobserveerd en onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat bij verdachte sprake was van een hechtingsstoornis en een gedragsstoornis NAO. Gebleken is echter dat alle ambulante jeugdreclasseringscontacten en volwassenreclasseringscontacten van verdachte zijn mislukt, omdat verdachte te weinig inzet toonde om zijn leven te veranderen, dan wel dat hij een dubbelleven leidde. In de vier jaar erna ging het alleen maar slechter met verdachte, hetgeen resulteerde in de status van veelpleger in het jaar 2015.
Door de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat op hoog, nu verdachte op alle criminogene factoren – delict geschiedenis, huisvesting, opleiding en werk, financiële situatie, relaties met gezin en familie, relaties met vrienden en kennissen, geschiedenis van antisociale gedragingen, denkpatronen, gedrag en vaardigheden en pro criminele houding – hoog scoort. Op de criminogene factoren alcoholgebruik en druggebruik scoort verdachte niet hoog. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij het inzetten van een ambulant traject een gepasseerd station vinden.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een gevangenisstraf van 4 maanden onvoorwaardelijk bij het aanwezig hebben van 5.000 – 10.000 gram softdrugs. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij dit oriëntatiepunt en voorts meegenomen dat verdachte eveneens heeft gehandeld in softdrugs én een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. De rechtbank heeft voor het gewoontewitwassen aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS voor fraude die uitgaan van een gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden bij een benadelingsbedrag van € 70.000 tot € 125.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, de frequentie, de duur en de intensiteit van de begane feiten, in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank neemt daarbij als strafverzwarende omstandigheden mee dat verdachte aanzienlijke justitiële documentatie heeft en dat uit het reclasseringsadvies is gebleken dat grote zorgen bestaan omtrent verdachte. Daarbij weegt de rechtbank eveneens verdachtes proces-houding mee inhoudende dat verdachte ervoor heeft gekozen om geen verantwoording af te leggen ter terechtzitting.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat hij jongmeerderjarig is. Ook zal de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Met de officier van justitie en de raadsman heeft de rechtbank voorts geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarom een korting op de op te leggen straf moet worden toegepast.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 466 dagen, waarvan 233 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke straf op zijn plaats om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank heeft geconstateerd dat zij geen beslissing meer hoeft te nemen ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde goederen, nu dit beslag met het sluiten van de schikkingsovereenkomst met verdachte is afgehandeld.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B gegeven verbod;
feit 3:een gewoonte maken van witwassen;
feit 5:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2, 3 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
466 (vierhonderd zesenzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
233 (tweehonderd drieëndertig) dagennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018.