4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in wiet en hasj en dat hij in de ten laste gelegde periode hennep heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij de op 28 juni 2016 aangetroffen gripzakken met hennep aan [adres 2] aanwezig heeft gehad.
Hoewel verdachte betwist dat hij in de ten laste gelegde periode hennep heeft verkocht is de rechtbank van oordeel dat op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen in het dossier ook op deze punten tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van informatie uit een eerder strafrechtelijk onderzoek (Supreme) en binnengekomen TCI informatie was het vermoeden gerezen dat verdachte mogelijk betrokken was bij verdachte situaties en vermoedelijke drugsdeals. Hierop is het opsporingsonderzoek Kronos gestart naar verdachte en zijn in de periode van 10 maart 2016 tot en met 27 juni 2016 diverse taps op meerdere telefoonnummers aangesloten. Gebleken is dat in het dossier diverse tapgesprekken zitten waarin versluierd wordt gesproken over onder andere ‘plakkaten’ en ‘assies’. De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangegeven dat met ‘plakkaten’ hasj wordt bedoeld. ‘Plakkaten’ en ‘assies’ is straattaal voor hasj. Eveneens wordt in de tapgesprekken veelvuldig gesproken over ‘barkies’ en ‘donnies’ wat straattaal is voor 100 euro en geld. Uit deze tapgesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte met meerdere verschillende personen telefonisch contact heeft gehad, waarbij wordt gesproken over bestellingen van hasj, het transport van de hasj, de prijs, de overdracht en de betalingen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de eigen verklaring van verdachte, het proces-verbaal van expertise in beslag genomen drugs, de grote hoeveelheid aangetroffen hennep en de in de bijlage genoemde tapgesprekken, in onderling verband en in samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen niet alleen hennep heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd, maar ook heeft verkocht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis als ook 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid, concreet, misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft verdiend met het vervoeren en afleveren van hennep en dat het zou gaan om kleine bedragen. De rechtbank stelt vast dat er derhalve aanwijzingen zijn dat bij verdachte geld genererende brondelicten zijn geweest, waarna verdachte dat geld heeft witgewassen.
Zoals hiervoor reeds onder 2 is overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte niet alleen hennep heeft vervoerd, maar ook hennep heeft verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat vormen van drugshandel misdrijven zijn die grote geldbedragen kunnen generen, zodat de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte eveneens sprake is van onbekend gebleven brondelicten waarvan de aard en de omvang niet exact zijn vast te stellen.
Het rechtbank overweegt dat naar bestendige jurisprudentie in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen kan worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden dan wel dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld en goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Door de politie is aan de hand van onderzoeksresultaten naar de inkomsten en uitgaven van verdachte een eenvoudige kasopstelling gemaakt. Hierbij is rekening gehouden met de inkomsten van verdachte, zoals die bleken uit de door verdachte afgelegde verklaringen. Uit de kasopstelling blijkt dat sprake is van een onverklaarbaar vermogen van € 109.681,74.
De rechtbank is van oordeel dat uit de processen-verbaal van politie een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van geld en goederen blijkt dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is nu verdachte contant geld heeft gehad onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken. Immers is gebleken dat verdachte in de tenlastegelegde periode contante uitgaven heeft gedaan voor onder meer levensonderhoud, kleding en de aanschaf van een auto en dat het totaal aan hiermee gemoeide geldbedragen hoger is dan de legale inkomsten van verdachte.
Daarnaast is een feit van algemene bekendheid dat in diverse vormen van criminaliteit, zoals weedhandel, gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Van verdachte mag onder deze omstandigheden dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en goederen Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
De rechtbank constateert dat door de politie een eenvoudige kasopstelling is gemaakt, die met verdachte uitvoerig is besproken.
Door en namens verdachte is verklaard dat hij zich kan vinden in de door de politie opgestelde eenvoudige kasopstelling en dat hij in de onderzochte periode geen inkomsten heeft genoten en alleen een erfenis van zijn vader had ontvangen van € 30,000,-- tot
€ 40.000,--. Verdachte heeft verklaard dat hij van deze erfenis onder andere de Fiat 500, kledingstukken, een handtas van Louis Vuitton en schoenen heeft gekocht.
Met betrekking tot de verklaringen afgelegd door of namens verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Partij hennep van 18,7 kilo
Bij verdachte is op 28 juni 2016 18,7 kilo hennep aangetroffen, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij deze partij in bewaring had voor een persoon wiens naam hij niet wil noemen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van BOOM rapportage d.d. 1 juni 2016 van een kiloprijs van € 4.070,-- wordt uitgegaan. De waarde van de bij verdachte aangetroffen hennep bedraagt derhalve 18,714 x € 4.070,-- = € 76.165,98.
De rechtbank is van oordeel dat nu wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte niet alleen hennep vervoerde, maar ook hennep heeft verkocht, deze partij hennep door verdachte is aangeschaft teneinde deze te kunnen verkopen. Dit wordt bevestigd door het feit dat verdachte niet zelf de hennep heeft geteeld. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de partij hennep geleverd is zonder directe contante betaling, nu het in deze criminele branche slechts gaat om het snel en veel geld verdienen. Daarbij is geen concrete omstandigheid aannemelijk geworden dat deze partij hennep door een ander dan door verdachte is gefinancierd. De verklaring van verdachte dat hij deze grote partij hennep in bewaring heeft gehad voor een ander – wiens naam verdachte niet wil noemen - wordt door de rechtbank als onvoldoende concreet en niet verifieerbaar terzijde geschoven.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de aangetroffen hennep van € 76.165,98 in de kasopstelling als een cash uitgave door verdachte moet worden opgenomen.
Erfenis
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij een erfenis van zijn vader uit Iran van een bedrag van € 30.000,-- tot € 40.000,-- heeft gekregen, waarvan hij leefde.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, zijn moeder [naam 3] en de zus van verdachte. [naam 4] is gebleken dat het een erfenis betrof van in totaal € 50.000,-- tot € 51.000,--, waarvan een gedeelte van € 11.000,-- naar de moeder van verdachte is gegaan. Daarnaast is uit de bewijsmiddelen gebleken dat het in Iran gebruikelijk is dat een zoon twee keer meer erft dan een dochter. Gelet hierop is sprake geweest van een erfenis van € 51.000,-- minus € 11.000,-- = € 40.000. Daarvan heeft verdachte 2/3 ontvangen te weten € 26.666,67 afgerond € 27.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat deze post van € 27.000,-- - ondanks dat twijfels bestaan omtrent de hoogte van de erfenis en de verifieerbaarheid van de overgelegde stukken – in het voordeel van verdachte is opgenomen in de eenvoudige kasopstelling als legale contante ontvangsten.
Nu de post erfenis reeds is opgenomen als legale contante ontvangsten en is meegenomen in de eenvoudige kasopstelling dient de verklaring van verdachte dat de Fiat 500, de kledingstukken, de tas en de schoenen zijn betaald uit deze erfenis als onvoldoende concreet en niet verifieerbaar terzijde te worden geschoven.
Rolex
Verdachte heeft verklaard dat het Rolex horloge niet van hem was, maar van zijn zus en dat zij dit horloge van iemand had gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij het horloge weleens van zijn zus leende.
De zus van verdachte heeft verklaard dat het Rolex horloge van haar was en dat zij het horloge van iemand heeft gekregen. De zus van verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet weet waar het horloge is gekocht en dat zij voorts niet wil verklaren door wie het is gekocht.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte na zijn aanhouding op 28 juni 2016 tijdens zijn veiligheidsfouillering een horloge van het merk Rolex is aangetroffen en in beslag is genomen. Het horloge is vervolgens op 15 september 2017 officieel getaxeerd op een bedrag van € 15.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte en diens zus over de eigendom van het horloge en het niet willen verklaren over de herkomst van het horloge - dat zo’n grote waarde vertegenwoordigt - als niet verifieerbaar terzijde dient te worden geschoven. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het aangetroffen horloge van € 15.000,-- in de kasopstelling als een cash uitgave door verdachte moet worden opgenomen.
De rechtbank acht de gehanteerde eenvoudige kasopstelling, die tot stand is gekomen op basis van een zeer uitgebreid onderzoek, waarbij wat redelijkerwijs te onderzoeken was ook daadwerkelijk onderzocht is, deugdelijk en betrouwbaar. Verdachte heeft pas in een laat stadium van het onderzoek de erfenis van zijn vader naar voren gebracht en dit bedrag is in het voordeel van verdachte meegenomen in de eenvoudige kasopstelling.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat aan de gedane feitelijke uitgaven tot een bedrag van € 109.681,74 geen legale ontvangsten ten grondslag liggen en dat deze uitgegeven geldbedragen en de daarvan aangeschafte goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.