ECLI:NL:RBOVE:2018:575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
6419192 \ CV EXPL 17-6785
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor accountantswerkzaamheden met betrekking tot administratieve diensten

In deze zaak vordert PBBZ, een accountantskantoor, betaling van onbetaalde facturen door Delta Bouwprojecten. PBBZ heeft in de periode van maart 2016 tot november 2016 acht facturen verzonden ter waarde van € 22.823,75 voor administratieve werkzaamheden, waaronder het opmaken van jaarcijfers en het verzorgen van btw-aangiftes. Delta Bouwprojecten heeft een deel van de facturen voldaan, maar laat de overige onbetaald. PBBZ stelt dat er een mondelinge prijsafspraak was van € 2.500,00 à € 3.000,00 exclusief btw per jaar, maar Delta Bouwprojecten betwist dit en beroept zich op een eerdere prijsafspraak. De kantonrechter oordeelt dat de prijsafspraak van toepassing is, maar dat PBBZ recht heeft op betaling voor de extra werkzaamheden die zijn verricht door de ondeugdelijke aanlevering van de administratie door Delta Bouwprojecten. Uiteindelijk wordt een bedrag van € 15.414,85 toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding. Delta Bouwprojecten wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6419192 \ CV EXPL 17-6785
Vonnis van 6 februari 2018
in de zaak van
[eiser] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
eisende partij, hierna te noemen PBBZ,
gemachtigde: S. Baldinger,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. Delta Bouwprojecten,
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 november 2017;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PBBZ is een accountantskantoor en heeft in opdracht van [gedaagde] diverse administratieve werkzaamheden verricht. PBBZ heeft op 4 december 2013 een schriftelijke opdrachtbevestiging verzonden aan [gedaagde] waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) Op basis van de door u te verstrekken gegevens zullen wij voor de organisatie Delta Bouwprojecten de volgende diensten uitvoeren:
  • Loonadministratie
  • Administratieve dienstverlening.
U heeft ons de opdracht gegeven een fiscaal rapport van Delta Bouwprojecten op te stellen. U heeft derhalve geen opdracht verstrekt tot het samenstellen van een jaarrekening. Om die reden zullen wij volstaan met een fiscaal rapport bestaande uit de aangiftegegevens, een balans en winst- en verliesrekening. (…)
Ons honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding van onze medewerkers belast met deze opdracht en de te maken kosten. De individuele uurtarieven zijn in overeenstemming met de mate van verantwoordelijkheid en de vereiste ervaring en bekwaamheid van elk der teamleden. Wij zullen declareren naar gelang de werkzaamheden vorderen.(…)”
2.2.
Partijen zijn mondeling overeengekomen dat voor de te verrichten werkzaamheden (het opmaken van jaarcijfers en het verzorgen van de btw-aangiftes) een bedrag van € 2.500,00 à € 3.000,00 exclusief btw in rekening gebracht zou worden, onder de voorwaarde dat de administratie deugdelijk zou worden aangeleverd.
2.3.
Op 25 maart 2014 bericht [A] , medewerker van PBBZ, per e-mail het volgende:
“(…) Tevens hebben we mondeling afgesproken dat we in april 2014 de gehele administratie van 2014 van u zullen ontvangen. Deze zullen we in Account View gaan inboeken zodat vanaf de aangifte maart 2014 juiste aangiften omzetbelasting ingediend zullen worden. We verzoeken u dan tevens de map met verrekeningen mee te geven zodat dit ook verwerkt kan worden in de administratie.
Op 1 april 2014 hebben we een afspraak met u gemaakt om een en ander met u door te nemen, onder andere met betrekking tot verbeteringen inzake de administratie en met betrekking tot de te nemen stappen om de overige pijnpunten uit het verleden op te lossen en om deze in de toekomst te vermijden.(…)”
2.4.
PBBZ heeft in de periode maart 2016 tot en met november 2016 acht facturen verstuurd aan [gedaagde] ten bedrage van in totaal € 22.823,75. Deze facturen zien met name op het verwerken van de boekhouding van [gedaagde] over de jaren 2014, 2015 en 2016, het samenstellen van de jaarrekening over 2014 en 2015 en het verzorgen van aangiftes. [gedaagde] heeft bedoelde facturen onbetaald gelaten. De facturen tot maart 2016 heeft [gedaagde] voldaan, volgens eigen opgave een bedrag van € 9.792,02 wegens facturen uit 2014 voor werkzaamheden die zien op de boekjaren 2011, 2012 en 2013 en een bedrag van € 6.068,00 aan facturen in het jaar 2015 en het eerste deel van 2016.

3.Het geschil

3.1.
PBBZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag ad € 24.463,84 (bestaande uit de hoofdsom ad € 22.823,75, de wettelijke handelsrente ad € 596,85, buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.003,24 en interne invorderingskosten ad € 40,00), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] beroept zich op de prijsafspraak die partijen hebben gemaakt van (maximaal) € 3.000,00 exclusief btw per jaar. Voor de jaren 2011 tot en met 2013 is die afspraak volgens hem gehanteerd, maar daarna ten onrechte niet meer. Er is wel over gesproken dat PBBZ de boekhouding zou overnemen, maar dat gold volgens [gedaagde] alleen voor het jaar 2016. Bovendien declareerde PBBZ opeens fors meer. Volgens [gedaagde] heeft hij conform de prijsafspraak aan al zijn betalingsverplichtingen tot aan zijn vertrek bij PBBZ in 2016 voldaan en is hij niets meer verschuldigd aan PBBZ.
PBBZ stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de administratie niet deugdelijk heeft aangeleverd en dat zij daardoor veel extra werkzaamheden moest verrichten. Zij heeft [gedaagde] erop gewezen dat zijn boekhouding niet deugdelijk was, waarna de afspraak is gemaakt dat PBBZ de boekhouding zou overnemen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat ter comparitie duidelijk is geworden dat tussen partijen discussie is ontstaan over de manier van aanleveren van de administratie door [gedaagde] aan PBBZ. Volgens PBBZ zijn als gevolg van de ondeugdelijke administratie btw-suppleties ontstaan. In dat kader heeft PBBZ een voorstel aan [gedaagde] gedaan om de administratie op orde te krijgen, zoals weergegeven in de e-mail van [A] van 25 maart 2014 (r.o. 2.3), welke productie in het kader van de comparitie is ingebracht. De kantonrechter stelt aan de hand daarvan vast dat partijen in maart 2014 hebben afgesproken om de boekhouding met ingang van het jaar 2014 door PBBZ te laten verrichten. De gevolgen voor de bestaande prijsafspraak hebben partijen in dit kader niet besproken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat bedoelde afspraak is blijven bestaan en dat er een extra opdracht tot stand is gekomen voor de boekhoudkundige werkzaamheden door PBBZ. [gedaagde] heeft de extra opdracht met betrekking tot het verrichten van de boekhouding door PBBZ per 1 april 2014 onvoldoende betwist. Weliswaar heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de uren zoals die door PBBZ zijn gedeclareerd bovenmatig zouden zijn, maar dit levert een onvoldoende onderbouwd verweer op tegen de notaspecificaties die hij heeft ontvangen en het diverse e-mailverkeer over het aanleveren en verwerken van zijn administratie. Voor zover de facturen betrekking hebben op werkzaamheden inzake de boekhouding over 2014, 2015 en 2016, zullen deze worden toegewezen.
4.3.
Voor zover de facturen van PBBZ zien op de overige werkzaamheden van PBBZ, waaronder met name het samenstellen van de jaarrekening (de kantonrechter begrijpt: het opmaken van de jaarcijfers) over 2014 en 2015 en het verzorgen van aangiftes, geldt het volgende. Voor die werkzaamheden geldt de prijsafspraak die tussen partijen vanaf de aanvang van de opdracht is overeengekomen en sindsdien niet is aangepast. Aangezien PBBZ sinds 2014 de boekhouding van [gedaagde] verricht en daarvoor afzonderlijk (een behoorlijk aantal uren) declareert, geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat aan de voorwaarde voor de prijsafspraak (een deugdelijke administratie) per 2014 is voldaan. Dat betekent dat PBBZ over de boekjaren 2014, 2015 en 2016 enkel ten hoogte van € 3.000,00 exclusief btw per jaar kan declareren voor de in eerste instantie afgesproken werkzaamheden (met name het opmaken van de jaarcijfers en het verzorgen van aangiftes). De facturen die in 2014 zijn verzonden, zagen met name op werkzaamheden van de boekjaren 2011 tot en met 2013, zo is onbetwist gebleven aan de zijde van PBBZ. Het totaalbedrag over die jaren staat ongeveer gelijk aan € 3.000,00 exclusief btw per jaar, zo volgt uit het “factuuroverzicht” van [gedaagde] als bijlage bij zijn productie A, welke overzicht PBBZ niet heeft betwist ondanks het verzoek van de kantonrechter in het tussenvonnis om een nadere toelichting aan de hand van die productie. De werkzaamheden van PBBZ zijn - zo is onvoldoende betwist - geëindigd op het moment dat zij bezig was met de jaarcijfers van 2015. Dat betekent dat de kantonrechter er bij de berekening van het totale bedrag van uitgaat dat PBBZ maximaal € 6.000,00 kon declareren voor 2014 en 2015.
4.4.
In 2015 is er in totaal een bedrag van (€ 1.200 + 430 +120 + 570 + 468,75=) € 2.788,00 exclusief btw gedeclareerd wegens werkzaamheden voor de boekhouding, oftewel de extra afspraak. De overige posten zien - zo begrijpt de kantonrechter - op de prijsafspraak. In totaal is volgens het overzicht in het jaar 2015 een bedrag van € 4.060,75 exclusief btw gefactureerd, zodat een bedrag van (€ 4.060,75 -/- € 2.788,00=) € 1.272,75 zag op de prijsafspraak. Dat bedrag heeft [gedaagde] ook betaald. Dat betekent dat nog een bedrag van maximaal € 4.727,25 kon worden gedeclareerd in 2016. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat hij in 2016 drie facturen heeft betaald ten bedrage van in totaal (€ 130,08 + € 202,07 + € 1.675,85=) € 2.008,00 exclusief btw. Daarvan zag een post van € 1.365,00 (factuur d.d. 7 april 2016) op de extra afspraak. Dat betekent dat in het resterende deel van 2016 nog een bedrag van € 4.727,25 -/- (2.008,00 -/- € 1.365,00) = € 4.084,25 exclusief btw kon worden gedeclareerd voor de werkzaamheden waarvoor de prijsafspraak gold.
4.5.
De onderhavige hoofdsom wegens onbetaalde facturen bedraagt € 22.823,75. Dat is een bedrag van € 18.862,60 exclusief btw. Daarvan ziet een bedrag van (€ 410 + 1.185,00 + 730,00 + 1935,00 + 1940,00 + 735,00 + 960,00=) € 7.895,00 op het verrichten van de boekhouding, zodat een bedrag € 10.967,60 is gedeclareerd voor de werkzaamheden waarvoor de prijsafspraak gold. Aangezien hiervoor is overwogen dat slechts een bedrag van € 4.084,25 gedeclareerd kon worden in 2016, zal een bedrag van (€ 10.967,60 -/- 4.084,25 =) € 6.883,35 exclusief btw aldus een bedrag van € 8.328,85 inclusief btw in mindering worden gebracht op de hoofdsom. Al met al betekent het vorenstaande dat - nu [gedaagde] voor het overige onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de facturen - een bedrag van € 14.494,90 inclusief btw zal worden toegewezen. Aangezien van een deel van de facturen ten onrechte betaling is gevorderd, zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (22 september 2017).
4.6.
PBBZ maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. PBBZ heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, namelijk tot een bedrag van € 919,95. De gevorderde invorderingskosten ad € 40,00 zullen worden afgewezen, omdat die kosten geacht worden te zijn begrepen in de buitengerechtelijke kosten. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat deze kosten reeds daadwerkelijk gemaakt en vooraf betaald zijn.
4.7.
De vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst en of bedingen daaruit vernietigbaar zijn, kan gelet op vorenstaande beslissingen onbesproken blijven.
4.8.
De kantonrechter zal [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Zoals de kantonrechter ter zitting aan de orde heeft gesteld, heeft PBBZ ten onrechte het bij haar bekende inhoudelijke verweer van [gedaagde] niet genoemd en besproken in de dagvaarding. Dat betekent dat PBBZ niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan. Om die reden zal de kantonrechter de dagvaarding niet meewegen bij de berekening van het salaris, zodat 1 punt zal worden toegekend van het geldende tarief. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van PBBZ op basis van het toe te wijzen bedrag begroot op € 1.324,21:
 € 300,00 voor salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 300,00)
 € 85,21 voor explootkosten
 € 939,00 voor griffierecht.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan PBBZ te betalen een bedrag van € 15.414,85, te vermeerderen
met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 14.494,90 vanaf
22 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van PBBZ begroot op € 1.324,21;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.