ECLI:NL:RBOVE:2018:595

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
212543 KG RK 18-7 (ib)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
  • G. van Eerden
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in schuldsaneringszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 9 februari 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die in een schuldsaneringsregeling zat, had mr. M.L.J. Koopmans gewraakt, die als rechter-commissaris betrokken was bij zijn zaak. Verzoeker stelde dat mr. Koopmans in twee verschillende hoedanigheden had gefunctioneerd: als rechter die zijn verzoek tot toelating tot de schuldsanering had afgewezen en als rechter-commissaris die een voordracht had gedaan tot beëindiging van diezelfde regeling. Verzoeker meende dat dit een schending van het beginsel van hoor en wederhoor inhield en dat mr. Koopmans daardoor niet onpartijdig kon zijn.

Tijdens de zitting op 26 januari 2018 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek toegelicht. Mr. Koopmans heeft aangegeven dat hij niet in de wraking berustte en dat zijn handelen als rechter-commissaris was gebaseerd op informatie van de bewindvoerder. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de bezwaren van verzoeker voornamelijk gericht waren op de betrokkenheid van mr. Koopmans in twee verschillende rollen, maar oordeelde dat dit op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een bijzondere omstandigheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de wrakingskamer benadrukte dat de rechter-commissaris niet verplicht was om verzoeker te horen voordat de voordracht tot beëindiging werd gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: 212543 KG RK 18-7 (ib)
Beslissing van 9 februari 2018
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] (Ov),
verzoeker tot wraking,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 4 januari 2018, ontvangen door de griffie van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo op 8 januari 2018, heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. M.L.J. Koopmans, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid benoemd tot (opvolgend) rechter-commissaris in de wettelijke schuldsaneringsregeling van verzoeker, bekend onder zaaknummer [nummer]
1.2.
Verzoeker, mr. Koopmans alsmede de bewindvoerder van verzoeker,
M.L. Wijlens, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. Mr. Koopmans is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt bij brief van 10 januari 2018.
1.3.
Ter zitting van 26 januari 2018, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Verzoeker heeft ter zitting het woord gevoerd, mede aan de hand van door hem overgelegde schriftelijke aantekeningen. Mr. Koopmans heeft laten weten niet te zullen verschijnen, tenzij de wrakingskamer zijn aanwezigheid noodzakelijk vindt. De bewindvoerder is - met kennisgeving - niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 12 september 2017 heeft mr. Koopmans als lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, het verzoek van verzoeker tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: het verzoek tot toelating) afgewezen.
2.2.
Bij arrest van 19 oktober 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het Hof), het vonnis van 12 september 2017 vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van verzoeker.
2.3.
Bij beschikking van 23 oktober 2017 heeft mr. Koopmans, als lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, onder meer en voor zover relevant, in de schuldsaneringsregeling van verzoeker
mr. A.E. Zweers tot rechter-commissaris en mr. M.L. Wijlens tot bewindvoerder benoemd.
2.4.
Bij beschikking van 13 december 2017 heeft mr. U. van Houten, als lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, mr. Zweers ontheven van zijn functie en met ingang van 13 december 2017 mr. Koopmans benoemd tot (opvolgend) rechter-commissaris.
2.5.
Op 18 december 2017 heeft mr. Koopmans als rechter-commissaris een voordracht gedaan strekkende tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 van de Faillissementswet (Fw) (hierna: de voordracht).

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft - kort samengevat weergegeven - het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
  • De voordracht door mr. Koopmans aan de rechtbank is gedaan zonder hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Hierdoor is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, waardoor geen sprake is van onpartijdigheid.
  • De voordracht is gebaseerd op de grond dat hij bij zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niets zou hebben gezegd over zijn voormalig bestuurderschap bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
  • Mr. Koopmans is in twee rollen betrokken (geweest) bij deze wettelijke schuldsaneringsregeling, namelijk als rechter bij het verzoek tot toelating en als rechter-commissaris. Deze rollen conflicteren met elkaar. Mr. Koopmans heeft het verzoek tot toelating in eerste instantie afgewezen. Nadat het Hof dat vonnis had vernietigd, heeft mr. Koopmans vervolgens als rechter-commissaris de voordracht gedaan. Daardoor wordt de schijn gewekt dat mr. Koopmans alsnog zijn gelijk wil halen. Tevens acht verzoeker in dit kader van belang dat de vaststelling van de feiten en omstandigheden op de zitting in het kader van het verzoek tot toelating bepalend is voor de latere vaststelling dat bepaalde feiten dan wel omstandigheden later bekend zijn geworden. In beide gevallen is dit door mr. Koopmans gedaan. Hij bepaalt als rechter-commissaris de onderzoeksplicht van de rechter en dat kan hij niet onpartijdig doen. Dat de rechtbank nog op de voordracht moet beslissen, maakt het vorenstaande niet anders. De nieuw aan te stellen rechter-commissaris mag niet betrokken zijn geweest bij het verzoek tot toelating en de in dat verband gehouden zitting, aldus verzoeker.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2018 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek toegelicht.

4.Het standpunt van mr. Koopmans

4.1.
Mr. Koopmans heeft de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft - kort gezegd - aangevoerd dat hij als rechter-commissaris op basis van hem door de bewindvoerder aangereikte informatie ambtshalve reden aanwezig heeft geacht om de voordracht te doen. Het recht noopte hem daarbij niet tot het eerst horen van verzoeker op de voorgenomen voordracht. Dit vooral omdat de wettelijke regeling aldus luidt, dat de voordracht wordt gericht aan de rechtbank, die daarop vervolgens een beslissing moet geven. Daarbij schrijft artikel 350 lid 2 Fw voor dat de rechtbank de saniet, in casu verzoeker, eerst ter terechtzitting moet horen, alvorens door de rechtbank kan worden beslist. De rechtelijke beoordeling van de juistheid van de grond(en) van de voordracht is voorbehouden aan de rechtbank die op de voordracht heeft te beslissen, zodat de wrakingskamer om die reden hier geen beoordelingsruimte toekomt. De omstandigheid dat hij destijds ook de zitting in het kader van het verzoek tot toelating heeft gedaan kan niet tot een succesvolle wraking leiden. De voordracht laat zich niet meer terugdraaien.
Mr. Koopmans stelt dat hij bij de benoeming van een rechter-commissaris in de door het Hof toegestane schuldsanering geen weet had van het bestuurderschap van verzoeker van het eerder failliet verklaarde [bedrijf] . Als hem dat toen bekend zou zijn geweest had hij immers vanwege mogelijke tegenstrijdige belangen van verzoeker en van [bedrijf] , niet mr. Zweers benoemd tot rechter-commissaris in deze schuldsanerings-regeling, omdat mr. Zweers reeds geruime tijd rechter-commissaris was in het faillissement van [bedrijf] . Dat door verzoeker door de voordracht ook voor de toekomst wordt getwijfeld aan zijn onpartijdigheid als rechter-commissaris in zijn schuldsaneringsregeling betreft volgens mr. Koopmans geen zelfstandige wrakingsgrond.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
5.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.3.
Gelet op hetgeen verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, in samenhang bezien met zijn toelichting ter zitting, stelt de wrakingskamer vast dat de bezwaren van verzoeker hoofdzakelijk zijn gericht tegen het gegeven dat mr. Koopmans in twee verschillende hoedanigheden betrokken is geweest bij zijn, verzoekers, schuldsanering: hij heeft zowel beslist over de toelating tot de WSNP als besloten tot het doen van een voordracht tot tussentijdse beëindiging daarvan. De eerste beslissing in zijn hoedanigheid van rechter, lid van de enkelvoudige kamer, en de tweede beslissing als rechter-commissaris in de schuldsanering.
Naar het oordeel van de wrakingskamer rechtvaardigt het enkele feit dat mr. Koopmans destijds de behandelend rechter is geweest van het verzoek tot toelating en dit verzoek heeft afgewezen geenszins de conclusie dat hij enige vooringenomenheid jegens verzoeker koestert. Uitgangspunt is immers dat rechters in het algemeen, en dus ook deze rechter, in staat zijn om in een later stadium van een lopende zaak (bijvoorbeeld als
rechter-commissaris) een onbevangen oordeel te geven over nieuwe beslispunten, daaronder begrepen het al dan niet doen van een voordracht. Door verzoeker zijn geen concrete feiten dan wel omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, mr. Koopmans in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn.
5.4.
De vrees bij verzoeker dat mr. Koopmans na de vernietiging van zijn eerdere beslissing over de toelating thans als rechter-commissaris alsnog zijn gelijk zou willen halen langs de weg van de tussentijdse beëindiging was mede gebaseerd op de gedachte dat
mr. Koopmans zichzelf als rechter-commissaris had benoemd. Dit wantrouwen mist feitelijke grondslag, nu mr. Koopmans aanvankelijk collega mr. Zweers had benoemd en later, toen deze benoeming op bezwaren stuitte, het mr. Van Houten is geweest die hem,
mr. Koopmans, tot rechter-commissaris heeft benoemd. Ter zitting is dit desgevraagd ook bevestigd door verzoeker. De hiervoor benoemde vrees verdraagt zich evenmin met de feiten: de aanleiding tot de afwijzing van toelating op 12 september 2017 was een geheel andere dan de aanleiding tot het doen van een voordracht tot tussentijdse beëindiging.
5.5.
Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat mr. Koopmans al langer op de hoogte was of moest zijn van het bestuurderschap van verzoeker, vindt dit betoog al evenmin steun in de feiten: mr. Koopmans heeft immers bij beschikking van
23 oktober 2017 mr. Zweers als rechter-commissaris benoemd in de
schuldsaneringsregeling van verzoeker en dat is een concrete omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat mr. Koopmans destijds juist niet op de hoogte was van het bestuurderschap van verzoeker. Was mr. Koopmans hier toen wel van op de hoogte geweest dan had hij mr. Zweers niet als rechter-commissaris benoemd, omdat laatstgenoemde reeds benoemd was als rechter-commissaris in het faillissement van [bedrijf] . De veronderstelling van verzoeker dat alles wat bij de rechtbank of een van haar leden bekend is, ambtshalve geacht bekend behoort te zijn bij elke rechter van dit college, is een misvatting.
5.6.
Op grond van artikel 350 lid 1 Fw dient de rechtbank te beoordelen of de voordracht al dan niet op juiste gronden is gedaan. In deze beoordeling kan de wrakingskamer niet treden. De inhoudelijke argumenten tegen de voordracht als zodanig zal de wrakingskamer dan ook buiten beschouwing laten, nu deze geen grond voor wraking kunnen opleveren. In het kader van de door de rechtbank uit te voeren beoordeling zal verzoeker ingevolge wettelijk voorschrift in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Het recht op hoor en wederhoor zal alsdan worden geëffectueerd. Uit de wet vloeit geen verplichting voor de rechter-commissaris voort om de schuldenaar te horen, alvorens een voordracht tot tussentijdse beëindiging te doen. (HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016: 1306).
5.7.
Gelet op al het vorenoverwogene is de wrakingskamer van oordeel dat de handelwijze van mr. Koopmans in deze geen feit of omstandigheid vormt die een objectieve vrees rechtvaardigt dat hij een vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker of zijn zaak koestert. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de wrakingskamer geen feiten en
omstandigheden gesteld die een bijzondere omstandigheid als bedoeld in
rechtsoverweging 5.2. opleveren.
5.8.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A.O.M. van Aerde, G. van Eerden en
W.K.F. Hangelbroek, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op 9 februari 2018. Deze beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.