Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 november 2017 met producties,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van
Rechtbank Overijssel
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 21 februari 2018 een vonnis gewezen in een incident betreffende de exceptie van onbevoegdheid. De eiseres, [A] B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [B] B.V., met betrekking tot een aannemingsovereenkomst die in 2007 was gesloten. De eiseres vorderde een schadevergoeding van € 95.945,68 wegens wanprestatie door de gedaagde, die verantwoordelijk was voor de installatie van een koelinstallatie in het bedrijfspand van de eiseres. De gedaagde heeft echter een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat er een arbitraal beding van toepassing was, waardoor het geschil voorgelegd diende te worden aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het bestek, waarnaar in de overeenkomst werd verwezen, de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) 1989 bevatte, waarin een arbitraal beding was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de UAV 1989 van toepassing waren op de overeenkomst tussen partijen, en dat de eiseres stilzwijgend had ingestemd met de toepasselijkheid van deze voorwaarden. Hierdoor verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, en veroordeelde de eiseres in de proceskosten.
De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van arbitraal bedingen in contractuele relaties en de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de implicaties van dergelijke bepalingen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 1.924,- aan griffierecht en € 452,- aan salaris advocaat, en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.