ECLI:NL:RBOVE:2018:941

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
C/08/214089 / KG ZA 18-46
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over fosfaatrechten en ontbinding van maatschap tussen twee broers

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn [X] en [Y], twee broers, verwikkeld in een geschil over de verdeling van fosfaatrechten en de ontbinding van hun maatschap. De maatschap, die sinds 1 januari 2010 bestond, was opgericht voor de exploitatie van hun melkveebedrijf. De broers hebben in 2016 besloten om hun samenwerking te beëindigen, maar de formele ontbinding van de maatschap is nooit afgerond. Dit heeft geleid tot een conflict over de rechten op de fosfaatrechten die per 1 januari 2018 zijn ingevoerd.

[X] vordert in conventie dat [Y] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de overdracht van 20% van de fosfaatrechten, terwijl [Y] in reconventie vordert dat [X] wordt verboden deze rechten te benutten. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor beide partijen, gezien de waarde van de fosfaatrechten en de impact op hun bedrijfsvoering. De rechter stelt vast dat de maatschap formeel nog niet is beëindigd, maar dat de samenwerking feitelijk is stopgezet per 31 december 2016.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [X] gedeeltelijk toe, waarbij [Y] wordt verplicht om medewerking te verlenen aan het gebruik van 20% van de fosfaatrechten door [X]. Tegelijkertijd wordt [X] verboden om de fosfaatrechten te gelde te maken. De rechter benadrukt dat de uiteindelijke verdeling van de rechten zal moeten plaatsvinden in de aanstaande arbitrageprocedure, maar dat er nu een voorlopige regeling moet komen om de belangen van beide partijen te beschermen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/214089 / KG ZA 18-46
Vonnis in kort geding van 20 maart 2018
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. van Oijen te Etten-Leur,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties aan de zijde van [X]
  • de eis in reconventie
  • de akte inbreng producties van [Y]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [X]
  • de pleitnota van [Y] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De melkveehouderij aan de [adres 1] te [plaats 1] en de melkveehouderij aan de [adres 2] te [plaats 2] , zijn sinds jaar en dag in het bezit van familie aan moederszijde en aan vaderszijde van [X] en [Y] , twee broers. Van 1 april 2003 tot 31 december 2003 werden beide locaties gedreven in de vorm van een commanditaire vennootschap, genaamd [Z] CV, waarbij [X] samen met zijn vader buitenvennootschappelijk vermogen bezat en [Y] samen met zijn oom en moeder buitenvennootschappelijk vermogen bezat. Op 1 januari 2008 heeft [Y] het buitenvennootschappelijk vermogen (locatie [adres 1] ) van zijn moeder en oom toebedeeld gekregen. Op 1 januari 2010 heeft [X] het buitenvennootschappelijk vermogen van zijn vader (locatie [adres 2] ) toegedeeld gekregen.
2.2.
Vanaf 1 januari 2010 exploiteren [X] en [Y] het melkveebedrijf op de twee genoemde locaties in de vorm van een maatschap. In deze maatschap heeft [X] zijn bedrijfslocatie (erf, bijgebouwen en productierechten) en circa 15 hectare landbouwgrond in gebruik en genot in gebracht, waaronder circa 7 hectare in de buurt van [plaats 1] . [Y] heeft in deze maatschap zijn bedrijfslocatie (erf, bedrijfsgebouwen en productierechten) en circa 23 hectare landbouwgrond in gebruik en genot in gebracht.
2.3.
De voorwaarden waaronder de maatschap tussen partijen is aangegaan zijn neergelegd in de overeenkomst van maatschap van 1 januari 2010, die is ondertekend op
19 juni 2014.
2.4.
De maatschapsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Artikel 2 – doel, naam en vestiging
1.
De maatschap heeft tot doel het voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van een agrarisch bedrijf in de ruimste zin van het woord. (…)
Artikel 3 – inbreng
Ieder van de maten brengt in de maatschap in zijn arbeid, kennis en inzet.
Verder brengt de maat sub 1 (lees: [Y] ) in:
a.
zijn aandeel in de activa en passiva van de in de considerans onder letter d genoemde Maatschap I, zoals dat blijkt uit de als bijlage 2 aan des overeenkomst gehechte balans per 1 januari 2010.
b.
het gebruik en genot van de tot zijn buitenvennootschappelijk vermogen behorende landbouwgronden, de bedrijfsgebouwen en de productierechten, zoals blijkt uit de als bijlage 3 aan deze overeenkomst gehechte balans per 1 januari 2010.
3.
Verder brengt de maat sub 2(lees: [X] )
in:
a.
zijn aandeel in de activa en passiva van de in de considerans onder letter d genoemde Maatschap I, zoals dat blijkt uit de als bijlage 2 aan des overeenkomst gehechte balans per 1 januari 2010.
b.
het gebruik en genot van de tot zijn buitenvennootschappelijk vermogen behorende landbouwgronden, de bedrijfsgebouwen en de productierechten, zoals blijkt uit de als bijlage 4 aan deze overeenkomst gehechte balans per 1 januari 2010.
4.
Ter zake van de hiervoor in lid 2 en 3 gemelde inbreng worden de maten gecrediteerd in hun kapitaalrekening.
(…)
Artikel 7 – winstgerechtigdheid bij einde van de maatschap
Bij vervreemding van materiële of immateriële vaste activa, alsmede bij de vaststelling van het aandeel van iedere maat in het vermogen van de maatschap bij het eind van de maatschap door ontbinding als bedoeld in artikel 9 wordt eerst zoveel als mogelijk is de gerealiseerde meerwaarde over de maten verdeeld op basis van het voorbehoud stille reserves als bedoeld in artikel 3. Wat van de meerwaarde boven de boekwaarde resteert zal tussen de maten worden verdeeld op basis van de volgende verdeelsleutel:
  • de maat sub 1 ontvangt een winstaandeel van 50%;
  • de maat sub 2 ontvangt een winstaandeel van 50%.
Artikel 9 – ontbinding van de maatschap
De maatschap wordt ontbonden:
Door eenzijdige opzegging door één van de maten. Deze opzegging dient schriftelijk te geschieden door middel van een aangetekende brief én tegen het einde van het boekjaar, met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden. In de opzeggingsbrief moet de maat die de maatschap opzegt aan de andere maat meedelen of hij de onderneming geheel of gedeeltelijk én voor welk deel wenst voort te zetten. Indien opzegging door één van de maten plaatsvindt en deze maat geeft te kennen het bedrijf geheel of gedeeltelijk te willen voortzetten, heeft de andere maat het recht voortzetting voor zijn eigen rekening te verlangen van heet gedeelte van het bedrijf waar hij woont. (…)
In onderling overleg door middel van een door de maten gesloten schriftelijke overeenkomst van ontbinding.
(…)
Artikel 10 – gerechtigdheid in het vermogen/liquidatie
1. Algemeen
Bij ontbinding van de maatschap, en op ieder ander tijdstip waarop de rechten van de maten in het vermogen van de maatschap moeten worden vastgesteld, is ieder van de maten gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij alsdan in de boeken van de maatschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de gemaakte winst of het gelden verlies volgens de balans en de winst- en verliesrekening, opgemaakt overeenkomstig het in artikel 5 van deze akte bepaalde. Deze winst of dit verlies zal door de maten worden genoten of gedragen in de verhouding zoals weergegeven in dan wel overeengekomen op grond van artikel 7.
2. Ontbinding en liquidatie
Als de maatschap wordt ontbonden en het bedrijf van de maatschap, om welke reden dan ook, niet wordt voortgezet door een van de maten (al dan niet met anderen), geldt het volgende:
a.
Op de in lid 1 bedoelde balans zullen de goederen en schulden van de maatschap (exclusief de door een maat in gebruik en genot ingebrachte goederen/rechten) worden opgenomen voor de waarde in het economisch verkeer (…)
3.
In geval de maatschap wordt ontbonden in onderling overleg zullen de goederen van de maatschap op de in lid 1 bedoelde balans worden opgenomen naar de alsdan in onderling overeen te komen waarderingsgrondslagen in het economisch verkeer.
(…)
5. Waardering in de overige gevallen van ontbinding
In alle overige gevallen zullen de goederen van de maatschap voor zover deze hetzij economische hetzij juridisch zijn ingebracht en/of verkregen, op de in lid 1 bedoelde balans worden opgenomen voor de navolgende waarden:
(…)
b.
de productierechten voor de boekwaarde.
(…)
Artikel 11 – voortzetting
(…)
2. Voortzetting na opzegging
Als de maatschap wordt ontbonden door opzegging, heeft zowel de maat sub 1 als de maat sub 2 het recht om het door hem ingebrachte bedrijf van de maatschap voort te zetten. Indien hij van dit recht gebruik wenst te maken, dan dient hij hiervan, gelijktijdig met zijn opzegging, dan wel binnen drie maanden na de opzegging door de andere maat, schriftelijk kennis te geven aan de andere maat. Maakt hij van dit recht geen gebruik dan heeft de andere maat het recht van voorzetting.
(…)
Artikel 12 – overname
1.
De maat, die gebruik maakt van het recht tot voortzetting, heeft teven het recht de goederen van de maatschap over te nemen of zich deze bij verdeling te doen toedelen, onder gehoudenheid om alle schulden van de maatschap voor zijn rekening te nemen, een en ander voor de waarden als in artikel 10 omschreven.
(…).
Artikel 18 – overige bepalingen
(…)
2.Verbreding gebruikte begrippen
Overal waarin deze overeenkomst sprake is van:
(…)

een schriftelijke kennisgeving, dient deze kennisgeving per aangetekende brief met handtekening retour dan wel bij deurwaardersexploit te geschieden;
(…).’
2.5.
Op bedrijfseconomische gronden hebben [Y] en [X] besloten dat de locatie van [X] beter geschikt was voor de opfok van jongvee en de locatie van [Y] voor het melkvee. Ondanks deze splitsing naar locatie was sprake van een volledig melkveebedrijf dat voor rekening van beide maten werd geëxploiteerd. De maten voerden over en weer werkzaamheden op beide locaties uit.
2.6.
Partijen hebben overleg gevoerd over het beëindigen van de samenwerking in maatschapsverband per 31 december 2016.
2.7.
Op enig moment is [X] zijn eigen weg gegaan en heeft hij de reeds bestaande registratie van zijn eenmanszaak met als bedrijfsomschrijving ‘beheer onroerend goed’ gewijzigd in ‘jongvee opfok en agrarisch dienstverlenend bedrijf’. Per 1 januari 2017 is de samenwerking in maatschapsverband feitelijk verbroken en is [Y] op naam van de maatschap een melkveebedrijf blijven exploiteren. [X] heeft zijn werkzaamheden voor [Y] , te weten het verzorgen van het melkvee en opfokken van jongvee, in mei 2017 respectievelijk november 2017 gestaakt. [Y] heeft zijn jongvee uit de stallen van [X] verwijderd en [X] heeft [Y] in januari 2018 de toegang tot cultuurgronden op zijn locatie, die door [Y] werden gebruikt, ontzegd en nieuwe afscheidingen geplaatst. Ook heeft de bank in augustus 2017 op verzoek van [X] op de uitvoering van betalingen ten laste van de maatschapsrekening een dubbele accordering doorgevoerd, wat betekent dat voor elke uit te voeren betaling de medewerking van beide maten noodzakelijk is.
2.8.
[X] heeft met enige regelmaat zijn medewerking aan de uitvoering van betalingen geweigerd, waardoor [Y] is geconfronteerd met nota’s van leveranciers die onbetaald zijn gebleven, incassokosten en verstoorde leveranciersrelaties.
2.9.
Per 1 januari 2018 zijn nieuwe productierechten ingevoerd, de zogenaamde fosfaatrechten. Deze zijn bijgeschreven op het RVO-nummer van de maatschap, dat feitelijk enkel door [Y] wordt gebruikt.
2.10.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de financiële afwikkeling van de maatschap, waarbij de gerechtigdheid tot (een aandeel in) de fosfaatrechten een grote rol speelt, maar waarbij ook gestelde onttrekkingen aan het maatschapsvermogen aan de orde zijn. Dit geschil zal worden voorgelegd aan een arbiter.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[X] vordert na eiswijziging samengevat - om [Y] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot het verlenen van volledige medewerking aan de overdracht van 20% van de door [Y] onder het RVO-nummer van de maatschap gehouden fosfaatrechten op het RVO-nummer van [X] , totdat in de bodemprocedure tussen partijen bij arbitraal vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, definitief over de wijze van verdeling van de fosfaatrechten is beslist. Tevens vordert [X] veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure.
3.2.
[Y] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[Y] vordert na eiswijziging, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom:
I. [X] te verbieden om, vooruitlopend op de uitkomsten van de arbitrageprocedure omtrent de verdeling van (de vermogenswaarde) de op naam van de maatschap gestelde fosfaatrechten, deze fosfaatrechten te benutten;
II. [X] te gebieden om zijn medewerking te verlenen aan de door [Y] gewenste uit te voeren betalingen ten laste van de maatschapsrekening ten behoeve van het door [Y] voortgezette landbouwbedrijf te [plaats 1] , mits en zolang met de uitvoering van die betalingen de stand van de per 1 januari 2017 ten name van de maatschap bij de bank uitstaande kredieten niet zullen worden overschreden, alsmede mits en zolang de ontbinding van de maatschap per 1 januari 2017 naar het genoegen van de bank niet zal zijn geformaliseerd;
III. [X] te gebieden om [Y] weer in het gebruik te stellen van enkele met hun kadastrale vermelding aangeduide percelen en alle recent door [X] opgerichte obstakels op genoemde percelen (afscheidingen c.a.) te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. [X] te gebieden om zijn medewerking te verlenen aan de toedeling aan [Y] van alle rechten van de maatschap jegens FrieslandCampina (waaronder de op naam van [X] geadministreerde tegoeden bij FrieslandCampina op de vrije ledenrekening en op de vaste ledenobligatie-rekening), te vermeerderen met de veroordeling van [X] om aan [Y] een aanvullend geldbedrag te voldoen ter grootte van de som van de door [X] na 31 december 2016 gepleegde onttrekkingen van de tegoeden van de maatschap bij FrieslandCampina, met de bepaling dat dit vonnis jegens FrieslandCampina in de plaats zal treden voor de hiertoe van [X] vereiste medewerking met ingang van de derde dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [X] ;
V. [X] te veroordelen om per 1 december 2017 de aan zijn woonhuis verbonden hypotheeklasten alsmede de voor zijn opstallen verschuldigde verzekeringspremies zelf te betalen en niet mede ten laste van [Y] ;
VI. [X] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
[X] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie zien beiden op de (financiële) afwikkeling van de ontbinding van de maatschap, dan wel hangen daarmee samen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen in conventie en in reconventie dan ook gezamenlijk behandelen.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt dat het spoedeisend belang voor beide partijen is gegeven, aangezien onweersproken is gesteld dat met de fosfaatrechten een vermogenswaarde van € 1.126.650,- is gemoeid, en toekenning van een aandeel in die rechten voor beide partijen van wezenlijk belang is bij het exploiteren van hun bedrijf dan wel de afwikkeling van de maatschap. [Y] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door maatregelen die [X] heeft getroffen, te weten onder meer de dubbele accordering op de uitvoering van betalingsopdrachten en de beëindiging van het gebruik van cultuurgrond van [X] door [Y] , dusdanig wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering dat ook hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling van het geschil.
5.3.
[X] betwist dat hij de maatschap heeft opgezegd en stelt zich op het standpunt dat de maatschap de facto per 31 december 2016 is ontbonden met wederzijds goedvinden. [X] is van mening dat hij ingevolge het bepaalde in de artikelen 7, 9 aanhef en onder b en artikel 10 de leden 1 en 3 van de maatschapsovereenkomst gerechtigd is tot 50% van de stille reserves in de fosfaatrechten die zijn bijgeschreven op het RIVO-nummer van de maatschap, waarbij de waardering van de goederen van de maatschap zal plaatsvinden naar in onderling overeen te komen waarderingsgrondslagen in het economisch verkeer. Daarbij wijst [X] erop dat hij een volledig melkveebedrijf heeft ingebracht met de daarbij behorende productierechten. De fosfaatrechten zijn tijdens de duur van de maatschap aan de maatschap toegekend. [Y] miskent volgens [X] dat de maatschapsovereenkomst ervan uitgaat dat bij een (wederzijdse) opzegging/ontbinding van de maatschapsovereenkomst beide partijen de door hen ingebrachte ondernemingen zelf weer kunnen exploiteren.
5.4.
[Y] stelt primair dat de maatschap niet in wederzijds overleg is ontbonden, maar dat [X] uit de maatschap is getreden. [Y] stelt dat hij gerechtigd is tot 100% van de fosfaatrechten. Primair baseert [Y] dit op de omstandigheid de fosfaatrechten pas per
1 januari 2018 zijn ingevoerd, op het moment dat partijen de samenwerking in maatschapsverband al hadden verbroken. Subsidiair stelt [Y] dat hij de onderneming heeft voortgezet. Nu de maatschap niet is ontbonden, geliquideerd en door geen der maten voortgezet, noch wordt ontbonden in onderling overleg of ten gevolge van een overlijden, is [Y] naar zijn zeggen als voortzetter van de onderneming ingevolge artikel 10 lid 5 van de maatschapsovereenkomst gerechtigd tot toedeling van alle aan de maatschap toegekende fosfaatrechten voor de boekwaarde (nihil). Daarbij wijst [Y] erop dat registratie van de fosfaatrechten bij RVO geen bewijs is van eigendomsverhoudingen. De maatschapsontbinding kan pas extern worden gecommuniceerd wanneer partijen tot een financiële afwikkeling zijn gekomen.
5.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de maatschap formeel juridisch nog niet is beëindigd. Wel zijn partijen het erover eens dat de samenwerking in maatschapsverband feitelijk per 31 december 2016 is beëindigd en dat, als de maatschap uiteindelijk ook formeel juridisch is beëindigd, de verdeling van het maatschapsvermogen per genoemde datum dient plaats te vinden.
5.6.
Nu partijen zelf niet naar de letter van de maatschapsovereenkomst hebben gehandeld, acht de voorzieningenrechter het - mede gelet op de Haviltex-maatstaf - niet redelijk om het handelen van de maten krampachtig onder de werking van de maatschapsovereenkomst te brengen en zijn oordeel te laten bepalen door de letterlijke tekst van die overeenkomst. Vast staat dat de ontbinding van de maatschap niet op één van de wijzen zoals voorgeschreven in artikel 9 van de maatschapsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Er blijkt in dit kort geding noch van een eenzijdige opzegging, noch van een schriftelijke overeenkomst tot beeindiging, en het is maar de vraag of het handelen van de maten met terugwerkende kracht nog tot de bepalingen van de maatschapsovereenkomst zijn te herleiden.
5.7.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen geruime tijd overleg hebben gevoerd over het beëindigen van de samenwerking in maatschapsverband per 31 december 2016. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit artikel 9 van de maatschapsovereenkomst dat partijen bij het aangaan van die overeenkomst hebben beoogd elkaar altijd de mogelijkheid te gunnen om voortzetting voor eigen rekening te verlangen van dat gedeelte van het maatschapsbedrijf op de locatie waar zij wonen. In dat artikel is sprake van een situatie waarin één van de maten de maatschap opzegt. Niet valt in te zien dat dit anders zou zijn in een situatie waarin de maatschap met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, tenzij daarover andersluidende afspraken zijn gemaakt. Daarvan is in dit geval vooralsnog niet gebleken.
5.8.
In het licht bezien van het vorenstaande is de ontbinding van de maatschap naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in feite een ontvlechting van de twee bedrijven die daarin zijn ondergebracht en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van een situatie waarin één van de maten, met uitsluiting van de ander, het maatschapsbedrijf voortzet (nog) geen sprake.
5.9.
[Y] ’s visie dat hij als voortzetter van de maatschap recht heeft op 100% van de fosfaatrechten, omdat deze rechten pas in 2018, dus pas na het gestelde uittreden van [X] uit de maatschap per 31 december 2016 zijn ontstaan, volgt de voorzieningenrechter niet, reeds omdat in dit kort geding niet onomstotelijk blijkt dat [Y] als voortzetter kan worden aangemerkt. Met betrekking tot het tijdstip van het ontstaan van de rechten merkt de voorzieningenrechter op dat – zoals partijen bekend is – de fosfaatrechten een vermogensrecht vormen dat niet is gekoppeld aan (de eigendom van) individuele runderen, maar aan een bepaalde veebezetting op een bedrijf. De rechten komen toe aan de houder van het vee. Voor de vaststelling van de omvang van de fosfaatrechten per bedrijf wordt teruggegrepen op de veebezetting in grootvee-eenheid (GVE) per 2 juli 2015. Op dat moment werd het vee in maatschapsverband gehouden. De juridische eigendom van het vee is door de maten in de maatschap ingebracht. Zo is er bij het aangaan van de maatschap tussen partijen een gemeenschap ontstaan waartoe het vee is gaan behoren en is het vee tot het gemeenschappelijk vermogen van de maten gaan behoren. De verdeelsleutel die bij het einde van de maatschap bij de verdeling van dat vermogen gehanteerd dient te worden is in beginsel 50% - 50% voor iedere maat, zo blijkt uit artikel 7 van de maatschapsovereenkomst.
5.10.
Op basis van de stukken zoals die er nu liggen en met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure, die zich niet leent voor nader onderzoek, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat voor de bepaling van de aanspraak van partijen op de fosfaatrechten aansluiting moet worden gezocht bij de maatschapsverhoudingen per
2 juli 2015. Dat betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat niet kan worden aangehouden het door [Y] ingenomen standpunt dat alle rechten aan hem toekomen. Dit strookt ook niet met de afspraak die partijen volgens hun gemeenschappelijke accountant in oktober 2016 hebben gemaakt, maar waarvan [Y] nu ontkent dat hij ermee heeft ingestemd. Het is duidelijk dat [X] zonder de beschikking te hebben over fosfaatrechten zijn veebedrijf niet kan voortzetten. Tevens laat de voorzieningenrechter meewegen dat [X] in het kader van dit kort geding slechts vraagt om het minimale percentage dat hij nodig heeft om zijn stal met jongvee te kunnen vullen en het hoofd boven water te houden. Hoewel in deze procedure geen (definitief) oordeel wordt gegeven over wat rechtens is, ziet de voorzieningenrechter bij deze stand van zaken, waarin het herschikken van fosfaatrechten voor de bedrijven van beide partijen (grote) consequenties heeft, aanleiding om de belangen van [X] zwaarder te laten wegen dan die van [Y] .
5.11.
Dat neemt niet weg dat de rechtenoverdracht zoals [X] die vordert vooruitloopt op de door partijen aangekondigde arbitrageprocedure en bovendien zodanige overdracht de facto geen voorlopig karakter heeft, hetgeen toewijzing van de vorderingen op de wijze als gevorderd in de weg staat. Het gaat in dit kort geding om een voorlopige ordemaatregel. Nu het maatschapsvermogen nog niet gescheiden en gedeeld is en dus ook niet de fosfaatrechten zullen beide partijen het vooralsnog moeten doen met de aan de maatschap toegekende rechten. De voorzieningenrechter leest de door [X] ter zitting aangepaste vordering dan ook aldus dat – zolang geen scheiding en deling heeft plaatsgevonden, dan wel totdat anders is geoordeeld in de arbitragezaak- [Y] eraan moet meewerken dat [X] 20% van de aan de maatschap toegekende fosfaatrechten kan benutten om jongvee op zijn bedrijf in [plaats 2] te houden. Op deze wijze is de vordering voor toewijzing vatbaar.
5.12.
Met betrekking tot het onder sub I. van de reconventionele vordering gevorderde verbod voor [X] om de fosfaatrechten te benutten, is discussie ontstaan over wat onder benutten verstaan dient te worden. Te gelde maken of het gebruiken voor de exploitatie van de eigen onderneming. Uit het toewijzen van de conventionele vordering op de wijze als verwoord volgt dat dit laatste [X] is toegestaan. Om tegemoet te komen aan de vrees van [Y] zal het te gelde maken van de bij wijze van voorlopige voorziening door [X] mede te gebruiken rechten worden verboden, hoewel dat reeds voortvloeit uit het feit dat [X] die bevoegdheid al mist omdat er nog geen fosfaatrechten definitief aan hem zijn toegewezen.
5.13.
Met betrekking tot het onder II. in reconventie gevorderde heeft [X] laten weten dat, gelet op de recente toezegging van de bank dat betalingen niet worden uitgevoerd indien deze ervoor zorgen dat het maximum van de kredietruimte in rekening-courant wordt overschreden, de handtekeningenverificatie kan worden opgeheven. [Y] heeft in reactie hierop ter zitting laten wegen zijn eis te handhaven, omdat de bank in de aflossing van de langlopende schulden van de maatschap het krediet wat zou kunnen verhogen. [Y] wil in dat geval niet afhankelijk zijn van een belofte van [X] dat hij zal meewerken. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bezwaar tegen toewijzing van het gevorderde, zij het in navermelde iets gewijzigde vorm.
5.14.
De vordering onder III. in reconventie zal worden toegewezen. Nu na wijzing van eis de woorden ‘als pachter’ zijn komen te vervallen, komt de vordering in feite neer op het weer tegen betaling voor gebruik ter beschikking stellen van maatschapsgronden aan [Y] . Gelet op het beperkt toewijzen van de conventionele vordering acht de voorzieningenrechter het redelijk om ook [Y] toe te staan voor zijn bedrijfsvoering gebruik te maken van de eigendommen van de maatschap, in dit geval de gronden.
5.15.
De vordering onder IV. in reconventie betreft een geldvordering. Voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden de volgende drie voorwaarden:
er moet een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening zijn;
het bestaan van de vordering moet in voldoende mate aannemelijk zijn;
in de afweging van de belangen moet het restitutierisico worden betrokken.
Nog daargelaten dat het spoedeisend belang is gesteld noch gebleken, kan op voorhand de (on)juistheid van de stellingen van beide partijen dat sprake is van privé- dan wel maatschapsvermogen niet louter uit de door hen overgelegde stukken worden afgeleid. Om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig. De aard van een kort geding procedure leent zich hiervoor niet. De conclusie moet zijn dat de gestelde vordering op dit moment onvoldoende aannemelijk is, zodat de vordering niet kan worden toegewezen.
5.16.
Nu [X] ter zitting heeft toegezegd dat hij bij toewijzing van de vordering in conventie weer de middelen zal hebben om de hypotheeklasten zelf te betalen, bestaat tegen toewijzing van de als sub V. geformuleerde reconventionele vordering geen bezwaar.
5.17.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [Y] om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis eraan mee te werken dat – zolang geen scheiding en deling heeft plaatsgevonden, dan wel totdat anders is geoordeeld in de arbitragezaak- [Y] eraan moet meewerken dat [X] 20% van de aan de maatschap toegekende fosfaatrechten kan benutten om jongvee op zijn bedrijf in [plaats 2] te houden,
6.2.
veroordeelt [Y] om aan [X] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
in reconventie
6.3.
verbiedt [X] om, vooruitlopend op de uitkomsten van de arbitrageprocedure omtrent de verdeling van (de vermogenswaarde) de op naam van de maatschap gestelde fosfaatrechten, deze fosfaatrechten te benutten door ze te gelde te maken,
6.4.
gebiedt [X] om zijn medewerking te verlenen aan de betalingen die [Y] wenst uit te voeren te laste van de maatschapsrekening ten behoeve van het bedrijf dat [Y] te [plaats 1] exploiteert, mits en zolang met de uitvoering van die betaling de stand van de per
1 januari 2017 ten name van de maatschap bij de bank uitstaande kredieten niet zullen worden overschreden, alsmede mits en zolang de ontbinding van de maatschap per
1 januari 2017 naar het genoegen van de bank niet zal zijn geformaliseerd,
6.5.
gebiedt [X] om [Y] weer in het gebruik te stellen van de navolgende percelen:
  • [A] , groot 4.4580 ha (waarvan de 3,74 ha cultuurgrond)
  • [B] , groot 1.21.52 ha
  • [C] , groot 2.53.50 ha
  • [D] , groot 1.26.40 ha
  • [E] , groot 1.67.60 ha
  • [F] , groot 2.54.67 ha
  • [G] , groot 1.71.48 ha
en alle recent door [X] opgerichte obstakels op genoemde percelen (afscheidingen c.a.) te verwijderen en verwijderd te houden,
6.6.
veroordeelt [X] om per 1 december 2017 de aan zijn woonhuis verbonden hypotheeklasten (leningnummer [xxxx] ) alsmede de voor zijn opstallen verschuldigde verzekeringspremies zelf te betalen en niet mede ten laste van [Y] te brengen.
6.7.
veroordeelt [X] om aan [Y] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [X] niet aan één van de in 6.3 tot en met 6.6 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
in conventie en in reconventie
6.8.
verklaart dit vonnis in tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: