ECLI:NL:RBOVE:2018:944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
6310381 \ CV EXPL 17-5886
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige parkeergarage-uitrit door bumper-klevend rijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Q-Park Operations Netherlands II B.V. en een gedaagde. De eiseres, Q-Park, vorderde een aanvullende schadevergoeding van € 300,00 wegens het onrechtmatig verlaten van haar parkeergarage door de gedaagde, die bumper-klevend achter een andere auto de slagboom passeerde zonder een uitrijkaart aan te bieden. Dit voorval vond plaats op 3 november 2016 en werd vastgelegd op beeldmateriaal. De gedaagde erkende dat zij de parkeerkosten had voldaan, maar betwistte de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Q-Park en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging van de gedaagde, het zogenaamde 'treintje-rijden', een ernstige tekortkoming opleverde in de nakoming van haar verplichtingen. De rechter stelde vast dat de aanvullende schadevergoeding van € 300,00 in redelijke verhouding staat tot de kosten die Q-Park maakt voor het onderhoud van de garage en het opsporen van overtreders. De kantonrechter wees de vordering van Q-Park toe en oordeelde dat de gedaagde de kosten van het geding moest vergoeden, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de overtreding.

De rechter concludeerde dat de gedaagde niet alleen aansprakelijk was voor de schadevergoeding, maar ook voor de proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van parkeerders om zich aan de regels van de parkeergarage te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6310381 \ CV EXPL 17-5886
Vonnis van 13 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS II B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel, advocaat te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen advocaat te Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 september 2017
- de conclusie van antwoord van 14 oktober 2017
- de nadere toelichting van partijen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 november 2016 te 10:55 uur heeft de bestuurder van een motorvoertuig van het merk Renault en type Megane Scenic, met [kenteken] de parkeergarage van eiseres te Deventer aan het Boreelplein (parkeergarage Boreel) verlaten door kort achter een andere auto aan te rijden en aldus de geopende slagboom te passeren zonder tevoren een uitrijkaart aan de terminal aan te bieden. Deze gedraging wordt wel treintje-rijden genoemd. Het voorval is op beeld vastgelegd; de daarvan opgemaakte DVD is in het geding gebracht.
2.2.
Het [kenteken] stond op 3 november 2016 op naam van gedaagde naar onbestreden is aangevoerd.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
Eiseres vordert - samengevat – betaling van een aanvullende schadevergoeding onder andere ter ontmoediging van het in haar ogen verwerpelijke treintje-rijden (€ 300,00), buitengerechtelijke incassokosten (€ 45,00) en tot slot de veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde de parkeergarage heeft verlaten op andere wijze dan zij ingevolge de overeenkomst gehouden was te doen en zij wijst op haar algemene voorwaarden, die reeds door het binnenrijden van de garage en aldaar parkeren op de overeenkomst van toepassing zijn geworden.
3.2.
Het verweer
Gedaagde benadrukt dat zij de verschuldigde parkeerkosten wel had betaald, hetgeen eiseres in de procedure ook erkent. Daarom heeft eiseres in haar ogen geen schade. Zij betwist dat de voorwaarden van eiseres toepasselijk zijn en dat deze bovendien onredelijk bezwarend zijn. Tot slot bestrijdt zij de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten evenals de verschuldigdheid van de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat de gedraging vast. De gedraging blijkt voldoende uit het beeldmateriaal (DVD) waarop te zien is dat een voertuig van het merk Renault bumperklevend, dus kort achter een ander voertuig (eveneens een Renault), de parkeergarage verlaat zonder dat de bestuurder van de bumperklevende auto op enigerlei wijze de slagboom activeert. Dit voertuig kon nog net onder de reeds dalende slagboom naar buiten glippen.
4.2.
Gedaagde heeft niet bestreden dat zij op 3 november 2016 de houdster van het [kenteken] was, noch dat zij toen een parkeerovereenkomst met eiseres heeft gesloten door de garage binnen te rijden en aldaar een plaats in te nemen.
4.3.
Kern van het geschil is gelegen in de vraag of eiseres een aanvullende schadevergoeding van € 300,00 in rekening mag brengen, nu vaststaat dat gedaagde de parkeerkosten wel heeft voldaan.
4.4.
Het antwoord op deze vraag staat in de Algemene Voorwaarden Parkeren, die eiseres hanteert. Deze voorwaarden zijn op de overeenkomst van toepassing nu daarnaar wordt verwezen bij de ingang van de garage. Onbestreden is gebleven dat degene die toepasselijkheid niet wenst, binnen enkele minuten na inrijden kosteloos kan uitrijden.
4.4.1.
Artikel 6.3 van de voorwaarden is op het geval van gedaagde niet van toepassing omdat voorwaarde voor toepasselijkheid is dat de parkeerkosten niet zijn betaald en in dit geval vaststaat dat deze wel zijn voldaan.
4.4.2.
Artikel 5.9 van de voorwaarden is daarentegen wel van toepassing. De parkeerder mag met zijn voertuig de parkeergarage alleen verlaten met gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Doet hij dat op andere wijze, wordt hij belast met het tarief ‘verloren kaart’ en met een aanvullende schadevergoeding van € 300,00. In deze zaak staat vast dat gedaagde de parkeergarage anders dan met gebruikmaking van een uitrijkaart of ander toegelaten middel heeft verlaten. Dat betekent dat de aanvullende schadevergoeding in beginsel verschuldigd is.
4.5.
Gedaagde heeft betoogd dat eiseres feitelijk geen schade heeft geleden, dat de aanvullende schadevergoeding veel te hoog is en het beding daarmee onredelijk bezwarend.
4.5.1.
Het betoog dat eiseres geen schade heeft geleden moet worden verworpen. In de eerste plaats is er de omzetderving doordat feitelijk een plaats in de garage is vrijgekomen maar deze niet als zodanig wordt geregistreerd omdat het systeem slechts één uitrijder heeft geteld terwijl er in feite twee de garage hebben verlaten. In de tweede plaats zal eiseres kosten moeten maken om overtreders tot de orde te roepen nu zij zich tegenover haar betalende klanten niet kan veroorloven hiertegen niet op te treden.
4.5.2.
De overeenkomst tussen partijen is een consumentenovereenkomst. Dat betekent dat de kantonrechter niet alleen op het beroep van gedaagde maar ook ambtshalve moet beoordelen of artikel 5.9 in de algemene voorwaarden een oneerlijk beding of een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW is (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691). Volgens artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de Richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Een beding is daarnaast vernietigbaar, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233 aanhef en onder a BW). De gedraging waarop de aanvullende schadevergoeding is gesteld moet daarbij een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een schadevergoeding of boete als gevorderd te kunnen rechtvaardigen.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat treintje-rijden een ernstige en gevaarzettende tekortkoming oplevert in de nakoming van gedaagde’s verplichtingen tegenover eiseres. Dit wordt niet anders als daarbij het gegeven wordt meegewogen dat het parkeertarief is voldaan. De kantonrechter is voorts van oordeel dat de boete in een redelijke verhouding staat tot de nog te verwachten schade als gevolg van de gedraging waarop de boete is gesteld. Eiseres maakt aanzienlijke kosten voor het onderhoud van haar garage en mag verlangen dat elke gebruiker aan de bestrijding van die kosten bijdraagt. Voorts maakt eiseres aanzienlijke kosten om diegenen die zich aan die bijdrage onttrekken op te sporen en ter verantwoording te roepen. Het is niet onredelijk dat eiseres de kosten daarvan doorbelast aan de hier bedoelde bestuurders. Tegen deze achtergrond is het boetebeding niet aan te merken als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn of een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dat betekent dat eiseres recht heeft op een boetebedrag van € 300,00 per keer dat de garage door middel van ‘treintje-rijden’ in de zin van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden, is verlaten. Het verweer van gedaagde moet ook op dit punt worden verworpen. Dat betekent dat de vordering inzake de boete van € 300,00 moet worden toegewezen. Hierover is wettelijke rente verschuldigd vanaf 3 november 2016.
4.7.
De gevorderde incassokosten zijn niet toewijsbaar. In de zogeheten veertiendagenbrief neemt eiseres de dagtekening van deze brief als startpunt van de termijn, terwijl dat ingevolge vaste jurisprudentie de datum van ontvangst bij de debiteur moet zijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde tegen bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2016 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op:
 € 60,00 voor salaris gemachtigde
 € 83,51 voor explootkosten
 € 117,00 voor griffierecht
 € 15,00 voor nasalaris
deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.