ECLI:NL:RBOVE:2018:945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
6241444 \ CV EXPL 17-5386
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en beëindiging verzekering na vermeende inbraak

In deze zaak vordert eiseres, die een inboedelverzekering heeft afgesloten bij ABN AMRO, een verklaring voor recht dat de verzekering ten onrechte is beëindigd en dat ABN AMRO schadevergoeding moet betalen voor een inbraak die op 16 december 2016 zou hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft aangifte gedaan van de inbraak en stelt dat zij schade heeft geleden ter hoogte van € 14.274,00. ABN AMRO heeft echter betwist dat er een inbraak heeft plaatsgevonden en heeft de verzekering beëindigd op grond van opzettelijke misleiding, wat zij aanmerkt als fraude. De kantonrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de inbraak en dat de vordering tot schadevergoeding daarom wordt afgewezen. Echter, de rechter oordeelt ook dat er geen grond is voor de beëindiging van de verzekering, omdat niet is komen vast te staan dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. De rechter verklaart dat de verzekering ten onrechte is beëindigd en beveelt ABN AMRO om de meldingen over eiseres uit de registers te verwijderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6241444 \ CV EXPL 17-5386
Vonnis van 6 februari 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Booij, toegevoegd onder nummer 4MM4048 d.d. 1 juni 2017,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen ABN AMRO,
gemachtigde: mr. M.J.J. Bouwman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 september 2017
  • productie 24, overgelegd door [eiser] op 17 november 2017
  • productie 25, overgelegd door [eiser] op 21 november 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een pakketverzekering afgesloten bij ABN AMRO ter zake (onder meer) een inboedelverzekering (hierna: de Verzekering). Hierop zijn de Voorwaarden Inboedelverzekering 2014 van toepassing.
2.2.
Op 17 december 2016 heeft [eiser] aangifte bij de politie gedaan van een inbraak in haar woning op 16 december 2016. [eiser] heeft de verhuurder van de woning, woningcorporatie Centrada, gemeld dat er is ingebroken. Centrada heeft Bouwgroep Plegt-Vos West B.V. (hierna: Plegt-Vos) opdracht gegeven om de schade te herstellen. Plegt-Vos heeft daarop werkzaamheden verricht en daarvoor tevens Ad Slotenmaker ingeschakeld.
2.3.
[eiser] heeft ABN AMRO gemeld dat zij schade heeft geleden als gevolg van diefstal en dat zij aanspraak maakt op vergoeding van deze schade ter hoogte van € 14.274,00.
2.4.
ABN AMRO heeft daarop de volgende onderzoeken laten uitvoeren:
  • onderzoek in de woning op 9 januari 2017 door de heer [A], werkzaam bij expertisebureau CED, die daarvan een rapport heeft opgesteld (hierna: rapport [A]);
  • tactisch onderzoek in de vorm van het interviewen van [eiser] op 7 februari 2017 door de heer [B], werkzaam bij Group Compliance & Integrity van Delta Lloyd Groep, die daarvan een gespreksverslag heeft opgesteld (hierna: gespreksverslag [B]);
  • technisch onderzoek bij de woning op 16 maart 2017 door mevrouw [C], tevens werkzaam bij Group Compliance & Integrity van Delta Lloyd Groep, die daarvan een rapport heeft opgesteld (hierna: rapport [C]).
2.5.
Bij brief van 8 mei 2017 heeft ABN AMRO [eiser] bericht als volgt:
“Feiten
Aan de hand van het onderzoeksresultaat concluderen wij dat er sprake is van een onwaarachtige opgave van de inbraaksporen. Er kan geen sprake zijn van een inbraak via het slaapkamerraam, omdat de aangetroffen sporen aan het slaapkamerraam en het kozijn, niet geleid kunnen hebben tot het openbreken van het slaapkamerraam. De sporen aan de balkondeur betreffen slechts gebruikssporen en geen inbraaksporen.
Ons standpunt
Door het ensceneren van deze inbraak, met schadedatum 17 december 2016, hebt u zich schuldig gemaakt aan opzettelijke misleiding van ABN AMRO Schadeverzekering N.V. Dit merken wij aan als fraude.
Gevolgen voor de schadeclaim
Elk recht op de uitkering vervalt, indien verzekeringnemer/verzekerde bij schade opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt of verzekeraar heeft getracht te misleiden. Op grond van de hiervoor vermelden vergoeden wij de schade niet.
Gevolgen voor uw pakketverzekering
Gezien het feit dat u ons opzettelijk hebt misleid bij deze inbraakclaim, met schadedatum 17 december 2016, is het vertrouwen geschaad. In verband hiermee beëindigen wij per 8 mei 2017 de pakketverzekering (…).
Overige gevolgen
Wij hebben het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbod van Verzekeraars op de hoogte gebracht van de inhoud van de registratie in ons incidentenregister. (…)
Ook hebben wij uw volledige personalia doorgegeven aan de Stichting CIS te Den Haag. (…)
Uw (persoons)gegevens hebben opgenomen in het incidentenregister van de afdeling integriteitszaken. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
  • een verklaring voor recht dat de Verzekering ten onrechte is beëindigd, op grond waarvan ABN AMRO alsnog dekking moet verlenen voor de schade ten gevolge van de inbraak en diefstal;
  • veroordeling van ABN AMRO tot betaling van de schade ter hoogte van € 14.274,00, vermeerderd met rente;
  • veroordeling van ABN AMRO tot het verwijderen van de meldingen ten aanzien van [eiser] uit alle registers op straffe van een dwangsom;
  • veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
3.2.
ABN AMRO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat er is ingebroken in haar woning en dat er bezittingen van haar zijn gestolen, waardoor zij schade heeft geleden die ABN AMRO ingevolge de verzekering moet vergoeden. [eiser] voert aan dat zij op de bewuste avond haar woning heeft verlaten om iets te gaan drinken met haar toenmalige vriend, die haar daarna heeft afgezet bij haar moeder en zusje. Toen haar moeder haar thuis bracht, ontdekte [eiser] de inbraak en belde zij terstond de politie, aldus [eiser] .
4.2.
ABN AMRO betwist dat er een inbraak heeft plaatsgevonden. Zij voert daartoe hoofdzakelijk gezegd aan dat uit het door [C] verrichte onderzoek, waarbij de uitgevoerde herstelwerkzaamheden in acht zijn genomen, blijkt dat het slaapkamerraam aan de buitenkant niet in dien mate geforceerd is dat het geopend kon worden. Ter onderbouwing stelt zij onder meer dat, zoals in het rapport [C] is vermeld, de sluitnokken aan de bovenzijde, onderzijde en vlak boven de hendel niet beschadigd, hersteld of vervangen zijn.
4.3.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 26 september 2017 is overwogen, ligt het op de weg van [eiser] als verzekerde te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat zich een feit (een verzekerd voorval) heeft voorgedaan ter zake waarvan ABN AMRO als verzekeraar tot schadevergoeding is gehouden. In het geval van diefstal mogen weliswaar aan deze bewijslast geen al te hoge eisen worden gesteld en kan een verzekerde volstaan met het aanvoeren van feiten die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7070). Aan de wel bekende hulpfeiten die gesteld worden teneinde een bepaalde toedracht aannemelijk te maken, komt echter grote betekenis toe en op de verzekerde rust de plicht ook ten aanzien van die hulpfeiten samenhangende en eenduidige stellingen te betrekken, zeker wanneer de verzekeraar diverse omstandigheden heeft benoemd die gerede twijfel over de toedracht oproepen (Hof Arnhem 8 november 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BU4513).
4.4.
In het hiervoor genoemde tussenvonnis is voorts overwogen dat het, gelet op de gemotiveerde betwisting van ABN AMRO, op de weg van [eiser] ligt om haar stellingen nader te onderbouwen en dat de kantonrechter tijdens de comparitiezitting in het bijzonder wil bespreken feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er daadwerkelijk een inbraak heeft plaatsgevonden, in het bijzonder dat er sprake is van inbraaksporen, die wijzen op daadwerkelijk binnentreden, en niet (slechts) van gebruikerssporen.
4.5.
De kantonrechter constateert dat ABN AMRO zowel de balkondeur als het slaapkamerraam aan de achterzijde heeft laten onderzoeken op de aanwezigheid van inbraaksporen. Voor wat betreft de deur is gebleken dat partijen strijden over het type herstelwerkzaamheden dat daaraan is verricht en of de deur sporen van poging tot inbraak heeft vertoond. Dit debat is evenwel niet relevant voor de vraag of de inbraak heeft plaatsgevonden, aangezien uit het door [eiser] gestelde niet volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat via die deur binnentreding heeft plaatsgevonden. Of er wel of niet is gepoogd via die deur in te breken, staat in zoverre los van de vraag of de inbraak – dat wil zeggen de binnentreding – heeft plaatsgehad.
4.6.
Voor wat betreft het slaapkamerraam stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat partijen het erover eens zijn dat de sluitkommen zijn afgebroken (en weer zijn hersteld door de slotenmaker). Volgens ABN AMRO kan uit de afgebroken sluitkommen echter niet worden geconcludeerd dat er binnentreding heeft kunnen plaatsvinden. [eiser] is niet ingegaan op die stelling, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
4.7.
[eiser] heeft geen alternatief scenario van binnentreding aangedragen, laat staan onderbouwd. Zij heeft alleen herhaaldelijk in algemene zin aangevoerd dat de schade al was gerepareerd ten tijde van het onderzoek door [C], maar laat zich daarbij niet uit over welke onderdelen van het raam dan beschadigd (en vervolgens weer gerepareerd) waren en hoe één en ander tot binnentreding kan hebben geleid. Dit klemt temeer gelet op de stelling van ABN AMRO dat, als sprake zou zijn geweest van binnentreding, de nokken beschadigd zouden zijn geweest, maar dat deze niet kunnen zijn hersteld of vervangen gezien de hoeveelheden daarop aangetroffen roest en stof die niet binnen drie maanden hebben kunnen ontstaan. Ook hierop heeft [eiser] niet gereageerd.
4.8.
Op basis van het voorgaande constateert de kantonrechter dat [eiser] ondanks het in het tussenvonnis overwogene niet is ingegaan op de stelling van ABN AMRO dat de aangetroffen sporen niet hebben kunnen leiden tot binnentreding. Weliswaar is een heimelijk gepleegd feit zoals diefstal bijna altijd omgeven door onduidelijkheden over de precieze toedracht en mogen daarom zoals gezegd geen al te hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht en bewijslast van [eiser] , maar bij inbraak in een woning, zoals in het onderhavige geval, werpen sporen c.q. het ontbreken daarvan nu juist licht op de precieze toedracht. Wanneer de verzekeraar, zoals ABN AMRO in dit geval, stelt en uitvoerig onderbouwt dat geen sporen van binnentreding zijn aangetroffen, is het naar het oordeel van de kantonrechter aan de verzekerde, [eiser] , om daarop op adequate wijze in te gaan.
4.9.
Dat het rapport [C] fouten bevat of anderszins onzorgvuldig is, is niet komen vast te staan, nog los van de vraag of daardoor de conclusies in het rapport op losse schroeven worden gezet. In het rapport staat niet, zoals [eiser] ten onrechte aanvoert, dat [C] constateert dat er drie sluitkommen zijn vervangen. Er staat enkel in dat Centrada dat heeft gezegd. Of Centrada wel of niet heeft aangegeven dat het raamkozijn geverfd is, doet niet ter zake, aangezien [C] er hoe dan ook vanuit is gegaan dat delen van het kozijn geverfd zijn en vervolgens heeft geconcludeerd dat deze delen niet zodanig beschadigd zijn dat hierdoor het raam geopend zou kunnen worden. De kantonrechter verwerpt de door [eiser] uitgesproken (vage) twijfel ten aanzien van de aanleiding voor het onderzoek door [C], aangezien op basis daarvan niet valt in te zien dat het ABN AMRO in het onderhavige geval niet vrij stond om tot dat onderzoek over te gaan.
4.10.
Ook de overige stellingen van [eiser] kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van inbraak. Zo kan dat niet worden afgeleid uit de omstandigheden dat Centrada de schade heeft aangemerkt als inbraakschade en het herstel op eigen kosten heeft uitgevoerd. Ook de omstandigheid dat er binnen de postcode van [eiser] in drie maanden tijd zeven meldingen van (poging tot) inbraak zijn gemaakt is daarvoor onvoldoende. De stelling dat de politie heeft vastgesteld dat de inbreker zich via het raam toegang heeft verschaft is niet onderbouwd en volgt ook niet zonder meer uit het door [eiser] overgelegde proces-verbaal van sporenonderzoek.
4.11.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] tegenover de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van ABN AMRO onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat binnentreding en dus inbraak (met diefstal) heeft plaatsgevonden. Het bewijsaanbod van [eiser] wordt daarom gepasseerd.
4.12.
ABN AMRO is dan ook niet gehouden tot uitkering van enig bedrag aan [eiser] , aangezien gesteld noch gebleken is dat daartoe onder deze omstandigheden – waarin onvoldoende aannemelijk is dat een verzekerd voorval heeft plaatsgevonden – enige grond bestaat. De vordering van [eiser] ter zake betaling van een bedrag van het bedrag van € 14.274,00 zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
De vraag die partijen voorts verdeeld houdt, is of ABN AMRO gerechtigd was om de Verzekering te beëindigen, en de (persoons)gegevens van [eiser] door te geven aan Stichting CIS – naar de kantonrechter begrijpt wordt door partijen bedoeld de Stichting Centraal Informatie Systeem – en te registreren in het incidentenregister van de afdeling integriteitszaken en deze registratie te melden aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit. ABN AMRO is van mening dat, aangezien de aangetroffen sporen niet hebben kunnen leiden tot binnentreding, [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van ABN AMRO door het ensceneren van de inbraak, hetgeen ABN AMRO aanmerkt als fraude. Op grond hiervan heeft zij de Verzekering beëindigd en de hiervoor genoemde meldingen c.q. registraties verricht. ABN AMRO doet daarbij – naar de kantonrechter begrijpt – een beroep op de Voorwaarden Inboedelverzekering 2014.
4.14.
De verzekeraar kan ingevolge artikel 7:940 lid 3 BW tussentijds opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd. In de Voorwaarden Inboedelverzekering 2014 (blad 5, derde alinea) is bepaald dat de Verzekering mag worden beëindigd door ABN AMRO bij fraude. Zoals is overwogen, heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de inbraak heeft plaatsgevonden zodat haar vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Daaruit volgt echter niet (zonder meer) dat [eiser] heeft gefraudeerd (door middel van opzettelijke misleiding van ABN AMRO). De omstandigheid dat binnentreding niet heeft kunnen plaatsvinden via de balkondeur of het slaapkamerraam brengt immers (nog) niet met zich dat [eiser] opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Zo sluit dit niet uit dat de diefstal op andere wijze heeft plaatsgevonden. Er zijn daarnaast geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die wél tot de conclusie moeten leiden dat sprake is van fraude. Gelet hierop bestond geen grond voor beëindiging van de Verzekering. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op het ten onrechte beëindigen van de Verzekering.
4.15.
Aangezien niet is komen vast te staan dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, door middel van opzettelijke misleiding van ABN AMRO, valt evenmin in te zien dat de hiervoor genoemde meldingen c.q. registraties gerechtvaardigd zijn. De gevorderde verwijdering inclusief schriftelijke bevestiging daarvan zal worden toegewezen, voor zover het betreft de registratie in het incidentenregister van de afdeling integriteitszaken en de meldingen aan Stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit. Gesteld noch gebleken is dat ABN AMRO andere dan de hiervoor genoemde registratie/meldingen heeft gedaan, zodat de vordering tot verwijdering van meldingen in andere registers moet worden afgewezen voor zover deze daarop ziet. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, doch op de na te melden wijze.
4.16.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en ABN AMRO, gesloten op 5 februari 2015, ten onrechte door ABN AMRO op 8 mei 2017 is beëindigd,
5.2.
veroordeelt ABN AMRO om binnen veertien dagen na datum van dit vonnis de melding ten aanzien van [eiser] uit het incidentenregister van de afdeling integriteitszaken van ABN AMRO en de meldingen aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en Stichting CIS te (doen) verwijderen en hiervan een schriftelijke bevestiging aan [eiser] toe te zenden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 5.2 opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.