In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 7 maart 2019, is het verzoek van [verzoeker 1 c.s.] om een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende belang is bij het verzochte getuigenverhoor, omdat de onderwerpen en getuigen die door [verzoeker 1 c.s.] zijn aangedragen niet relevant zijn voor de beoordeling van hun procespositie in een bodemprocedure. De verzoekers zijn betrokken in een civiele procedure waarin zij schadevergoeding eisen wegens onrechtmatige overheidsdaad door politie en justitie, maar de rechtbank stelt vast dat de feiten waarop de verdenking is gebaseerd voldoende bekend zijn en dat het verzoek eerder lijkt te dienen als een fishing expedition.
De rechtbank benadrukt dat op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden gedaan ter voorbereiding van een procedure. Echter, het is niet vereist dat de verzoekende partij in detail aangeeft welke feiten en stellingen aan de vordering ten grondslag liggen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van [verzoeker 1 c.s.] niet gericht is op het verkrijgen van informatie die relevant is voor de voorgenomen procedure, maar eerder op het bevestigen van hypothetische scenario's. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen wegens onvoldoende belang en misbruik van bevoegdheid.
Daarnaast worden [verzoeker 1 c.s.] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.712,00. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug.