ECLI:NL:RBOVE:2019:1345

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
C/08/229700 / KG ZA 19-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage in medische dossiers op grond van medisch beroepsgeheim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, een voormalig huisarts. Eiseres, de dochter van wijlen A en B, verzocht om inzage in de medische dossiers van haar ouders, die beiden onder behandeling waren van gedaagde. Eiseres stelde dat zij toestemming had gekregen van haar vader A voor inzage in zijn medische gegevens, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze toestemming niet voldoende was om het medisch beroepsgeheim te doorbreken. De rechter benadrukte dat het medisch beroepsgeheim ook na het overlijden van de patiënt geldt en dat er strikte voorwaarden zijn waaronder dit geheim kan worden doorbroken.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van eiseres tegen het belang van geheimhouding. Eiseres stelde dat zij een zwaarwegend belang had bij inzage in de dossiers, omdat zij de verkoop van een onroerende zaak door de B.V. aan Z wilde aanvechten. De rechter oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op inzage in de medische gegevens van B, en dat haar belang niet opwoog tegen het medisch beroepsgeheim. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

De uitspraak benadrukt de bescherming van het medisch beroepsgeheim en de voorwaarden waaronder dit geheim kan worden doorbroken, evenals de noodzaak voor eiseres om haar juridische positie te onderbouwen in het kader van de vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/229700 / KG ZA 19-61
Vonnis in kort geding van 16 april 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),
eiseres,
advocaat mr. D. Bouwmeester te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. van der Kolk-Heinsbroek te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met twaalf producties
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wijlen [A] en [B] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. [eiseres] is een dochter van [A] en [B] . [A] en [B] hebben samen nog twee kinderen, te weten [X] en [Y] . Laatstgenoemde is ongehuwd samenwonend met [Z] .
2.2.
Op 23 februari 2017 is ingevolge de in november 2016 gesloten koopovereenkomst de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] door [naam] B.V. (hierna: de B.V.) geleverd aan [Z] . [A] en [B] hielden de aandelen in de B.V. [A] was zelfstandig bevoegd namens de B.V. tot de verkoop over te gaan. De onroerende zaak is verkocht voor € 105.000,-.
2.3.
Op 16 respectievelijk 23 november 2017 is voor [A] respectievelijk [B] door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatiebesluit afgegeven voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
2.4.
[A] is op [datum] overleden. Volgens de verklaring van erfrecht van
4 juni 2018 is [B] in het testament benoemd tot zijn erfgenaam (onder een hier irrelevante ontbindende voorwaarde). De kinderen van [A] en [B] zijn aangeduid als verwachters. [B] wordt ingevolge artikel 4:138 BW als uitsluitend rechthebbende aangemerkt voor zover het betreft de door en tegen derden uit te oefenen rechten en rechtsvorderingen. Aan [B] komt derhalve de bevoegdheid toe om de rechten die voortvloeien uit het houderschap van [A] van aandelen in de B.V. uit te oefenen.
2.5.
Bij beschikking van 16 maart 2018 van deze rechtbank is een bewind ingesteld over alle goederen van [B] vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand.
2.6.
Bij twee afzonderlijke beschikkingen van 3 januari 2019 heeft de kantonrechter zowel het door [eiseres] ingediende verzoek om namens [B] de bewindvoerder op te dragen om de verkoop van de onroerende zaak terug te draaien dan wel een schadevergoeding te vorderen, als het verzoek van de bewindvoerder tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een nader te bepalen opvolgend bewindvoerder, afgewezen.
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] , de (voormalig) huisarts van [A] en [B] , verzocht om de medische dossiers van [A] en [B] aan haar ter beschikking te stellen. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek met een beroep op zijn medisch beroepsgeheim.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis een afschrift van de medische dossiers van [A] en [B] aan [eiseres] te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] moet het volgende voorop gesteld worden. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:457 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de hulpverlener ervoor zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van diens dossier wordt verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de belangen van de patiënt te beschermen, maar ook het algemene belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder ervoor beducht te moeten zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegevens kunnen worden verspreid. Hoewel met dit belang van geheimhouding, dat ook geldt nadat de patiënt is overleden, niet lichtvaardig mag worden omgesprongen, kan onder bepaalde omstandigheden een inbreuk op de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd zijn. Een dergelijke inbreuk is slechts mogelijk als er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat door het beroep van de hulpverlener op zijn beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad (HR 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001: AB1201) en/of, in geval van overlijden van de patiënt, als aannemelijk wordt gemaakt dat deze, ware hij nog in leven, zijn toestemming tot inzage in het medisch dossier zou hebben gegeven.
4.2.
[eiseres] stelt dat [A] haar bij leven uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor inzage in de medische dossiers. Zij verwijst daartoe naar de schriftelijke verklaring van haar hand maar voorzien van de handtekening van [A] van 13 juli 2017, die in het dossier als productie 7 bij de dagvaarding is gevoegd. De verklaring, of machtiging zoals [eiseres] stelt, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
‘Ik was samen met mijn vader in de praktijk op woensdag 12 juli j.l. Mijn vader gaf duidelijk aan dat ik de gegevens van de MRI(?) test van hem en moeder mag ontvangen. [naam dokter] zei dat dit ook digital kan. Graag heb ik deze gegevens op (…)
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit voormelde verklaring, wat daar verder ook van zij, in elk geval niet blijkt dat [B] [eiseres] toestemming heeft gegeven voor inzage in haar medisch dossier. Wat [A] betreft kan uit voormelde verklaring alleen blijken dat hij [eiseres] toestemming heeft gegeven voor ontvangst van gegevens van de “MRI (?) test” van [A] . Hieruit volgt, temeer daar toestemming niet mag worden verondersteld of lichtvaardig mag worden aangenomen, niet dat [eiseres] toestemming heeft gekregen voor inzage in of afschrift van het hele medische dossier. Met de woorden “MRI (?) test” is onvoldoende duidelijk op welke gegevens de toestemming van [A] in de verklaring betrekking heeft, zodat ook een beperkte toewijzing van het verzoek van [eiseres] op grond van door [A] verleende toestemming niet mogelijk is. Dat er wellicht goede redenen waren waarom [eiseres] niet meer met haar vader bij de huisarts is geweest om haar verzoek om inzage te herhalen en/of te concretiseren, maakt niet dat de huisarts een minder strenge toets mag aanleggen bij de beoordeling van het verzoek. Gelet op het vorenstaande kan de vordering van [eiseres] niet geheel of gedeeltelijk worden toegewezen op grond van door [A] of [B] verleende toestemming als bedoeld in artikel 7:457 eerste lid BW.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld een zwaarwegend belang te hebben dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim in dit geval rechtvaardigt. Dat belang is er in gelegen dat door de verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] tegen een te lage prijs de aandelen van de B.V. minder waard zijn geworden en dat daarmee de omvang van het vermogen van [B] en derhalve ook de erfenis van [eiseres] zijn verminderd. Dat vermogen is volgens [eiseres] gelet op de koopsom van € 105.000,- minimaal € 70.000,- lager geworden, aangezien de onroerende zaak was getaxeerd op € 175.000,- en de WOZ-waarde € 199.000 bedroeg. Daarom heeft [eiseres] er belang bij dat de verkoop wordt vernietigd. Het verzoek van [eiseres] om de bewindvoerder van [B] op te dragen de verkoop terug te draaien dan wel schadevergoeding te vorderen is door de kantonrechter afgewezen, omdat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat [A] en [B] niet in staat waren de gevolgen van de verkoop te overzien. In een tegen deze beschikking in te stellen hoger beroep is het volgens [eiseres] noodzakelijk om informatie uit de medische dossiers van [A] en [B] te overleggen, waaruit hun geestelijke gesteldheid ten tijde van de verkoop blijkt. Daarom heeft [eiseres] een zwaarwegend belang dat zij, althans haar medisch adviseur, inzage krijgt in de medische dossiers van [A] en [B] .
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij inzage in de medische gegevens van [B] . [eiseres] wil deze medische informatie gebruiken in een procedure tegen de bewindvoerder van [B] , omdat de geestes-gesteldheid van [B] er volgens haar ten tijde van de verkoop aan in de weg heeft gestaan dat zij heeft ingegrepen toen [A] de onroerende zaak voor een te laag bedrag verkocht. [A] handelde bij de verkoop echter als alleen en zelfstandig bevoegde bestuurder van de B.V. [B] hield weliswaar 10% van de aandelen van de B.V. maar was niet bevoegd om ten aanzien van de verkoop te beslissen. [eiseres] heeft in dit licht bezien niet onderbouwd hoe de geestesgesteldheid van [B] rechtens relevant is als het gaat om het beoogde terugdraaien van de verkoop door de B.V.
4.6.
Wat betreft de vordering tot verstrekking van een afschrift van het medisch dossier van [A] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [eiseres] wil de geldigheid van de verkoop van de onroerende zaak door de B.V. aan [Z] aantasten. Zij heeft niet toegelicht dat haar zelf de bevoegdheid toekomt de verkoop aan te tasten. Zij was ook geen partij bij de verkoop en evenmin is zij direct benadeeld. [eiseres] wil kennelijk via (de bewindvoerder van) [B] , die nu (indirect) alle aandelen in de B.V. houdt, de verkoop door de B.V. aantasten. Hoe zij dat juridisch in het vat wil gieten blijft echter vaag. Het bepaalde in artikel 2:15 BW is volgens [eiseres] niet van toepassing. Op grond waarvan het besluit van [A] om namens de B.V. over te gaan tot verkoop van het onroerend goed vernietigbaar zou zijn wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW is onvoldoende toegelicht, waarbij de voorzieningenrechter benadrukt dat de redelijkheid en billijkheid vanuit het perspectief van de B.V. en niet vanuit het perspectief van [eiseres] moeten worden beschouwd. Het enkele feit dat de B.V. een onroerende zaak onder de waarde zou hebben verkocht maakt dat het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Ter zitting heeft [eiseres] nog aangevoerd dat de juridische grondslag voor het terugdraaien van de verkoop gelegen zou zijn in één van de wilsgebreken als bedoeld in artikel 3:44 BW aan de zijde van dan wel een onrechtmatige daad. Zij heeft echter nagelaten die grondslagen te onderbouwen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande is niet gebleken van een zwaarwegend belang aan de zijde van [eiseres] . De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld worden. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.277,00;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover [eiseres] niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.