ECLI:NL:RBOVE:2019:1385

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
08/770310-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes tijdens autorit

Op 23 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 29 oktober 2018, tijdens een autorit van Amsterdam naar Vriezenveen, zijn medepassagier, genaamd [slachtoffer], met een mes in de borst gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, aangezien het steken met een mes in de borstkas een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebrengt. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat er geen bewijs was dat de aangever hem had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat hij de aangever zou doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en blijk gaf van een kwetsbare persoonlijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/770310-18 (P)
Datum vonnis: 23 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ( [land] ),
nu verblijvende in de PI Almelo, HvB “de Karelskamp” te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M. Çankaya, advocaat te Lent, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de vordering nadere omschrijving tenlastelegging van 9 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan die [slachtoffer] dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Rijssen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, telkens met kracht met een mes in de borst, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Rijssen, in elk geval in Nederland, aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de borst, althans in het bovenlichaam (waardoor vocht in het hartzakje is geraakt) heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, telkens met kracht, met een mes in de borst, althans in het bovenlichaam, te steken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Rijssen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, telkens met kracht, met een mes in de borst,
althans het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 29 oktober 2018 zat verdachte samen met zeven anderen in een auto op weg van Amsterdam naar Vriezenveen om te gaan werken. Tijdens de autorit is ter hoogte van Rijssen een confrontatie ontstaan tussen verdachte en de persoon die naast hem zat, te weten aangever [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ). Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in de borstkas gestoken. [slachtoffer] heeft door de steekpartij een steekwond links naast het borstbeen opgelopen. Hij is met spoed vanuit het ziekenhuis naar het traumacentrum overgebracht, omdat er een aanwijzing was voor vocht in het hartzakje.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op (een poging) zware mishandeling van [slachtoffer] heeft gehad. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft [slachtoffer] eenmaal met een mes in de borstkas, links naast het borstbeen, gestoken. Het met een mes steken in de borstkas brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich dat iemand daardoor het leven zal laten. In de borst bevinden zich immers vitale organen, zoals het hart, de longen en de slagaders. De onderhavige, concrete, situatie is beoordeeld door een forensisch arts. Met betrekking tot de gevaarzetting concludeert deze dat, ervan uitgaande dat [slachtoffer] een normaal gebouwde man is, de kans op dodelijk letsel zeer waarschijnlijk is.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden.
Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 29 oktober 2018 te Rijssen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een mes in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Met betrekking tot het beroep op noodweer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hanteren van een mes door verdachte in het onderhavige geval gelet op de feiten en omstandigheden als noodweer moet worden beschouwd.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Verdachte heeft aangevoerd, dat alvorens hij het mes heeft gepakt, [slachtoffer] verdachte een kopstoot heeft gegeven. Ook zou [slachtoffer] , achter in de auto, zijn gaan staan en dreigend op verdachte af zijn gekomen. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat [slachtoffer] hem eerst zou hebben geslagen, voordat hij het mes pakte. Deze door verdachte geschetste scenario’s worden door geen van de getuigenverklaringen of andere bewijsmiddelen ondersteund.
De verdediging heeft aangevoerd dat er niet vanuit kan worden gegaan dat de aangifte van [slachtoffer] correct is vertaald en dat niet uit te sluiten valt dat [slachtoffer] zelf ook heeft verklaard te hebben geslagen, zoals getuige [getuige] tegenover de politie zou hebben verklaard. De rechtbank merkt in dit verband op dat in het proces-verbaal van aangifte staat vermeld dat de daarin verwoorde verklaring van [slachtoffer] op een later moment aan hem zou worden voorgelezen door een officiële tolk en dat aangever het proces-verbaal zou ondertekenen als de vertaling juist zou zijn. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van aangifte is geparafeerd en ondertekend door [slachtoffer] en gaat er vanuit dat hetgeen daarin is verwoord een correcte weergave van zijn verklaring is.
Op geen enkele wijze is derhalve aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Met betrekking tot het beroep op noodweerexces.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hanteren van een mes door verdachte in het onderhavige geval gelet op de feiten en omstandigheden als noodweerexces dan wel putatief noodweer dan wel (psychische) overmacht dient te worden beschouwd. Verdachte dient op grond van het vorenstaande te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging – noodweerexces – kan slechts sprake zijn indien er sprake is van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat van een noodweersituatie geen sprake is geweest, zodat ook het beroep op noodweerexces faalt.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De subjectieve ervaring van aangever is daarbij niet leidend. Zoals hiervoor reeds overwogen is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [slachtoffer] verdachte een kopstoot heeft gegeven, een dreigende houding jegens verdachte heeft aangenomen of verdachte heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet redelijkerwijs de veronderstelling kunnen hebben dat hij werd aangevallen en dat hij zichzelf daartegen mocht verdedigen op de wijze zoals verdachte heeft gedaan. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook eveneens verworpen.
Met betrekking tot het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte in redelijkheid geen weerstand kon bieden en die maakte dat verdachte aangever in de borst moest steken. Ook het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de borst gestoken. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Door deze handelswijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is bovendien algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen een grote impact hebben op slachtoffers.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het Pro Justitia-onderzoek van psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw van 27 februari 2019 is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een kwetsbare persoonlijkheidstoerusting. Bij verhoogde spanning of stress, kan verdachte de grip op zichzelf en op de werkelijkheid verliezen. Tevens wijzen de tests op aanwezigheid van vage ongemakken en klachten en komt verdachte niet naar voren als zelfverzekerd en krachtig. Uit het onderzoek blijkt ook dat (een deel van) de klachten worden geveinsd dan wel aangedikt (teneinde er voordeel mee te behalen). Op grond van de verzamelde informatie zijn er onvoldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een psychiatrische stoornis, verslavingsproblematiek of persoonlijkheidsproblematiek.
De reclassering heeft in haar rapport geschreven dat het opvallend is dat verdachte nauwelijks emoties laat zien en beperkt antwoord geeft op de vragen. De reclassering kan niet tot de kern komen met verdachte en heeft om deze reden geen helder beeld over verdachte, zijn leefsituatie en eventuele (psychische / psychiatrische) problematiek.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaren stellen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte op het moment van de uitspraak in voorarrest zal hebben doorgebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: poging tot doodslag;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H.W. Teekman, voorzitter, mr. A.A. Smit en
mr. D.L. Westendorp, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.
Buiten staat
Mr. Smit is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600 2018488233. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 29 oktober 2018, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 36 tot en met 38:
Ik wil aangifte doen omdat ik op 29 oktober 2018 ben neergestoken tijden het vervoer naar mijn werk. Vanmorgen werd ik in Amsterdam opgehaald omdat we sloopwerkzaamheden zouden verrichten aan de andere kant van het land. Even later stapte er nog een man in. Dit is een Bulgaarse man die [verdachte] heet. Ik zat in het midden achterin [verdachte] zat rechts naast mij. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] een mes uitklapte. Uit het niets zag ik dat [verdachte] het mes met kracht in mijn borst stak. Ik voelde dat het mes in mijn borst ging en dit deed pijn. Ik voelde direct nadat ik werd gestoken veel pijn in mijn borst.
2.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 1 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik heb het mes gepakt, uitgeklapt en gestoken.
3.
Een bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van J. de Wit, traumachirurg van het Medisch Spectrum Twente van 6 november 2018, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Steekwond in de borstkas links naast het borstbeen. Opname ter observatie in verband met vochtophoging in het hartzakje.
4.
Een bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van A.J. Schrooyen, forensisch arts, van 5 februari 2019, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Datum: 29-10-2018:
Reden van komst: steekwond van 1 centimeter, links naast het sternum.
Patiënt wordt overgeplaatst vanuit het ZGT Almelo. In Almelo was er een aanwijzing voor vocht in het hartzakje waardoor overplaatsing naar traumacentrum level 1 nodig is.
Echo hart: minimaal spoortje vocht in het hartzakje.
Beleid: opname op chirurgische afdeling ter observatie.
5.
Een bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van A.J. Schrooyen, forensisch arts, van 8 april 2019, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Aangenomen dat het slachtoffer een normaal gebouwde man is, is de kans op dodelijk letsel binnen de denkbeeldige vierhoek van sleutelbenen, tepels en maagkuiltje met het getoonde mes zeer waarschijnlijk.