ECLI:NL:RBOVE:2019:144

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
ak_17 _ 1739
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over terugvordering van bijstand en psychische gevolgen voor eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarin de intrekking van het recht op bijstand voor de maanden juni 2016 tot en met november 2016 en de terugvordering van bijstand voor de maanden juni 2016 tot en met oktober 2016 is gehandhaafd. De rechtbank heeft het primaire besluit I herroepen voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016, omdat de intrekking van het recht op bijstand voor deze periode ten onrechte was gebeurd. Tevens is het teruggevorderde bedrag verlaagd naar € 27.921,68.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere tussenuitspraak van 22 februari 2018, waarin het onderzoek was heropend om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Psychiater D.G. Buiten heeft op 17 augustus 2018 gerapporteerd over de psychische toestand van eiser en geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van een periodiek explosieve stoornis, maar dat er geen bewijs is dat de terugvordering van bijstand de psychische problematiek van eiser zal verergeren of dat hij een gevaar voor zichzelf of anderen zal zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugvordering van bijstand niet onaanvaardbare gevolgen voor eiser of zijn gezinssituatie met zich meebrengt.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 2.304,- en bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers moet terugbetalen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,

gemachtigde: mr. P. Gerritsen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: S. ten Kate.

Procesverloop

Voor het procesverloop van dit geschil verwijst de rechtbank allereerst naar haar tussenuitspraak van 22 februari 2018. In deze uitspraak heeft de rechtbank het onderzoek in dit geschil heropend.
Bij brief van 26 april 2018 heeft de rechtbank psychiater D.G. Buiten (hierna: Buiten) benoemd als deskundige en hem gevraagd om bij [eiser] een psychiatrische expertise te verrichten en op basis van zijn bevindingen de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden. Buiten heeft dit gedaan en hiervan op 17 augustus 2018 rapport uitgebracht.
Bij brief van 20 september 2018 hebben eisers op dit rapport gereageerd.
Bij brief van 8 oktober 2018 heeft de rechtbank verweerder gevraagd om nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 15 oktober 2018 heeft verweerder dat gedaan. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Per brief van 2 november 2018 hebben zij de rechtbank bericht dat de informatie van verweerder hen geen aanleiding geeft voor het maken van aanvullende opmerkingen.
Nadat partijen niet binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn hebben laten weten nogmaals ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank op 11 december 2018 het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de standpunten van partijen, het juridisch kader en haar overwegingen en reeds gegeven oordelen verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 22 februari 2018. Hetgeen is overwogen en geoordeeld in de tussenuitspraak maakt deel uit van deze (eind)uitspraak. Hieraan voegt de rechtbank het volgende toe.
2. Zoals blijkt uit overweging 18 van de tussenuitspraak, heeft de rechtbank het onderzoek heropend om een onafhankelijke deskundige te kunnen benoemen die nader onderzoek kon verrichten naar de mogelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte aan eisers verstrekte bijstand op de psychische problematiek van [eiser].
3. In zijn rapportage van 17 augustus 2018 heeft Buiten, kort samengevat en voor zover voor dit geschil relevant, geconcludeerd dat [eiser] mogelijk heeft voldaan aan de criteria uit de DSM-5 voor het stellen van de diagnose periodiek explosieve stoornis. Daarnaast zijn er zeker een aantal aspecten van antisociale persoonlijkheidsstoornis en enkele narcistische elementen aanwezig, maar deze zijn te weinig om deze diagnoses daadwerkelijk te kunnen stellen. Wel is sprake van een stoornis in cannabisgebruik. Op basis van deze diagnoses is Buiten van mening dat hij vanuit zijn optiek als psychiater geen betrouwbare inschatting kan maken over in hoeverre terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand ertoe kan leiden dat de psychische problematiek van [eiser] zal verergeren of in hoeverre dit tot gevolg zal hebben dat hij een gevaar voor zichzelf en/of zijn omgeving wordt. Op basis van psychiatrische kennis en diagnostiek is gevaar van [eiser] voor zichzelf en/of zijn omgeving volgens Buiten niet te voorspellen.
4. Eisers zijn van mening dat op basis van de informatie van psychiater/psychotherapeut
G. Schuthof en de rapportage van Buiten moet worden geconcludeerd dat bij handhaving van de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand een onaanvaardbaar risico op enerzijds een verslechtering van de psychiatrische situatie van [eiser] en anderzijds het ontstaan van gevaar voor [eiser] en/of anderen ontstaat.
5. De rechtbank is van oordeel dat het overreageren op ervaren onrecht op zichzelf bezien geen onaanvaardbare sociale gevolgen oplevert op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien. Dit kan anders zijn indien als gevolg van dit overreageren op onrecht de gezondheid van de betrokkene of diens omgeving verslechtert of indien de betrokkene vanwege zijn psychische gezondheid niet kan verhinderen dat hij zichzelf of zijn omgeving iets aandoet. Daarom heeft de rechtbank hierover vragen gesteld aan Buiten en hem gevraagd om dit te onderzoeken.
6. Buiten heeft in zijn goed onderbouwde rapport weliswaar vastgesteld dat [eiser] gedeeltelijk voldoet aan de kenmerken van een aantal diagnoses, maar uiteindelijk kon niet méér worden vastgesteld dan dat mogelijk de diagnose explosief periodieke stoornis van toepassing is en dat sprake is van een stoornis in cannabisgebruik. Buiten heeft niet kunnen aangeven dat als gevolg van de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand de psychische problematiek van [eiser] zal verslechteren of dat hij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving zal worden. Dit betekent dat niet is gebleken dat de terugvordering om medische redenen onaanvaardbare gevolgen voor [eiser] of zijn gezinssituatie zal hebben. Derhalve is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand had moeten afzien.
7. In de tussenuitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het recht op bijstand van eisers voor de periode van januari 2015 tot en met mei 2016 terecht heeft ingetrokken, maar dat het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016 ten onrechte is ingetrokken. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin de intrekking van het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016 is gehandhaafd en het primaire besluit I voor deze periode herroepen.
8. In zijn brief van 15 oktober 2018 heeft verweerder onweersproken verklaard dat van eisers voor de maanden juni 2016 tot en met oktober 2016 een bedrag van € 7.495,86 is teruggevorderd en dat over de maand november 2016 geen uitbetaling van bijstand en daarom ook geen terugvordering daarvan heeft plaatsgevonden. Het bedrag van € 7.495,86 dient derhalve op het in totaal teruggevorderde bedrag in mindering te worden gebracht, zodat dit laatste bedrag dient te worden verlaagd naar € 27.921,68. De rechtbank zal het primaire besluit II in zoverre herroepen.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij de intrekking van het recht op bijstand over de maanden juni 2016 tot en met november 2016 in stand is gelaten. Ook de terugvordering van bijstand over de maanden juni 2016 tot en met oktober 2016 wordt vernietigd.
Er bestaat daarom aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Gebleken is dat de proceskosten van eisers uitsluitend bestaan uit kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de vergoeding voor deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.304,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in beroep en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze op het rapport van Buiten; waarde per punt: € 512,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast moet verweerder het griffierecht aan eisers terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de intrekking van het recht op bijstand voor de maanden juni 2016 tot en met november 2016 en de terugvordering van bijstand voor de maanden juni 2016 tot en met oktober 2016 is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit I, voor zover daarin het recht op bijstand voor de maanden juni 2016 tot en met november 2016 is ingetrokken;
  • herroept het primaire besluit II, in die zin dat het teruggevorderde bedrag wordt verlaagd naar € 27.921,68;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.304,-;
  • gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.