ECLI:NL:RBOVE:2019:1608

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
C/08/229604 / KG ZA 19-60
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal derdenbeslag in kort geding met betrekking tot erfgenamen en notariële akte

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben de eisers, [A], [B] en [C], een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, [X] en [Y], met als doel het opheffen van een executoriaal derdenbeslag dat door de gedaagden was gelegd. De eisers zijn erfgenamen van hun overleden broer, terwijl de gedaagden de kinderen zijn van de overleden echtgenote van de erflater. De zaak draait om de vraag of het gelegde beslag rechtmatig is, gezien de omstandigheden van de notariële akte die als executoriale titel geldt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de notariële akte, die een afstand van het recht van vruchtgebruik betreft, een executoriale titel vormt, maar dat de gedaagden niet bevoegd zijn om beslag te leggen voor de gehele openstaande vordering, aangezien de erfgenamen slechts voor een deel van de vordering aansprakelijk zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag moet worden opgeheven, omdat de eisers niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele vordering en dat het beslag dus onrechtmatig is. De rechtbank heeft de gedaagden ook verboden om opnieuw beslag te leggen op basis van het vonnis van 19 september 2018, omdat daar geen voor ten uitvoerlegging vatbare beslissing in is opgenomen. De proceskosten zijn toegewezen aan de eisers, die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/229604 / KG ZA 19-60
Vonnis in kort geding van 25 april 2019
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats 3] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen [A, B en C] ,
advocaat mr. W.G. van der Kolk te Welsum,
tegen

1.[X] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[Y],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen [X en Y] ,
advocaat mr. R.H. Broeksema te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 maart 2019
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling van 11 april 2019
  • de pleitnota van [A, B en C]
  • de aanvulling van de eis in reconventie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A, B en C] zijn broers en erfgenamen van hun op 19 april 2006 overleden broer [erflater] ).
2.2.
Erflater was gehuwd met mevrouw [Z] ), die op 15 december 2014 is overleden. [X en Y] zijn de kinderen uit het eerste huwelijk van [Z] en (aldus) haar erfgenamen.
2.3.
[A, B en C] zijn op enig moment tezamen met twee andere inmiddels overleden broers bij de kantonrechter te Deventer een procedure gestart tegen [Z] . Partijen in die procedure hebben blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 14 april 2009 (hierna te noemen: het proces-verbaal) ter beëindiging van hun geschil de volgende afspraken gemaakt:
“1.
Gedaagde doet geheel afstand van haar recht van vruchtgebruik van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot tegen betaling door de gezamenlijke erfgenamen aan haar van € 25.000,-.
2.
Eisers zullen binnen één week na heden een door hen aan te wijzen notaris verzoeken deze afstand van recht van het vruchtgebruik in een notariële akte vast te leggen en kadastraal te doen inschrijven. (…)
De betaling van € 25.000,- door eisers aan gedaagde zal tegelijk met het passeren van bedoelde notariële akte plaatsvinden.
(…).
3.
Van de saldi van de bankrekeningen [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] genoemd in het
vermogensoverzicht van de notaris (toegezonden door mr. Bisschop op 10 april 2009), zal de helft, zijnde een bedrag van € 23.237,- aan eisers (op de kwaliteitsrekening van de door eisers aan te wijzen notaris) worden betaald en wel binnen veertien dagen na heden.
Bedraagt de helft van het huidige totaalsaldo op deze drie bankrekeningen minder dan € 23.237,- dan zal het verschil tussen deze helft en het bedrag van € 23.237,- door eisers tijdelijk in mindering mogen worden gebracht op de afkoopsom terzake van het vruchtgebruik ad € 25.000,- namelijk indien en zolang tussen partijen nog een geschil omtrent de verdeling van deze banksaldi bestaat.
4.
(…)”
2.4.
Op 16 september 2010 is de in het proces-verbaal opgenomen afstand van het recht van het vruchtgebruik vastgelegd in een notariële akte (hierna te noemen: de notariële akte). In die akte, waarbij [Z] en alle (op dat moment vijftien) erfgenamen van erflater partij zijn, is een deel van het proces-verbaal geciteerd en staat verder onder meer vermeld:
“ZITTING KANTONRECHTER(…)
Blijkens punt 7 van bedoeld proces-verbaal is tijdens de zitting een overeenkomst tot stand gekomen onder voorwaarde dat de elf erfgenamen die niet tijdens de zitting aanwezig waren, instemmen met deze overeenkomst.
Blijkens een akte van instemming vonnis (…) hebben bedoelde elf erfgenamen onvoorwaardelijk ingestemd met bedoelde overeenkomst.
(…)
B. Saldi gemeenschappelijke rekeningen per veertien april twee duizend negen
Volgens opgaaf van de volmachtgeefster onder I bedragen de saldi van de in het proces-verbaal genoemde rekeningen totaal negentien duizend negen honderd vijf en tachtig euro en acht en zeventig eurocent (€ 19.985,78) waarvan de helft bedraagt negen duizend negen honderd twee en negentig euro en negen en tachtig eurocent (€ 9.992,89).
Tussen de volmachtgeefster onder I genoemd en de erfgenamen van erflater bestaat nog
een geschil omtrent de verdeling van deze banksaldi.
Ten gevolge hiervan zal het verschil tussen een bedrag van negen duizend negen honderd twee en negentig euro en negen en tachtig eurocent (€ 9.992,89) en een bedrag van drie en twintig duizend twee honderd zeven en dertig euro (€ 23.237,00) zijnde een bedrag van dertien duizend twee honderd vier en veertig euro en elf eurocent (€ 13.244,11) op de door de onder II genoemde volmachtgevers te betalen geldsom van vijf en twintig duizend euro (€ 25.000,00) in mindering mogen worden gebracht.
C. Afstand tot recht afgifte vruchtgebruik
Ter uitvoering van voormeld proces-verbaal verklaren de verschenen personen, handelend als gemeld, het volgende:
De verschenen persoon onder I verklaart namens de volmachtgeefster onder I geheel afstand te doen van het recht tot afgifte van het vruchtgebruik van de nalatenschap van erflater, zulks tegen betaling door de erfgenamen aan haar van een geldsom groot vijf en twintig duizend euro
(€ 25.00000) te verminderen als hiervoor gemeld met een bedrag van dertien duizend twee honderd vier en veertig euro en elf eurocent (€ 13.244,11) ofwel per saldo een bedrag van elfduizend zeven honderd vijf en vijftig euro en negen en tachtig eurocent (€ 11.755,89).
De verschenen persoon onder II verklaart voor en namens genoemde erfgenamen bedoelde afstanddoening aan te nemen, zulks tegen betaling aan de volmachtgeefster onder I door de erfgenamen gezamenlijk van een geldsom groot vijf en twintig duizend euro (€ 25.000,00) te verminderen met een bedrag van dertien duizend twee honderd vier en veertig euro en elf eurocent (€ 13.244,11) ofwel per saldo een bedrag van elf duizend zeven honderd vijf en vijftig euro en negen en tachtig eurocent (€ 11.755,89).
Laatstgemeld bedrag van elf duizend zeven honderd vijf en vijftig euro en negen en
tachtig eurocent (€ 11.755,89) is door de erfgenamen voldaan door storting op een
rekening van de notaris.
(…)”
2.5.
Eind 2017 zijn [A, B en C] namens de gezamenlijke erfgenamen van erflater voor deze rechtbank een procedure gestart tegen [X en Y] en de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna te noemen: de Rabobank) tot onder meer afgifte van de in het proces-verbaal bedoelde banksaldi en van een effectenportefeuille met nummer [nummer 4] (hierna te noemen: de effectenportefeuille). In reconventie is in die procedure primair een verklaring voor recht gevorderd dat de banksaldi en de effectenportefeuille aan de erven van [Z] toebehoren en subsidiair onder meer veroordeling van [A, B en C] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 13.244,11 ter zake de afkoop van het vruchtgebruik.
2.6.
In het eindvonnis d.d. 19 september 2018 in laatstgenoemde procedure heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“3.16. Als gevolg van de notariële akte van 16 september 2010 heeft [Z] in plaats van EUR 25.000 een bedrag ad EUR 11.755 ontvangen en hebben [X en Y] naar het oordeel van de rechtbank alsnog aanspraak op betaling aan hen van een bedrag ad EUR 13.244 door [A, B en C] vanwege genoemde bankrekeningen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het volledige totaalsaldo door de notaris bij helfte in 2010 is verdeeld en dat [A, B en C] op dat moment nog EUR 13.244 aan thans de rechtsopvolgers van [Z] verschuldigd bleven en tot op heden zijn gebleven.
3.17.
Nu de primaire reconventionele vordering voor wat betreft de bankrekeningen en bijbehorende saldi wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vorderingen van [X en Y] .
(…)”
In conventie heeft de rechtbank vervolgens onder meer de Rabobank veroordeeld tot afgifte van de effectenportefeuille. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de banksaldi aan de erven van [Z] toebehoren, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.7.
[A, B en C] noch [X en Y] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 september 2018.
2.8.
Op 13 februari 2019 zijn een grosse van de notariële akte en een grosse van voornoemd vonnis d.d. 19 februari 2018 aan [A, B en C] betekend. Daarbij is bevel gedaan om binnen twee dagen na 13 februari 2019 aan de inhoud van het betreffende vonnis te voldoen en tot betaling van een bedrag van € 13.244,11 vermeerderd met de explootkosten over te gaan.
2.9.
Op 22 februari 2019 heeft de deurwaarder ten laste van [A, B en C] uit kracht van voornoemde grossen executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[A, B en C] vorderen primair het gelegde derdenbeslag bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis op te heffen en [X en Y] op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden opnieuw beslag te leggen voor de titels waarmee zij het derdenbeslag hebben ingeleid. Subsidiair vorderen [A, B en C] een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter meent dat in goede justitie zal moeten worden getroffen. In beide gevallen vorderen [A, B en C] veroordeling van [X en Y] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[X en Y] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Na aanvulling van hun eis ter zitting vorderen [X en Y] primair veroordeling van [A, B en C] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis tot betaling aan [X en Y] van een bedrag van € 13.244,11. Subsidiair vorderen [X en Y] dat zij voornoemd bedrag dienen te ontvangen uit de verkoop van de effectenportefeuille, welke bij vonnis van 19 september 2018 is toegekend/toegedeeld aan [A, B en C] In beide gevallen vorderen [X en Y] veroordeling van [A, B en C] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[A, B en C] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[A, B en C] leggen aan hun primaire vordering tot opheffing van het gelegde derdenbeslag ten grondslag dat dit beslag onrechtmatig is, nu daaraan geen voor ten uitvoerlegging vatbare titel ten grondslag ligt. [A, B en C] voeren in dit kader aan dat in het dictum van het vonnis van 19 september 2018 ter zake van de vordering van
€ 13.244,11 geen betalingsveroordeling is opgenomen en dat dat vonnis aldus moet worden gelezen dat die subsidiaire reconventionele vordering is afgewezen. Volgens [A, B en C] schept de meebetekende notariële akte voor hen bovendien geen betalingsverplichtingen en is geen bevel gedaan tot betaling op grond van die akte.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het dictum van het vonnis van 19 september 2018 is inderdaad geen veroordeling van [A, B en C] tot betaling van het bedrag van € 13.244,11 opgenomen en met het in reconventie afwijzen van het meer of anders gevorderde moet die vordering als afgewezen worden beschouwd. Uit rechtsoverweging 3.16 van het betreffende vonnis kan echter worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel is dat [X en Y] jegens [A, B en C] aanspraak kunnen maken op betaling van het bedrag van € 13.244,11 en dat het niet haar bedoeling is dat [A, B en C] deze vordering niet hoeven te voldoen. [A, B en C] betogen dat de rechtbank in het vonnis van 19 september 2018 ten onrechte heeft overwogen niet aan de subsidiaire vorderingen van [X en Y] toe te komen, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het nog maar zeer de vraag of deze stelling houdbaar is. Wat hier echter ook van zij, feit is dat in het vonnis van 19 september 2018 ten aanzien van de vordering van € 13.244,11 geen voor ten uitvoerlegging vatbare beslissing is genomen.
5.3.
De grosse van de notariële akte die op 13 februari 2019 eveneens aan [A, B en C] is betekend geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering van € 13.244,11 echter wel als een voor tenuitvoerlegging vatbare titel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
De notariële akte betreft een authentieke akte. Een authentieke akte heeft dezelfde executoriale kracht als een rechterlijke uitspraak. Om echter als executoriale titel te kunnen gelden, moet uit de authentieke akte afdoende blijken wat de debiteur verschuldigd is. De te executeren vordering dient daarom in de akte te zijn omschreven en ten tijde van het verlijden van de akte reeds te bestaan, althans haar onmiddellijke grondslag te vinden in een ten tijde van het verlijden reeds bestaande, eveneens in de akte omschreven rechtsverhouding (HR 26 juni 1992, NJ 1993/449).
5.5.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan deze voorwaarden voldaan. In de notariële akte staat omschreven dat de erfgenamen van erflater een bedrag van € 25.000,00 aan [Z] verschuldigd zijn en dat zij daarop, nu er op dat moment nog een geschil bestond omtrent de verdeling van de banksaldi, tijdelijk – namelijk zolang dat geschil zou bestaan – een bedrag van € 13.244,11 in mindering mochten brengen. Hieruit volgt dat zodra er geen geschil meer bestaat over de verdeling van de banksaldi, het bedrag van € 13.244,11 alsnog door de erfgenamen van erflater verschuldigd is. Vast staat dat deze situatie zich thans voordoet, nu met het vonnis van 19 september 2018 een einde is gekomen aan het geschil over de verdeling van de banksaldi en tegen dat vonnis geen hoger beroep is ingesteld.
De vordering van € 13.244,11 vindt bovendien haar onmiddellijke grondslag in een ten tijde van het verlijden reeds bestaande en in de notariële akte omschreven rechtsverhouding, zijnde de op 14 april 2009 gesloten vaststellingsovereenkomst.
5.6.
[A, B en C] hebben nog aangevoerd dat in het exploot van betekening d.d. 13 februari 2019 geen bevel is gedaan om aan de inhoud van de notariële akte te voldoen, maar dit kan hen niet baten. Voor het leggen van executoriaal derdenbeslag is het doen van een bevel tot betaling namelijk niet wettelijk voorgeschreven.
5.7.
Nu de grosse van de notariële akte als executoriale titel geldt en aan [A, B en C] is betekend, kan deze ten uitvoer worden gelegd. Van een beslaglegging zonder dat daar een executoriale titel aan ten grondslag ligt is in het onderhavige geval dus geen sprake.
5.8.
[A, B en C] hebben ter zitting echter ook nog betoogd dat [X en Y] ten onrechte ten laste van slechts drie van de vijftien erfgenamen beslag hebben gelegd voor de gehele vordering van € 13.244,11. Volgens [A, B en C] zijn zij en de andere erfgenamen voor een deelbare prestatie, zoals een geldvordering, elk apart voor een deel evenredig aan hun erfdeel aansprakelijk en is hoofdelijke aansprakelijkheid niet aan de orde. [A, B en C] zijn ieder dus slechts 1/15e deel van € 13.244,11 aan [X en Y] verschuldigd, aldus [A, B en C]
5.9.
Dit standpunt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter juist. De vordering van € 13.244,11 betreft immers het resterende deel van het bedrag van € 25.000,00 dat de gezamenlijke erfgenamen van erflater ingevolge de vaststellingsovereenkomst d.d. 14 april 2009 aan (toen nog) [Z] verschuldigd waren. Weliswaar is de vaststellingsovereenkomst niet tussen [Z] en alle erfgenamen van erflater gesloten, maar de erfgenamen die niet tijdens de zitting van 14 april 2009 aanwezig waren hebben later ingestemd met de betreffende overeenkomst. Bij de notariële akte die als executoriale titel geldt voor de vordering van € 13.244,11 zijn dan ook zowel [Z] als alle erfgenamen van erflater partij en is uitgegaan van een betalingsverplichting van alle erfgenamen van erflater. Nu sprake is van een deelbare prestatie en niet is gebleken dat de erfgenamen hoofdelijk zijn verbonden, is ieder van de erfgenamen verbonden voor een deel evenredig aan zijn erfdeel. Dit betekent dat aan [X en Y] niet de bevoegdheid toekomt ten laste van alleen [A, B en C] voor de gehele vordering van € 13.244,11 derdenbeslag te leggen. De conclusie is dan ook dat dit beslag dient te worden opgeheven. De daartoe strekkende vordering van [A, B en C] zal dus worden toegewezen.
5.10.
Het door [A, B en C] mede gevorderde verbod om opnieuw beslag te leggen voor de titels waarmee [X en Y] het derdenbeslag hebben ingeleid, kan voor wat betreft de notariële akte niet worden toegewezen, nu deze voor de vordering van € 13.244,11 als executoriale titel moet worden beschouwd. Aangezien in het vonnis van 19 september 2018 ten aanzien van de vordering van € 13.244,11 geen voor ten uitvoerlegging vatbare beslissing is genomen, zullen [X en Y] wel worden verboden uit hoofde van dat vonnis opnieuw beslag te leggen. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding dit verbod met een dwangsom te versterken.
5.11.
[X en Y] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A, B en C] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,49
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.383,49

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[A, B en C] menen dat [X en Y] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun eis in reconventie, aangezien deze op een laat moment is aangekondigd. Dit verweer slaagt niet. Op grond van artikel 7.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie dient een eis in reconventie en de gronden daarvan uiterlijk 24 uur voor de zitting schriftelijk aan de wederpartij te worden medegedeeld. Aan dit voorschrift is voldaan, nu de eis in reconventie op 8 april 2019 is aangekondigd.
6.2.
[X en Y] vorderen primair veroordeling van [A, B en C] tot betaling van het bedrag van € 13.244,11. Zij leggen aan deze vordering ten grondslag dat [A, B en C] dit bedrag op grond van de notariële akte en het vonnis van 19 september 2018 aan hen verschuldigd zijn en dat dit zonneklaar zou zijn indien zij in een vonnis tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, kan deze vordering niet worden toegewezen. [X en Y] hebben geen belang bij toewijzing van de betreffende vordering, nu de notariële akte reeds als executoriale titel voor de vordering van € 13.244,11 geldt. Daarnaast geldt dat [A, B en C] niet kunnen worden veroordeeld tot betaling van het gehele bedrag van € 13.244,11.
6.3.
De subsidiaire vordering van [X en Y] kan evenmin worden toegewezen, nu de voorzieningenrechter [A, B en C] niet kan verplichten tot verkoop van de effectenportefeuille. Overigens hebben [X en Y] evenmin belang bij deze vordering, aangezien zij op grond van de notariële akte reeds ten laste van alle erfgenamen van erflater executoriaal derdenbeslag kunnen laten leggen op de effectenportefeuille. Ook deze vordering zal dus worden afgewezen.
6.4.
De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
6.5.
De voorzieningenrechter geeft [A, B en C] tot slot in overweging tezamen met de andere erfgenamen van erflater vrijwillig tot betaling van het bedrag van € 13.244,11 over te gaan, om verdere kosten te voorkomen.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
heft op het op 22 februari 2019 ten laste van [A, B en C] onder de Rabobank gelegde beslag,
7.2.
verbiedt [X en Y] opnieuw beslag te leggen uit hoofde van het op 19 september 2018 door deze rechtbank gewezen vonnis,
7.3.
veroordeelt [X en Y] in de proceskosten, aan de zijde van [A, B en C] tot op heden begroot op € 1.383,49,
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
wijst de vordering af,
7.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.