ECLI:NL:RBOVE:2019:1630

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
C/08/230940 / KG ZA 19-87
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en nakoming van re-integratieverplichtingen in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij IKZIJNWIJ B.V. (IZW), een kort geding aangespannen tegen haar werkgever vanwege een geschil over loonbetaling en re-integratieverplichtingen. Eiseres, die zich op 12 maart 2019 ziek meldde, kreeg op 15 maart 2019 een brief van IZW waarin de ziekmelding werd betwist en het loon werd opgeschort. Eiseres vorderde in kort geding betaling van haar loon over maart 2019, nakoming van re-integratieverplichtingen en betaling van beslagkosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot loonbetaling toewijsbaar was, omdat IZW niet had aangetoond dat eiseres rechtsgeldig op non-actief was gesteld. De rechter wees ook de wettelijke verhoging en wettelijke rente toe, omdat het loon te laat was betaald. Daarnaast werd IZW veroordeeld tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen, omdat zij niet had voldaan aan haar zorgplicht als werkgever. In reconventie vorderde IZW opheffing van het beslag en een verbod op concurrerende werkzaamheden door eiseres, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan concurrerende activiteiten. De kosten van de procedure werden toegewezen aan IZW, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer : C/08/230940 / KG ZA 19-87
Vonnis in kort geding van 17 april 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. D.C.J. Bogerd te Kampen,
tegen
besloten vennootschap
IKZIJNWIJ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Kampen,
gedaagde partij, hierna te noemen IZW,
advocaat: mr. J.W. Both te Kampen.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 17 april 2019 op het door [eiseres] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 1 augustus 2017 samen met anderen bij de Kamer van Koophandel een vennootschap onder firma genaamd Kracht Zorg en Welzijn laten inschrijven. Zij verrichtte op dat moment op vrijwillige basis werkzaamheden voor IZW. Op 6 maart 2019 heeft [eiseres] zich met betrekking tot de ingeschreven vennootschap met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 als vennoot laten uitschrijven uit het handelsregister.
2.2.
[eiseres] is op 1 november 2017 krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst gekomen bij IZW in de functie van Financieel medewerkster, tegen een salaris van laatstelijk € 1.962,58 bruto exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. De cao Sociaal Werk Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.3.
Op 12 maart 2019 meldt [eiseres] zich ziek.
2.4.
Bij brief van 15 maart 2019 heeft IZW onder meer aan [eiseres] geschreven dat zij de ziekmelding van [eiseres] betwist en deze niet accepteert, dat zij [eiseres] verdenkt van het verrichten van nevenwerkzaamheden waarop een boetebeding van toepassing is, dat zij overgaat tot opschorting van het loon, en dat zij – uitgaande van geen ziekte – [eiseres] op non-actief stelt.
2.5.
Bij brief van 19 maart 2019 heeft de advocaat van [eiseres] gereageerd op voornoemde brief, waarbij namens [eiseres] bezwaar is gemaakt tegen de door de werkgever ingenomen standpunten en waarbij onder andere is verzocht om doorbetaling van het loon en nakoming van re-integratieverplichtingen jegens [eiseres] .
2.6.
Na toestemming van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] op 8 april 2019 ten laste van IZW conservatoir derdenbeslag gelegd onder de gemeente Kampen, teneinde haar recht op loonbetalingen veilig te stellen.
2.7.
Op 9 april 2019 heeft [eiseres] IZW in kort geding gedagvaard.
2.8.
IZW heeft het loon van de maand maart 2019 op 9 april 2019 betaald, onder verstrekking van een loonspecificatie. Deze betaling is door IZW gedaan met de omschrijving:
onder dwang salarisbetaling. Echter niet akkoord. Tevens heeft de advocaat van IZW bij brief van 9 april 2019 onder andere geschreven dat het loon van maart 2019 alsnog onder protest van gehoudenheid is voldaan.
2.9.
Op 10 april 2019 heeft de arbodienst kenbaar gemaakt dat zij een afspraak met [eiseres] heeft bepaald op 12 april 2019 om 11.30 uur.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, IZW zal veroordelen
a.
atot betaling aan [eiseres] van het verschuldigde loon over de maand maart 2019 ten bedrage van € 1.962,58 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 30 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening onder verstrekking van een deugdelijke specificatie op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat werkgever geheel of
gedeeltelijk in gebreke blijft met verstrekking van deze specificatie met een maximum van € 50.000,-;
btot voortzetting van de loondoorbetaling aan [eiseres] conform arbeidsovereenkomst en cao, minimaal het bedrag van € 1.962,58 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag, tot het moment dat rechtens vaststaat dat het dienstverband tussen [eiseres] en IZW is geëindigd;
ctot het nakomen van haar wettelijke re-integratieverplichtingen jegens [eiseres] , waaronder het oproepen van [eiseres] voor een consult bij de arbodienst en het opstellen van een plan van aanpak, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat werkgever geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met verstrekking van deze specificatie, met een maximum van € 50.000,-;
dtot betaling aan [eiseres] van de beslagkosten ad € 750,54;
eom tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 4.209,07,= inclusief BTW, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf 30 maart 2019 dan wel vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
ftot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
IZW voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
IZW vordert in reconventie:
[eiseres] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis het onder gemeente Kampen gelegde beslag op te heffen en opgeheven te laten, door toezending van een aangetekende brief aan de gemeente Kampen (en per mail aan info@kampen.nl), met afschrift van een en ander aan de advocaat van werkgever, op straffe van door [eiseres] aan werkgever te verbeuren dwangsom van € 50.000, alsmede € 500 voor iedere dag dat [eiseres] , na betekening, aan deze veroordeling niet voldoet,
alsmede [eiseres] te verbieden om met de onderneming van werkgever concurrerende activiteiten te ontplooien of te doen ontplooien al dan niet samen met de ten processe genoemde mevrouw [X] , alsmede, althans te verbieden gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor eigen rekening of direct of indirect werkzaam te zijn voor een andere werkgever of opdrachtgever, om gedurende de looptijd van de overeenkomst zelf in enigerlei vorm een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven hetzij direct hetzij indirect, financieel of in welke vorm dan ook, bij een dergelijk bedrijf belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet of daarin een aandeel te hebben van welke aard dan ook alsmede ditzelfde verbod voor de situatie na afloop van de arbeidsovereenkomst zulks
voor de duur van 365 dagen na de datum van beëindiging daarvan, alles op straffe van een door [eiseres] aan werkgever te verbeuren dwangsom/boete van € 10.000, verschuldigd na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met een bedrag van € 200 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt,
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in reconventie, te vermeerderen met door de in goede justitie te begroten nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proces- en nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van het te wijzen vonnis.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
De vordering van [eiseres] ziet op betaling van loon. De spoedeisendheid van de vordering is met de aard daarvan reeds gegeven. Dat het loon over de maand maart op 9 april 2019 door IZW is betaald, doet daar niet aan af. Uit de omstandigheid dat deze loonbetaling op de dag van dagvaarding door IZW onder protest is betaald, leidt de voorzieningenrechter af dat deze betaling onder druk van het kort geding is gedaan. Overigens is IZW daarbij niet overgegaan tot betaling van de inmiddels verschuldigd geworden wettelijke verhoging. Van onvoorwaardelijke toezeggingen dat het verdere loon vervolgens normaal en tijdig betaald zal worden, is bovendien niet overtuigend gebleken. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de spoedeisendheid van de vordering.
4.2.
In het kader van deze kort geding-procedure dient te worden beoordeeld of in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de (voorlopige) voorzieningen zoals gevorderd. Met het oog hierop wordt het volgende overwogen.
4.3.
[eiseres] heeft betaling van loon bij ziekte gevorderd. IZW heeft tegen deze vordering aangevoerd dat niet-ontvankelijkheid dient te volgen, aangezien [eiseres] geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW van het UWV heeft overgelegd. De voorzieningenrechter zal aan dit verweer voorbij gaan. In de jurisprudentie (ECLI:NL:HR: 2018: 1673) is immers bepaald dat de in art. 7:629a lid 1 BW opgenomen eis van het overleggen van een deskundigenverklaring niet geldt in kort geding, dit in verband met de aard van het kort geding als spoedprocedure, het doel van efficiënte geschilbeslechting en de omstandigheid dat het voorschrift niet in het belang van de werkgever is gegeven. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat aan [eiseres] niet kan worden tegengeworpen dat zij na haar ziekmelding nog niet is gezien door de bedrijfsarts, eenvoudigweg omdat zij daarvoor niet is opgeroepen. Weliswaar heeft de arbodienst op 10 april 2019 [eiseres] opgeroepen voor een afspraak op 12 april 2019 om 11.30 uur, maar op dat tijdstip was reeds de behandeling van dit kort geding gepland. Van [eiseres] kon daarom niet gevergd worden dat zij op het geplande tijdstip bij de arbo-arts zou verschijnen. Het feit dat het kort geding wegens omstandigheden in de ochtend van 12 april 2019 op verzoek van de rechtbank is verschoven naar het tijdstip van 13.00 uur op die dag, maakt dat niet anders. Er bestaat daarom geen situatie waarin [eiseres] niet heeft voldaan aan door de werkgever gestelde controlevoorschriften. Dit betekent dat er geen grond voor opschorting van het loon bestaat. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat niet is gebleken van een situatie waarin [eiseres] rechtsgeldig op non-actief is gesteld en waarin geen recht op loonbetaling zou bestaan. De vordering tot betaling van het loon zal daarom worden toegewezen.
4.4.
[eiseres] stelt dat zij nadrukkelijk betaling van het brutoloon heeft gevorderd, aangezien zij er niet zeker van is dat IZW ten behoeve van haar is overgegaan tot afdracht van loonbelasting. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat IZW van de loonbetaling van de maand maart 2019 tevens een loonspecificatie heeft overgelegd, waarop het brutoloon en de afdrachten vermeld staan. Zonder nadere toelichting, welke aan de kant van [eiseres] ontbreekt, valt niet in te zien dat IZW niet heeft voldaan aan de voldoening tot betaling van het brutoloon. IZW heeft bovendien aangevoerd dat zij het brutoloon heeft voldaan. De voorzieningenrechter gaat er dus van uit dat het brutoloon over de maand maart op 9 april 2019 volgens de verstrekte loonspecificatie is voldaan. In verband met de reeds verstrekte loonspecificatie over de maand maart 2019 bestaat geen aanleiding meer om de afgifte daarvan te bevelen op straffe van een dwangsom. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen. Vanwege de vertraging in de betaling van het loon is de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover wel toewijsbaar vanaf 31 maart 2019.
4.5.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het loon elke maand bij achterafbetaling wordt voldaan. Het loon dient dus telkens aan het eind van de maand betaald te worden. Door het loon van de maand maart 2019 pas op 9 april 2019 te betalen, is het loon zeven werkdagen te laat betaald. Op basis van het bepaalde in artikel 7:625 BW is IZW daarom tevens de wettelijke verhoging over het brutoloon van maart verschuldigd geworden ter grootte van 20%. Dit betreft een bedrag van € 392,52. Deze wettelijke verhoging is door [eiseres] gevorderd en zal daarom worden toegewezen.
4.6.
Zo lang het dienstverband van [eiseres] bij IZW niet rechtsgeldig tot een einde is gekomen, is IZW gehouden om elke maand het overeengekomen loon van € 1.962,58 bruto, te vermeerderen met vakantietoeslag (8%) aan [eiseres] te voldoen. Dit deel van de vordering van [eiseres] is daarom eveneens toewijsbaar.
4.7.
[eiseres] heeft gevorderd dat IZW zal worden veroordeeld om haar re-integratieverplichtingen na te komen op straffe van een dwangsom. IZW heeft tegen deze vordering aangevoerd dat [eiseres] de re-integratie zelf heeft tegengewerkt doordat zij niet zelf op tijd een afspraak heeft gemaakt met de arbodienst door te bellen naar het door IZW opgegeven telefoonnummer. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Volgens [eiseres] is het opgegeven telefoonnummer slechts bedoeld voor werknemers die zelf uit voorzorg, om een eventuele ziekmelding te voorkomen, een gesprek met de arbo-arts willen aanvragen. In het onderhavige geval is sprake van een andere situatie. [eiseres] heeft zich immers al ziekgemeld. In die situatie rust op de werkgever de verplichting om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer door een arbo-arts te laten beoordelen. Het belang van een dergelijk medisch oordeel klemt in de onderhavige situatie des te meer, aangezien IZW betwist dat er sprake is van ziekte bij [eiseres] . De omstandigheid dat de arbodienst het te druk heeft, zoals IZW aanvoert, om zorg te kunnen dragen voor een tijdige afspraak met [eiseres] , kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Die omstandigheid dient voor rekening en risico van IZW te komen. Op dit moment is niet gebleken dat IZW reeds uitvoering heeft gegeven aan de op haar als werkgever rustende verplichtingen in het geval van een zieke werknemer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er daarom een gerechtvaardigde grondslag voor de vordering van [eiseres] tot nakoming van de re-integratieverplichtingen. De gevorderde veroordeling op straffe van een dwangsom zal daarom worden toegewezen.
4.8.
[eiseres] heeft betaling van de beslagkosten gevorderd. De voorzieningenrechter stelt vast dat het derdenbeslag via de daarvoor geëigende weg op rechtmatige wijze tot stand is gekomen. IZW heeft tegen het beslag aangevoerd dat het beslag niet proportioneel is. De voorzieningenrechter moet aan dit verweer voorbij gaan. Er is immers niet gebleken dat er ten behoeve van de loonaanspraken van [eiseres] een ander verhaalsobject voor handen is. IZW heeft evenmin op andere wijze een zekerheidstelling geboden voor de loonaanspraken van [eiseres] . Het gebrek aan zekerheidstelling geeft aanleiding om het beslag in dit geval te laten liggen. Voorts bestaat er op dit moment nog geen zekerheid over de hoogte van het bedrag waarvoor het beslag zal kleven, zodat ook in dat opzicht niet geoordeeld kan worden dat het beslag buitenproportioneel zou zijn. Nu het beslag op goede gronden is gelegd, is de vordering tot betaling van de beslagkosten toewijsbaar.
4.9.
[eiseres] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd ten bedrage van € 4.209,07 inclusief BTW, welke vordering door IZW is betwist. Dit verweer treft geen doel gelet op het volgende. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering een specificatie heeft overgelegd van de werkzaamheden die door haar advocaat zijn verricht. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat deze werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en ook zijn verricht. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten voor het opstellen van de dagvaarding behoren tot de kosten waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding inhoudt. Uit de specificatie die door [eiseres] als productie 21 bij dagvaarding is overgelegd, volgt echter niet dat de kosten voor het opstellen van de dagvaarding bij deze specificatie zijn betrokken. Het gevorderde bedrag van € 4.209,07 wordt daarom toewijsbaar geacht. Nu niet is gesteld dat deze kosten reeds betaald zijn, zal de gevorderde wettelijke rente over deze kosten worden afgewezen.
4.10.
IZW zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
-griffierecht € 914,00
-kosten dagvaarding 106,01
-salaris advocaat
980,00
Totaal € 2.000,01
4.11.
IZW zal tevens worden veroordeeld in de nakosten, als hierna te melden.
In reconventie
4.12.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat IZW in haar tegenvordering kan worden ontvangen. Redengevend daarvoor is dat IZW bij brief van 9 april 2019 heeft aangekondigd dat zij een tegenvordering zou gaan instellen. Bovendien doet zich de situatie voor dat de grondslag voor de vordering in reconventie volgt uit het verweer in conventie.
4.13.
IZW heeft de opheffing van het beslag gevorderd. Zoals reeds hiervoor in conventie onder rechtsoverweging 4. 8 is overwogen, is het derdenbeslag op rechtmatige wijze tot stand gekomen en is niet gebleken dat er een ander verhaalsobject voor [eiseres] voor handen is. Volgens IZW is het beslag klemmend omdat daarmee de commerciële relatie met de gemeente Kampen mogelijk in gevaar komt. De voorzieningenrechter overweegt in verband daarmee dat het op de weg van IZW had gelegen om op andere wijze zekerheid te stellen ten behoeve van de loonaanspraken van [eiseres] . Dat daarvan sprake is, is niet gebleken. Bovendien is ter zitting niet gebleken dat reeds vaststaat welk bedrag de gemeente aan IZW verschuldigd is of zal zijn en voor welk bedrag het beslag zal kleven. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er gronden zijn om het beslag te laten liggen. Als gevolg daarvan wordt de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen.
4.14.
IZW heeft voorts gevorderd [eiseres] te verbieden om concurrerende werkzaamheden te ontplooien, zowel tijdens als na dienstverband (voor de duur van 365 dagen daarna), op straffe van een dwangsom of boete. Deze vordering houdt kennelijk verband met artikel 11 uit de arbeidsovereenkomst waarin een verbod op het verrichten van concurrerende werkzaamheden dan wel de betrokkenheid bij een gelijksoortig bedrijf gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst is opgenomen. De voorzieningenrechter overweegt dat vaststaat dat [eiseres] met ingang van 1 augustus 2017 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven heeft gestaan als vennoot van een vennootschap onder firma genaamd ‘Kracht Zorg en Welzijn’. Die inschrijving heeft [eiseres] op 6 maart 2019 met terugwerkende kracht laten uitschrijven met ingang van 1 januari 2019. Op het moment van inschrijving van deze onderneming verrichtte [eiseres] reeds op vrijwillige basis werkzaamheden voor IZW. Desondanks heeft zij over de inschrijving destijds geen mededeling gedaan aan de directeur van IZW. Desgevraagd heeft [eiseres] daarover ter zitting verklaard dat zij er op dat moment niet bij stil heeft gestaan om IZW in te lichten over de inschrijving. Volgens [eiseres] was het op dat moment nog niet de bedoeling om daadwerkelijk activiteiten te ontplooien vanuit de ingeschreven vennootschap en zijn er tijdens de periode dat zij ingeschreven heeft gestaan, nooit daadwerkelijk activiteiten ontplooid. Hoewel deze inschrijving en uitschrijving van [eiseres] vragen oproept, acht de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding van belang dat niet is gebleken dat [eiseres] feitelijk concurrerende werkzaamheden heeft verricht en dat evenmin valt te verwachten dat [eiseres] dergelijke werkzaamheden zal gaan verrichten. De stelling van IZW dat [eiseres] zich schuldig zou hebben gemaakt aan regelmatig “smoezen” met voormalig collega [X] (eveneens ingeschreven als vennoot van Kracht Zorg en Welzijn), is onvoldoende om aan te nemen dat daarvan wel sprake zou zijn (geweest). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er daarom onvoldoende grond aanwezig om de onderhavige vordering die verder strekt dan het beding dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, toe te wijzen.
4.15.
IZW zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 490,= voor salaris advocaat. Tevens zal IZW worden veroordeeld in de nakosten, als hierna te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
In conventie
5.1.
veroordeelt IZW om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over het brutoloon van de maand maart 2019 vanaf 31 maart 2019 tot aan de dag van betaling zijnde 9 april 2019, alsmede de wettelijke verhoging over het verschuldigde bruto salaris van de maand maart 2019 ten bedrage van € 392,52 onder verstrekking van een deugdelijke specificatie daarvan;
5.2.
veroordeelt IZW om aan [eiseres] het loon op basis van de arbeidsovereenkomst en cao te voldoen ten bedrage van (thans) € 1.962,58 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.3.
veroordeelt IZW tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen jegens [eiseres] , waaronder het oproepen van [eiseres] voor een consult bij de arbodienst en het opstellen van een plan van aanpak, op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat IZW daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,=;
5.4.
veroordeelt IZW om aan [eiseres] te betalen de beslagkosten ad € 750,54;
5.5.
veroordeelt IZW om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.209,07 inclusief BTW ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
5.6.
veroordeelt IZW tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.000,01;
5.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
5.8.
wijst de vorderingen van IZW af;
5.9.
veroordeelt IZW in de kosten van de procedure in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 490,= voor salaris gemachtigde;
In conventie en in reconventie
5.10.
veroordeelt IZW in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat IZW niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat;
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2019. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 30 april 2019.